ECLI:NL:OGEAA:2024:90

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
AUA202303973
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om eervol ontslag op grond van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding

In deze zaak heeft appellant, een ambtenaar werkzaam bij het Departamento di Impuesto (DIMP), beroep ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter van de beoordelingscommissie vrijwillige uitdiensttreding. Appellant had op 4 juli 2022 verzocht om eervol ontslag op basis van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (Lvut), maar zijn verzoek werd op 27 juli 2022 afgewezen. Na het indienen van bezwaar op 1 september 2022, verklaarde verweerder het bezwaar op 28 juli 2023 ongegrond. Appellant stelde dat er geen valide redenen waren voor de afwijzing en dat zijn ontslag de continuïteit van de dienstverlening niet zou schaden. Hij voerde ook aan dat de beslissing in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar andere gevallen van ambtenaren die eerder ontslag hadden gekregen.

Het gerecht heeft de zaak behandeld op 27 maart 2024, waarbij zowel appellant als verweerder vertegenwoordigd waren. De rechter oordeelde dat verweerder bij de afwijzing van het verzoek beoordelingsruimte had en dat de redenen voor de afwijzing, zoals de impact op de personeelsbezetting en de continuïteit van de dienstverlening, gerechtvaardigd waren. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de omstandigheden van de andere gevallen niet vergelijkbaar waren met die van appellant. De rechter concludeerde dat de bestreden beslissing voldoende zorgvuldig was voorbereid en dat er geen bijzondere medische omstandigheden waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. Het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 8 mei 2024
Lar nr. AUA202303973

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: mr. L.A. Hernandis,
gericht tegen:

DE VOORZITTER VAN DE BEOORDELINGSCOMMISSIE VRIJWILLIGE UITDIENSTTREDING,

zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. R. Henriquez (DRH).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 28 juli 2023 heeft verweerder het bezwaar van appellant, gericht tegen de beschikking van 27 juli 2022 waarbij zijn verzoek om hem eervol ontslag te verlenen op grond van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (Lvut) is afgewezen, ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft appellant op 18 augustus 2023 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 19 december 2023 een verweerschrift ingediend en heeft op 20 maart 2024 twee nadere stukken ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 27 maart 2024. Appellant is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

feiten

1.1
Appellant is ambtenaar in dienst bij Departamento di Impuesto (DIMP) in de rang van referendaris in de functie van controlemedewerker 2.
1.2
Bij aanvraag van 4 juli 2022 heeft appellant verweerder verzocht om hem eervol ontslag te verlenen op grond van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (Lvut).
1.3
Bij beschikking van 27 juli 2022 is deze aanvraag afgewezen.
1.4
Hiertegen heeft appellant op 1 september 2022 bezwaar gemaakt.
1.5
Bij bestreden beslissing op bezwaar van 28 juli 2023 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
bestreden beslissing
2. Aan de bestreden beslissing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het verlenen van eervol ontslag aan appellant de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening bij de DIMP onevenredig zal schaden. De DIMP is een kerndienst en het vertrek van appellant zal bijdragen aan een personeelstekort. Er zijn vijftien formatieplaatsen voor de functie van Controlemedewerker 2, waarvan er twaalf vervuld zijn. Toekenning van vut zal de reeds hoge werkdruk verhogen omdat de functie niet vervangen mag worden. Het gelijkheidsbeginsel is niet geschonden omdat er geen sprake is van gelijke gevallen die verschillend zijn behandeld. Dat de directe chef van appellant geen bezwaar heeft tegen de uitdiensttreding maakt het niet anders nu het diensthoofd eindverantwoordelijk is voor de personeelsbezetting. Ten slotte wordt zeer terughoudend omgesprongen met toekenning van vut in geval van gezondheidsproblemen. In het geval van appellant is geen sprake van langdurige arbeidsongeschiktheid, aldus verweerder.
beroep
3. Het beroep strekt ertoe om de bestreden beslissing te vernietigen en om verweerder op te dragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar van appellant te nemen. Hiertoe voert appellant aan dat er geen valide reden is om de vut-aanvraag af te wijzen. Appellant heeft nog drie jaar te werken voordat hij met pensioen gaat. De vacante functies van Controlemedewerkers 2 kunnen niet aan appellant worden tegengeworpen. Bij vervulling van die functies zal de dienst niet onevenredig zijn geschaad indien aan appellant vut wordt toegekend. Voorts voert appellant aan dat de bestreden beslissing is genomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Appellant verwijs naar drie andere gevallen, te weten [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) en [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3]). De Lvut biedt verweerder niet de mogelijkheid om onderscheid te maken in een periode pre-covid en post-covid of om de algemene financiële situatie van Land Aruba mee te laten wegen. Bij verschillende diensten is het kaderpersoneel toegestaan om met vut te gaan. Ter zitting heeft appellant betoogd dat de bestreden beslissing onbevoegdelijk is genomen omdat het bezwaar niet is behandeld door de bezwaaradviescommissie.
wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 2, eerste lid van de Lvut kunnen ambtenaren en overheidswerknemers gedurende een bij landsbesluit vast te leggen periode van twee maanden een verzoek doen om in aanmerking te komen voor eervol ontslag, respectievelijk tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst, onder gelijktijdige toekenning van in deze landsverordening nader omschreven bijzondere aanspraken.
4.2
Ingevolge artikel 7 van de Lvut beoordeelt de Beoordelingscommissie vrijwillige uitdiensttreding ieder verzoek tot vrijwillige uitdiensttreding op de kwalitatieve en kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst.
4.3
Ingevolge artikel 10, tweede lid van de Lvut weigert de Commissie een verzoek als bedoeld in artikel 9, eerste lid, alleen, indien het ontslag naar haar oordeel de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening door de organisatorische eenheid waar de appellant werkzaam is, onevenredig zou schaden, en dit nadelige kwalitatieve of kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst zou hebben.
4.4
Bij Landsbesluit van 9 juni 2022 (AB 2022 no. 77) is een nieuwe periode voor het indienen van een verzoek tot vrijwillige uitdiensttreding bepaald vanaf 15 juni 2022 tot 14 augustus 2022.
beoordeling
5. Wat betreft de omstandigheid dat appellant niet door de bezwaaradviescommissie is gehoord voordat verweerder de bestreden beslissing nam, overweegt het gerecht als volgt. Het standpunt van appellant dat verweerder eerst de hoorzitting bij de bezwaaradviescommissie en het advies van deze commissie moest afwachten voordat hij op het bezwaar kon beslissen, vindt geen steun in de wet. Nu uit de stukken is gebleken dat verweerder het bezwaarschrift op 14 september 2022 in handen van de bezwaaradviescommissie heeft gesteld, en het advies van deze commissie niet binnen de daarvoor in artikel 19 van de Lar gestelde termijn door verweerder is ontvangen, stond het verweerder ingevolge artikel 20, eerste lid, in beginsel vrij om binnen zes weken na afloop van die termijn op het bezwaar te beschikken. Het gerecht ziet in dit geval in de enkele omstandigheid dat verweerder het advies van de bezwaaradviescommissie niet heeft afgewacht geen grond voor het oordeel dat de bestreden beslissing niettemin onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Deze beroepsgrond faalt.
6.1
Voorop wordt gesteld dat verweerder bij de toepassing van artikel 10, tweede lid, van de Lvut beoordelingsruimte toekomt. Slechts indien verweerder die ruimte heeft overschreden is er plaats voor ingrijpen door de rechter.
6.2
Gelet op (de aard van) de functie die appellant bekleedt, zijn opleiding en ervaring, en de nadelige kwantitatieve en kwalitatieve gevolgen die zijn eventuele ontslag op grond van de Lvut op de bezetting van de DIMP zal hebben, het een en ander zoals door de directeur DIMP is aangegeven, is het gerecht van oordeel dat verweerder de conclusie heeft mogen trekken dat de in artikel 10, tweede lid Lvut genoemde weigeringsgrond van toepassing is. Appellant heeft de daarbij de juistheid van de door verweerder gehanteerde aannames omtrent de aard van de functie van appellant en de gevolgen van het ontslag voor de dienst waar hij werkzaam is onvoldoende gemotiveerd bestreden. De door verweerder bestreden stelling van appellant dat de door zijn ontslag openvallende functie (alsmede de reeds bestaande vacatures) gemakkelijk – intern – te vervullen zijn heeft hij niet onderbouwd.
7. Dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel is niet aannemelijk geworden. De door appellant genoemde gevallen hebben betrekking op verleende ontslagen aan ambtenaren in andere jaren dan het onderhavige tijdvak, te weten 2015, 2017 en 2018. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat aanvragen met betrekking tot verschillende tijdvakken niet zonder meer met elkaar kunnen worden vergeleken. De samenstelling en de behoefte van een overheidsdienst kunnen immers van jaar tot jaar verschillen. Dat de situatie bij DIMP in het onderhavige jaar gelijk is aan die gedurende de hiervoor genoemde jaren ligt niet voor de hand, juist gelet op het feit dat toen aan een aantal ambtenaren met toepassing van de Lvut ontslag is verleend. Appellant heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat bij de beslissing van de regering om in een bepaald jaar de mogelijkheid van vervroegde uitdiensttreding open te stellen de financiële situatie van het land geen rol mag spelen, zoals appellant heeft betoogd, vindt geen steun in de wet. Ook de precaire situatie van de overheidsfinanciën heeft derhalve een rol mogen spelen bij de beoordeling van de ingediende aanvragen. Dat de financiële situatie van de overheid als gevolg van de covid-19-crisis beduidend slechter is dan die in de hiervoor genoemde jaren, heeft appellant niet betwist. Ook in zoverre kan niet gesproken van vergelijkbare gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
8. Het gerecht ziet voorts in de door appellant gestelde medische toestand onvoldoende grond voor het oordeel dat verweerder hem deswege – bij wijze van uitzondering – voor vervroegde uitdiensttreding in aanmerking had moeten brengen. Appellant heeft ter zake geen nadere onderbouwing gegeven, terwijl ook uit de door verweerder overgelegde gegevens over het ziekteverzuim van appellant niet direct blijkt van bijzondere medische omstandigheden.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.