ECLI:NL:OGEAA:2024:70

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
AUA202302226
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bevestiging optieverklaring Nederlanderschap op basis van verblijfsgat

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante en de Gouverneur van Aruba. De appellante, geboren in de Dominicaanse Republiek, had een verzoek ingediend om de bevestiging van haar optieverklaring voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Dit verzoek werd door de Gouverneur geweigerd op basis van een verblijfsgat. De appellante was sinds 2012 in het bezit van een verblijfstitel, maar na haar scheiding van haar echtgenoot in 2020 voldeed zij niet meer aan de voorwaarden voor onafgebroken toelating in Aruba. De bestreden beslissing van de Gouverneur, waarin het bezwaar van de appellante tegen de weigering van de optieverklaring ongegrond werd verklaard, werd door het gerecht bevestigd. Het gerecht oordeelde dat de appellante vanaf 16 juli 2019 niet meer samenwoonde met haar ex-echtgenoot en daardoor niet voldeed aan de vereiste van inwoning. De appellante had geen geldige verblijfsvergunning in de periode van 16 juli 2019 tot de afgifte van haar vergunning voor onbepaalde tijd in 2020, wat leidde tot het verblijfsgat. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en de rechter benadrukte dat de wetgeving geen ruimte biedt voor beleidsvrijheid in dergelijke gevallen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Uitspraak van 24 januari 2024
Lar nr. AUA202302226

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Naam appellante],

wonende in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. N.J. Abdul Hamid (Kabinet van de Gouverneur).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 14 december 2022 (hierna: de bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaar van appellante gericht tegen de beschikking van 18 juni 2020, waarbij verweerder de bevestiging van een verklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap (optieverklaring) heeft geweigerd, ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft appellante op 26 januari 2023 beroep ingesteld, door indiening van een beroepschrift bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 9 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 22 november 2023. Appellante is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd
.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De regelgeving
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De feiten
2.1
Appellante is geboren op [geboortedatum] in de Dominicaanse Republiek en heeft de Dominicaanse nationaliteit. Zij is op 25 augustus 1999 in het huwelijk getreden met de heer [naam echtgenoot] (hierna: [echtgenoot]), een in Aruba geboren man van Nederlandse nationaliteit.
2.2
Op 31 augustus 2020 zijn appellante en [echtgenoot] van elkaar gescheiden.
2.3
Uit de verklaring van inschrijving van de ambtenaar van het Bevolkingsregister van 6 februari 2020 ten aanzien van [echtgenoot], volgt dat hij in de periode van 16 juli 2019 tot 9 september 2019 op [adres] stond ingeschreven.
2.4
Op 28 maart 2019 heeft appellante een optieverklaring afgelegd ter verkrijging van het Nederlanderschap.
2.5
Uit het bericht omtrent toelating (hierna: BOT) van het Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero (hierna: DIMAS) van 27 februari 2020, volgt dat appellante vanaf 1 juli 2012 tot en met 16 juli 2019 in het bezit was van een verblijfstitel op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder g, van de Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering (Ltu).
2.6
Bij beschikking van 18 juni 2020 heeft verweerder geweigerd de optieverklaring te bevestigen. In die beschikking staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…) Uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat u niet sedert tenminste vijftien jaren onafgebroken toelating in het Koninkrijk heeft gehad.
Uit de in uw dossier beschikbare gegevens, waaronder de door u overgelegde documenten, en de informatie verkregen van de DIMAS in haar Bericht Omtrent Toelating (BOT) is gebleken dat u in ieder geval in de periode vanaf 16 juli 2019 tot heden geen toelating heeft gehad in Aruba, vanwege het feit dat na het vervallen op 16 juli 2019 van uw toelating van rechtswege ex. Artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van de Ltu u geen verblijfsvergunning heeft aangevraagd. Volgens het BOT van de DIMAS is uw toelating van rechtswege komen te vervallen, vanwege het feit dat u en uw echtgenoot (sinds 16 juli 2019) niet op hetzelfde adres staan ingeschreven, waardoor u (sindsdien) niet voldoet aan de voorwaarde dat u inwonend dient te zijn bij uw echtgenoot, zoals bepaald in artikel 3, eerste lid, onderdeel g, van de Ltu, Dit betekent dat u sedert de vervaldatum van uw toelating van rechtswege tot heden – een periode van meer dan drie maanden – geen toelating heeft gehad in Aruba. Derhalve is er in genoemde periode een verblijfsgat ontstaan. (…)
Vervolgens heeft u tijdens het telefoongesprek van 4 maart 2020 desgevraagd aangegeven dat u inderdaad sinds 16 juli 2019 tot heden niet meer samenwoont met uw echtgenoot, vanwege problemen in de relatie tussen u en uw echtgenoot. (…) Hiermee is het verblijfsgat in genoemde periode komen vast te staan. (…)
Gelet op het vorenstaande heeft u niet sedert tenminste vijftien jaren onafgebroken toelating in Aruba gehad in de zin van artikel 6, eerste lid, onder g, van de RWN. (…)Derhalve wordt de bevestiging van uw optieverklaring geweigerd. (…)”
2.7
Bij de bestreden beschikking is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en is de weigering gehandhaafd.
2.8
Appellante is sinds 2020 in het bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
De standpunten van partijen
3.1
Aan de bestreden beslissing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellante geen onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating in Aruba heeft gehad, zoals vereist op grond van artikel 6, eerste lid aanhef en onder g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Ter onderbouwing hiervan heeft verweerder aangevoerd dat hem uit een BOT van de DIMAS is gebleken dat appellante gedurende de periode van 16 juli 2019 tot aan de afgifte van de vergunning voor onbepaalde tijd in 2020 niet beschikte over een geldige vergunning tot (tijdelijk) verblijf en ook geen verblijfstatus had op grond van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu). Gedurende deze periode is derhalve sprake van een verblijfsgat. De toelating van rechtswege van appellante is immers op 16 juli 2019 komen te vervallen vanwege het feit dat appellante en haar (inmiddels) ex-echtgenoot vanaf 16 juli 2019 niet op hetzelfde adres stonden ingeschreven. Hierdoor voldoet appellante (sindsdien) niet aan de voorwaarde (van toelating van rechtswege conform artikel 3 lid 1 onder g van de Ltu) dat zij inwonend dient te zijn bij haar ex-echtgenoot. Zij heeft sindsdien geen vergunning tot (tijdelijk) verblijf aangevraagd en/of gekregen, althans niet met bewijsstukken gestaafd, waardoor kan worden worden geconcludeerd dat zij geen rechtsgeldige toelating in Aruba heeft gehad. Volgens de Handleiding RWN 2003 toegespitst op het gebruik in Aruba (hierna: de Handleiding) is een verblijfsgat reden voor weigering van de bevestiging van de optieverklaring. Verweerder heeft geen beleidsvrijheid ten aanzien van de bevestiging van een verkrijging van het Nederlanderschap. Wanneer geconstateerd wordt dat sprake is van een verblijfsgat van een optant, moet de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap worden geweigerd, aldus verweerder.
3.2
Appellante kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij een verblijfsgat had in de periode van 16 juli 2019 tot aan de afgifte van de vergunning van onbepaalde tijd in 2020. Ter onderbouwing hiervan heeft appellant aangevoerd dat haar ex-echtgenoot op een ander adres is gaan wonen, omdat hij een verslavingsprobleem had. Voorts voert appellante aan dat zij ten tijde van het afleggen van de optieverklaring wel voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het Nederlanderschap en dat zij vanaf 2020 in het bezit is van een vergunning voor onbepaalde tijd. Volgens appellante voldoet zij dan ook aan alle voorwaarden ter verkrijging van het Nederlanderschap.
Het geschil
4. Ter beantwoording ligt voor de vraag of verweerder op goede gronden heeft geweigerd de verkrijging van het Nederlanderschap door appellante op de voet van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, van de RWN, te bevestigen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
De beoordeling
5.1
Het gerecht stelt voorop dat verweerder ingevolge artikel 6, derde lid, tweede volzin van de RWN gehouden is om de bevestiging te weigeren als niet is voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, van de RWN gestelde voorwaarden, waaronder die van toelating gedurende een onafgebroken periode van vijftien jaar.
5.2
Op grond van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BVVN) is het aan verweerder om de verblijfsrechtelijke status van de optant te onderzoeken. Verweerder heeft dat gedaan aan de hand van beschikbare gegevens uit het bevolkingsregister en het bij DIMAS opgevraagde BOT. Het is voorts ook aan verweerder om aan de hand van alle stukken te bepalen of sprake is van onafgebroken toelating in de zin van de RWN.
5.3
Het betoog van appellante dat zij bijna negentien onafgebroken jaren toelating had in Aruba en dat zij gerechtigd was tot het verkrijgen van het Nederlanderschap, faalt. Naar het oordeel van het gerecht is genoegzaam gebleken dat appellante reeds vanaf 16 juli 2019 niet meer samenwoonde met haar ex-echtgenoot. Dat haar ex-echtgenoot vanwege verslavingsproblemen en in het kader van rehabilitatiekliniek moest laten inschrijven op een andere adres, maakt dit niet anders. Appellante voldeed vanaf 16 juli 2019 dus niet aan het vereiste van inwonen met haar ex-echtgenoot. Ook de relatief korte tijd daarna uitgesproken echtscheiding wijst daarop. Naar het oordeel van het gerecht heeft verweerder zich derhalve op goede grond op het standpunt gesteld dat appellante vanaf 16 juli 2019 niet in Aruba was toegelaten als bedoeld in artikel 6, lid 1, sub g van de RWN en dat hij, gelet op dit verblijfsgat, gehouden is om de bevestiging van de Nederlanderschap te weigeren. Appellante heeft ook aangevoerd dat zij op grond van artikel 10 van de RWN het Nederlanderschap kan verkrijgen. Dit betoog slaagt ook niet. Artikel 10 van de RWN heeft slechts betrekking op naturalisatieprocedure zoals bepaald in artikel 7 van de RWN.
6. Het beroep is dan ook ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en wordt geacht in het openbaar te zijn uitgesproken op 24 januari 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.
BIJLAGE
Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN)
Artikel 1
In deze Rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
gtoelating: instemming door het bevoegd gezag met het bestendig verblijf van de vreemdeling in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
(…).
Artikel 6
1Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap:
gde vreemdeling die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba; (…)
3De autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, beoordeelt aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.
(…)
Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap
Artikel 2
Tot het in ontvangst nemen van optieverklaringen en naturalisatieverzoeken en tot uitreiken van uittreksels van naturalisatiebesluiten zijn bevoegd
(…)
cin Aruba, Curaçao en Sint Maarten: de Gouverneur van Aruba, van Curaçao onderscheidenlijk van Sint Maarten;
(…).
Landsverordening toelating en uitzetting
Artikel 1
1. De bij of krachtens Hoofdstuk 2 gegeven voorschriften zijn, met uitzondering van artikel 23, eerste en tweede lid, niet van toepassing op:
a. Nederlanders, als zodanig in Aruba geboren;
b. personen die in Aruba de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen;
c. Nederlanders, als zodanig buiten Aruba geboren, en die gedurende een periode van ten minste tien jaar toelating en hoofdverblijf in Aruba hebben of hebben gehad;
d. Nederlanders, als zodanig buiten Aruba geboren, van wie ten minste een van de ouders behoort of, overleden zijnde, vóór dat overlijden, behoorde tot de personen, bedoeld in de onderdelen a, b of c.
Artikel 3
1. Van rechtswege hebben toelating tot verblijf in Aruba:
(…)
g. personen die gedurende ten minste vijf jaar gehuwd zijn met en inwonen bij een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, of een persoon als bedoeld in dit artikel, eerste lid, onderdeel a tot en met f, en gedurende een periode van ten minste vijf jaar toelating en hoofdverblijf in Aruba hebben of hebben gehad, alsmede de uit dat huwelijk geboren of staande dat huwelijk geadopteerde of erkende minderjarige inwonende kinderen;
(…).