ECLI:NL:OGEAA:2024:3

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
AUA202300765
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aard van de arbeidsovereenkomst tussen verzoeker en eenmanszaak

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en een eenmanszaak. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.A. Kock, heeft een verzoek ingediend tegen de eenmanszaak en de eigenaar, vertegenwoordigd door mr. P.M.E. Mohamed en mr. J.J.C. Odor. De procedure begon met een verzoekschrift op 6 maart 2023, gevolgd door een verweerschrift op 25 april 2023 en een mondelinge behandeling op 16 mei 2023. De kern van het geschil betreft de vraag of de overeenkomst tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een uitzendovereenkomst of een reguliere arbeidsovereenkomst. De verzoeker heeft werkzaamheden verricht voor de eenmanszaak, maar de eenmanszaak stelt dat de overeenkomst een uitzendovereenkomst is die is geëindigd omdat de werkzaamheden bij de inlener zijn beëindigd. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de overeenkomst inderdaad als een uitzendovereenkomst moet worden gekwalificeerd, ondanks het ontbreken van een uitzendvergunning voor de werkgever. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de verzoeker niet in zijn verzoeken kan worden ontvangen en heeft de verzoeken afgewezen. De verzoeker is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van de eenmanszaak, vastgesteld op Afl. 2.500,-.

Uitspraak

Beschikking van 9 januari 2024
Behorend bij AUA 202300765 EJ
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Naam verzoeker],
wonende te Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. S.A. Kock,
tegen:
de eenmanszaak
[Naam eenmanszaak],
hierna ook te noemen: [EENMANSZAAK],
en de eigenaar
[Naam eigenaar],
hierna ook te noemen [eigenaar]
gevestigd en kantoorhoudende te Aruba,
verweerders,
gemachtigde: de advocaten mr. P.M.E. Mohamed en mr. J.J.C. Odor.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 6 maart 2023;
- het verweerschrift, ingediend op 25 april 2023;
- de mondelinge behandeling van 16 mei 2023, waarbij zijn verschenen [naam verzoeker] bijgestaan door mr. Kock en [EENMANSZAAK] verschenen bij de heer [naam heer], bijgestaan door mr. Mohamed en mr. Odor. [naam eigenaar] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De standpunten van [verzoeker] zijn nader toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen. Deze pleitaantekeningen zijn ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aan het Gerecht overhandigd en toegevoegd aan het procesdossier.
1.2
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Partijen hebben in augustus 2022 een overeenkomst gesloten.
2.2
In de als productie 2 bij het verzoekschrift overgelegde overeenkomst tussen [verzoeker] en [EENMANSZAAK] is het navolgende vermeld:
Articulo 1
Este contrato de trabajo es un contracto de trabajo temporal en el sentido del artículo 7:690 del Código Civil de Aruba. El empleado se pondrá a disposición de [x] Construction, siendo el principal para realizer trabajos bajo su dirección y supervision.
Articulo 2Este comienza en la fecha en que el trabajo se inicia efectivamente en las instalaciones del cliente. Este acuerdo también fanalizará cuando se haya completado el trabajo para el principal, o cuande se termine el desplazamiento a petición del principal.
2.3
Op basis van deze overeenkomst heeft [verzoeker] werkzaamheden als monteur verricht voor [x] Construction.
2.4
De overeenkomst tussen [verzoeker] en [EENMANSZAAK] is op 18 november 2022 geëindigd.
2.5 [
verzoeker] heeft [EENMANSZAAK] schriftelijk meegedeeld niet te berusten in het hem gegeven ontslag op staande voet omdat daarvoor geen dringende reden aanwezig is. Hij is bereid en beschikbaar om de bedongen arbeid te blijven verrichten. Daarnaast heeft [verzoeker] [EENMANSZAAK] geattendeerd op de op [EENMANSZAAK] rustende loondoorbetalingsverplichting.

3.HET VERZOEK

3.1 [
verzoeker] verzoekt het Gerecht uitvoerbaar bij voorraad:
- [ verzoeker] gratis admissie te verlenen;
- [ EENMANSZAAK]/[eigenaar] te veroordelen tot doorbetalng van het loon aan [verzoeker] een en ander vermeerderd met de vertragingsrente c.q. de wettelijke rente totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is ontbonden;
- dan wel enig ander bedrag dat het Gerecht in goede justite vermag te bepalen;
- met veroordeling van [EENMANSZAAK] in de kosten van het geding.
3.2 [
EENMANSZAAK] heeft verweer gevoerd en verzocht de verzoeken van [verzoeker] af te wijzen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van het geding.
3.3
Op de standpunten van partijen zal het Gerecht hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Gelet op het door [verzoeker] overgelegde bewijs van onvermogen, zal hem worden toegestaan kosteloos te procederen.
4.2 [
verzoeker] heeft zijn verzoek gericht tegen [EENMANSZAAK] en [eigenaar]. Nu [verzoeker] zijn verzoeken grondt op de overeenkomst die hij met [EENMANSZAAK] in augustus 2022 heeft gesloten en gesteld noch gebleken is dat [eigenaar] persoonlijk kan worden aangesproken terzake deze verzoeken, zal het Gerecht de verzoeken afwijzen voor zover deze zijn gericht tegen [eigenaar] persoonlijk.
4.3
Het Gerecht overweegt dat [verzoeker] er zich op beroept dat de overeenkomst tussen partijen is aan te merken als een reguliere arbeidsovereenkomst en dat aan die arbeidsovereenkomst niet overeenkomstig de regels van het Burgerlijk Wetboek een einde is gekomen. Volgens [EENMANSZAAK] is de overeenkomst tussen partijen echter een uitzendovereenkomst waar een einde aan is gekomen omdat de werkzaamheden van [verzoeker] bij inlener [x] Construction zijn beëindigd.
4.4
In artikel 7:610, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is de arbeidsovereenkomst gedefinieerd als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
Indien de overeenkomst zowel aan deze omschrijving voldoet als aan die van een andere door de wet geregeld bijzondere soort van overeenkomst, zijn ingevolge het tweede lid van artikel 7:610 BW de bepalingen van titel 10 van het BW en de voor de andere soort van overeenkomst gegeven bepalingen naast elkaar van toepassing.
In artikel 7:690 BW is de uitzendovereenkomst gedefinieerd als de arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer door de werkgever in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van de werkgever ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde.
4.5
Tussen partijen is niet in geschil dat de overeenkomst in ieder geval is aan te merken als een arbeidsovereenkomst in de zin van 7:610 BW. Het geschil spitst zich toe op de vraag of deze arbeidsovereenkomst (ook) is aan te merken als een uitzendovereenkomst.
Voor de vraag welke overeenkomst tussen partijen bestaat en wat tussen hen heeft te gelden, is bepalend hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven.
4.6
Het Gerecht is, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, van oordeel dat de overeenkomst die partijen in augustus 2022 sloten, is aan te merken als een uitzendovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:690 BW.
4.7
Het Gerecht overweegt daartoe allereerst dat in de overeenkomst expliciet is vermeld dat het daarbij gaat om een overeenkomst als bedoeld in artikel 7:690 BW, het artikel waarin de uitzendovereenkomst is gedefinieerd. Dit duidt er in beginsel op dat partijen beoogden een uitzendovereenkomst aan te gaan.
Daarnaast is in de overeenkomst vermeld dat [verzoeker] zijn werkzaamheden voor of bij een derde verricht en dus niet voor de wederpartij bij die overeenkomst (werkgever [EENMANSZAAK]) zelf. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] verklaard dat hij al eerder bij [x] had gewerkt. Uit zijn verklaringen volgt verder dat hij bij [x] werkte onder leiding en toezicht van de supervisor van [x]. De overeenkomst tussen partijen draagt naar het oordeel van het Gerecht dan ook alle kenmerken van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 7:690 BW.
4.8
Namens [verzoeker] is aangevoerd dat [EENMANSZAAK] geen vergunning heeft om als uitzendbureau werknemers ter beschikking te stellen van derden en dat – reeds – om die reden de arbeidsovereenkomst niet is te kenmerken als een uitzendovereenkomst.
Het Gerecht volgt die stelling niet. Artikel 7:690 BW stelt niet als voorwaarde dat een uitzendovereenkomst slechts als zodanig kan worden aangemerkt, als de uitlener over een vergunning beschikt als uitzendbureau werknemers uit te lenen.
Weliswaar zou de aanwezigheid van een dergelijke vergunning te meer reden zijn om een uitzendovereenkomst aan te nemen, maar een vereiste is dat volgens 7:690 BW niet.
De aan- of afwezigheid van een dergelijke vergunning is niet van belang voor de verhoudingen tussen partijen als werkgever en werknemer, maar is (enkel) van belang tussen de werkgever en de Arubaanse overheid c.q. Dienst Arbeid en Onderzoek (DAO). Het ontbreken van een dergelijke vergunning waar dat volgens DAO wel is vereist kan mogelijk leiden tot een (bestuursrechtelijke) maatregel, maar het ontbreken van die vergunning staat niet aan een – tussen een werkgever en werknemer – gesloten uitzendovereenkomst in de weg.
Een andersluidende conclusie zou immers impliceren dat een werknemer die werkzaamheden gaat verrichten voor een uitzendbureau, zelf dient na te gaan of dat bureau aan alle (vergunning)vereisten voldoet. Naar het oordeel van het Gerecht kan dat van een werknemer niet worden gevergd.
4.9
Het Gerecht acht verder van belang dat [EENMANSZAAK] volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel (bij het verzoekschrift overgelegd als productie 1) – onder meer – als doelstelling “het ter beschikking stellen van personeel op het gebied van constructie en schoonmaak”. [EENMANSZAAK] heeft tijdens de mondelinge behandeling – onbetwist – gesteld dat zij circa 20 werknemers ter beschikking van derden stelde.
Met de ter beschikking stelling van [verzoeker] door [EENMANSZAAK] aan [x] Constructions ontbreekt in de relatie van [EENMANSZAAK] met [verzoeker] ook het toezicht en leiding van [EENMANSZAAK] op de werkzaamheden van [verzoeker] bij [x]. Gesteld noch gebleken is dat [EENMANSZAAK] (rechtstreeks) zeggenschap had op of aanwijzingen kon geven over de invulling van de arbeid door [verzoeker].
4.10 [
verzoeker] heeft onvoldoende argumenten aangevoerd die leiden tot een andere conclusie of dat de feitelijke situatie niet overeenkomt met de contractuele situatie van partijen). Het Gerecht zal de verzoeken van [verzoeker] dan ook afwijzen.
4.11 [
verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld die aan de zijde van [EENMANSZAAK] worden begroot op Afl. 2.500,- wegens gemachtigdensalaris.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
staat [verzoeker] toe kosteloos te procederen;
wijst het verzoek af,
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van dit geding aan de zijde van [EENMANSZAAK] gesteld op Afl. 2.500,- wegens gemachtigdensalaris.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.J. Keltjens, rechter in dit Gerecht, en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 9 januari 2024, in tegenwoordigheid van de griffier.