ECLI:NL:OGEAA:2024:268

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
AUA202404242
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing conservatoir beslag op schip en bankrekening in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderden de eisers, Sinbad Charters N.V. en [eiser], de opheffing van conservatoir beslag dat door de gedaagde, [gedaagde], was gelegd op hun schip, de Lady Black, en op de bankrekening van [eiser]. De eisers stelden dat het beslag hun bedrijfsvoering ernstig belemmert, aangezien zij afhankelijk zijn van de exploitatie van de Lady Black voor hun inkomsten. De gedaagde had het beslag gelegd ter verzekering van een vordering die hij op de eisers stelde te hebben, maar de eisers betwistten de hoogte van deze vordering en stelden dat zij zelf een tegenvordering op de gedaagde hadden.

De procedure omvatte een mondelinge behandeling waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. De rechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was geleverd door de eisers om de opheffing van het beslag te rechtvaardigen. De rechter merkte op dat de eisers niet voldoende hadden aangetoond dat de vordering van de gedaagde ondeugdelijk was en dat er geen plaats was voor opheffing van het beslag op de Lady Black en de bankrekening van [eiser].

Uiteindelijk wees het Gerecht de vorderingen van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van de gedaagde. De rechter benadrukte dat partijen de mogelijkheid hadden om in onderling overleg tot een regeling te komen, zelfs na de uitspraak van het vonnis.

Uitspraak

Vonnis in kort geding van 12 december 2024
Behorend bij AUA202404242 KG
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:

1.de naamloze vennootschap SINBAD CHARTERS N.V.,

gevestigd in Aruba,
2.
[Eiser],
wonende in Selje, Noorwegen,
eisers,
hierna samen Sinbad c.s. te noemen en afzonderlijk Sinbad respectievelijk [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. G. de Hoogd,
tegen:
[Gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. V.A.V. Carlo.

1.DE PROCEDURE

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 5, ingediend ter griffie op 29 november 2024;
- de akte vermeerdering/wijziging van eis tevens akte houdende overlegging nadere producties 6 tot en met 16 van Sinbad c.s.;
- producties 1 tot en met 10 van [gedaagde];
- de mondelinge behandeling gehouden op 5 december 2024;
- de pleitnota van Sinbad c.s.;
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2
Tijdens de mondelinge behandeling zijn namens Sinbad c.s. [eiser] (via een onlineverbinding) en mr. De Hoogd verschenen. [Gedaagde] is samen met mr. Carlo verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, mede aan de hand van overgelegde pleitnota’s, vragen van het Gerecht beantwoord en op elkaars stellingen gereageerd of kunnen reageren.
1.3.
Ter zitting is de zaak aangehouden tot maandag 9 december 2024 te 17:00 uur om partijen de gelegenheid te geven in onderling overleg overeenstemming te bereiken. Dit is blijkens de e-mail van mr. De Hoogd van 9 december 2024 te 13:59 uur en de e-mail van mr. Carlo van 10 december 2024 te 10:11 uur niet gelukt. Vonnis is bepaald op vandaag.

2.DE FEITEN

2.1.
Sinbad is een scheepscharter en eigenaar van het schip ‘Lady Black’. De Lady Black is geregistreerd in Aruba onder nummer [nummer]. [Eiser] is de directeur-grootaandeelhouder van Sinbad. Sinbad gebruikt de Lady Black om snorkel- en zeiltochten aan toeristen aan te bieden. Daaruit genereert Sinbad haar inkomsten.
2.2. [
Gedaagde] is ondernemer.
2.3.
Partijen hebben in de eerste helft van 2024 met elkaar gesproken over de verkoop en overdracht van de door [eiser] gehouden aandelen in Sinbad en daarmee over de overdracht van (de exploitatie van) de Lady Black aan [gedaagde]. [Gedaagde] is in dat verband kennelijk op 27 februari 2024 tot directeur van Sinbad benoemd om de ‘daily operations’ van het bedrijf te leiden. Volgens [gedaagde] is hij toen ook investeringen in Sinbad gaan verrichten als voorschot op de betaling van de koopprijs. Sinbad c.s. hebben een ‘sale purchase agreement’ doen opstellen, met de inhoud waarvan [gedaagde] niet akkoord is gegaan. Tussen partijen is het uiteindelijk niet tot de beoogde overname gekomen. [Gedaagde] is tot 8 april 2024 directeur van Sinbad geweest.
2.4. [
Gedagde] stelt van Sinbad c.s. vanwege onverschuldigde betaling opeisbaar te vorderen te hebben een bedrag van in totaal Afl. 213.680,51, exclusief 15% buitengerechtelijke kosten. Sinbad c.s. voldoen, ook na daartoe te zijn verzocht en gesommeerd, deze vordering van [gedaagde] niet. Sinbad c.s. stellen, zonder dit uitdrukkelijk te erkennen, dat [gedaagde] hooguit een vordering van Afl. 41.094,58 op hen geldend kan maken. Zij pretenderen een tegenvordering op [gedaagde] te hebben van Afl. 27.373,55.
2.5. [
Gedaagde] heeft ter verzekering van zijn onder 2.4. vermelde vordering, na daartoe twee afzonderlijke verloven te hebben gekregen van het Gerecht, op of omstreeks 23 oktober 2024 conservatoir beslag doen leggen ten laste van Sinbad op de Lady Black en onder de Caribbean Mercantile Bank N.V. (de CMB) en ten laste van [eiser] op zijn bankrekening gehouden bij de CMB. De beslagvorderingen zijn begroot op € 245.732,60. De beslagvorderingen zijn niet opgehoogd met de gebruikelijke opslag van 30% voor rente en kosten.
2.6.
De Lady Black is in het kader van het beslag overgebracht van de haven Hadicurari naar de haven Varadero. Ten tijde van de beslaglegging op de Lady Black is de aan de Lady Black verankerde shuttleboot Oda ook meegenomen. De Lady Black is tijdens de beslaglegging beschadigd geraakt. Sinbad c.s. houden [gedaagde] aansprakelijk voor de dientengevolge ontstane schade.
2.7. [
Gedaagde] heeft de eis in de hoofdzaak op 5 november 2024 ter griffie ingediend.

3.HET GESCHIL

3.1.
Sinbad c.s. vorderen, na wijziging van eis, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle uren:
1. gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis op te (doen) heffen het op of omstreeks 23 oktober 2024 gelegde:
a. beslag op de Lady Black, en
b. beslag onder de CMB op de bankrekening van [eiser];
2. [ Gedaagde] te veroordelen om binnen 24 uur na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis de Lady Black en de Oda aan Sinbad c.s., althans Sinbad, af te (doen) geven;
3. het gevorderde onder 1.a. en/of onder 2. op straffe van verbeurte van een dwangsom van Afl. 50.000,- per overtreding en van Afl. 25.000,- per dag dat die overtreding voortduurt;
4. het gevorderde onder 1.b op straffe van verbeurte van een dwangsom van Afl. 5.000,- per overtreding en van Afl. 2.500,- per dag dat die overtreding voortduurt;
5. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.2. [
Gedaagde] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Sinbad c.s. in de (na)kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente, uitvoerbaar bij voorraad.

4.DE BEOORDELING

4.1.
Sinbad c.s. hebben ter zitting de vorderingen onder 2 en 3, voor zover deze betrekking hebben op de Oda, ingetrokken. Niet in geschil is dat de Oda onterecht in het beslag op de Lady Black was betrokken. De Oda is inmiddels geretourneerd aan Sinbad, haar eigenaar. Op hetgeen partijen ter zake hebben aangevoerd behoeft het Gerecht daarom niet nader in te gaan.
4.2.
Opheffing van een beslag kan onder meer, maar niet uitsluitend, plaatsvinden als een van de in artikel 705 lid 2 Rv genoemde gronden aanwezig is en een belangenafweging niet tot een ander oordeel leidt, en op grond van een, zelfstandige, belangenafweging.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat Sinbad c.s. in dezen enkel de opheffing van het ten laste van Sinbad gelegde beslag op de Lady Black vragen en van het ten laste van [eiser] gelegde beslag onder de CMB. Van het ten laste van Sinbad gelegde beslag onder de CMB vragen zij geen opheffing. Hierover zal het Gerecht dus niet oordelen.
4.4.
De stelling van [gedaagde] dat Sinbad c.s. enkel het beslagverlof ten laste van [eiser] aan de vorderingen ten grondslag heeft gelegd, klopt niet. Bij het verzoek hebben Sinbad c.s. immers als productie 3 ook het beslagverlof ten laste van Sinbad overgelegd, naar welke productie zij in het verzoek uitdrukkelijk hebben verwezen. Daarmee ontbreekt de door [gedaagde] gestelde grond om Sinbad c.s. niet te ontvangen in de vorderingen ten behoeve van Sinbad.
4.5.
Algemeen geldt dat voor de opheffing van een beslag geen apart spoedeisend belang vereist is. In deze kwestie is het spoedeisend belang van Sinbad c.s. bij hun vorderingen ter zitting wel aan de orde geweest. Na vragen van de rechter heeft [gedaagde] zich erop beroepen dat de spoedeisendheid ontbreekt. Het Gerecht volgt [gedaagde] daarin niet. Uit de nadere ter zitting gegeven toelichting van Sinbad c.s. is gebleken dat hun spoedeisend belang er in elk geval in is gelegen dat de exploitatie van de Lady Black en daarmee de inkomstenbron van Sinbad als gevolg van de beslagleggingen stilligt. Daarmee is in voldoende mate spoedeisend belang gegenereerd, ook nu enige tijd is verstreken tussen de beslagleggingen en het verzoek tot opheffing.
4.6.
Tussen partijen bestaat over en weer geschil over de door ieder van hen gepretendeerde vorderingen op de ander. Het had in dezen op de weg van Sinbad c.s. gelegen om, in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde], de gestelde ondeugdelijkheid van de beslagvorderingen en het bestaan en de omvang van haar tegenvordering voldoende concreet inzichtelijk te maken en met voldoende rechtens relevante stukken te onderbouwen. Dit hebben zij onvoldoende gedaan. Het enkele overleggen van producties met op het eerste gezicht subjectieve inhoud dan wel zonder op de overgelegde financiële gegevens een uitgebreide(re) en concrete toelichting te geven (dan zij hebben gedaan), volstaat niet. In de daarmee ontstane situatie waarin de standpunten van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan, valt dan, gelet op de aard van de kortgedingprocedure, waarin geen ruimte is voor bewijslevering, op dit moment niet te bepalen wie van partijen het gelijk aan zijn zijde heeft. Omdat niet zonder meer is uit te sluiten dat [gedaagde], ook na mogelijke verrekening van de gepretendeerde tegenvordering, een vorderingsrecht op Sinbad c.s. geldend kan maken is er op dit moment geen plaats voor opheffing van het beslag op de Lady Black en het beslag op de bankrekening van [eiser] bij de CMB. Dit geldt sterker nu Sinbad c.s., zo begrijpt het Gerecht hen, het bestaan van een zeker vorderingsrecht van [gedaagde] ook wel erkent, doch de precieze omvang daarvan betwist. De met partijen besproken mogelijkheid van het toestaan van een varend beslag met zekerheidsstelling in de vorm van een bankgarantie of escrow, waartoe tijdens de korte aanhouding onderhandelingen hebben plaatsgehad, is feitelijk niet benut. Een dergelijke regeling had Sinbad c.s. met het oog op de exploitatie van de Lady Black, de door haar gewenste verkoop van Sinbad en de Lady Black en het behoud van de Lady Black naar het voorlopig oordeel van het Gerecht gebaat, terwijl ook [gedaagde] hierbij baat zou hebben gehad in het kader van mogelijke tot hem gerichte schadeclaims. Het Gerecht merkt op dat partijen ook na het wijzen van dit vonnis de mogelijkheid kunnen benutten om in onderling overleg een regeling te treffen.
4.7.
Dit alles dient ertoe te leiden dat, ook na een belangenafweging tussen partijen, de beslagen op de Lady Black en op de bankrekening van [eiser] bij de CMB blijven rusten. De vorderingen van Sinbad c.s. worden dus afgewezen.
Ten overvloede overweegt het Gerecht dat herbegroting van de beslagvorderingen niet is gevorderd. Ook overigens had het Gerecht hiertoe, gelet op de bestaande onduidelijkheden, op dit moment niet kunnen overgaan.
4.8.
Sinbad c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde] veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde]gevallen worden tot op heden begroot op Afl. 1.500,- aan gemachtigdensalaris, vermeerderd met Afl. 250,-, verhoogd met Afl. 150,- in geval van betekening, aan nasalaris. De gevorderde wettelijke rente over de (na)kosten wordt toegewezen op de wijze als hierna beslist. De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Sinbad c.s. in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van [gedaagde] worden begroot op Afl. 1.500,- aan salaris van de gemachtigde, vermeerderd met Afl. 250,-, verhoogd met Afl. 150,- in geval van betekening, aan nasalaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze (na)kosten vanaf veertien dagen na heden tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Keltjens, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 12 december 2024 in aanwezigheid van de griffier.