ECLI:NL:OGEAA:2024:241

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
AUA202303906
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing van verzoek om vrijwillig uit dienst te treden in het kader van de Landsverordening administratieve rechtspraak

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 27 november 2024 uitspraak gedaan over het beroep van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om vrijwillig uit dienst te treden. Appellante had op 13 oktober 2023 beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder, die op 18 augustus 2023 het bezwaar van appellante ongegrond had verklaard. De afwijzing was gebaseerd op de vrees dat het VUT-ontslag van appellante de continuïteit van de dienstverlening bij haar organisatie zou schaden. Het gerecht heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de termijnoverschrijding niet tegen appellante kan worden ingeroepen, omdat zij haar beroep tijdig heeft ingesteld na de uitreiking van de beslissing op 12 september 2023. Het gerecht heeft de toepassing van artikel 28 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) herzien, zodat rechtzoekenden zes weken de tijd hebben om beroep in te stellen, gerekend vanaf de uitreiking van de beslissing. Inhoudelijk heeft het gerecht geoordeeld dat de afwijzing van het VUT-verzoek terecht was, omdat de omstandigheden van appellante niet voldoende waren om een uitzondering te maken op het beleid van verweerder. Het beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

Uitspraak van 27 november 2024
Lar nr. AUA202303906

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
[Appellante],
wonende in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

DE VOORZITTER VAN DE BEOORDELINGSCOMMISSIE VRIJWILLIGE UITDIENSTTREDING,

zetelende in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.J.S. Poeran (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 18 augustus 2023 (bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaar van appellante, gericht tegen de beschikking van 14 september 2022 waarbij het verzoek om vrijwillig uit dienst te treden is afgewezen, ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft appellante 13 oktober 2023 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 20 maart 2024. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigde.
Op 22 maart 2024 heeft het gerecht partijen enkele vragen gesteld over de ontvankelijkheid van het beroep. Die vragen zijn door verweerder beantwoord bij e-mailbericht van 23 april 2024. Appellante heeft een akte uitlating genomen op 3 juli 2024.
Het beroep is vervolgens behandeld ter zitting van 16 oktober 2024. Partijen zijn daar verschenen bij hun gemachtigden.
Daarop is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Zoals met partijen ter zitting besproken spelen er in deze beroepszaak twee kwesties:
1. de ontvankelijkheid van het beroep, en
2. de afwijzing van het verzoek om vervroegd te mogen uittreden.
Het gerecht is van oordeel dat appellante in haar beroep kan worden ontvangen, maar dat er geen reden is om de beslissing van verweerder tot afwijzing van het verzoek appellante te vernietigen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Het gerecht legt dat hieronder uit.
De ontvankelijkheid van het beroep
2.1
Een beroepschrift moet tijdig worden ingediend. De wettelijke spelregels daarover zijn te vinden in de artikelen 27 en 28 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Uit artikel 27, eerste lid, van de Lar volgt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. Die termijn gaat in op de dag na die waarop de beslissing op het bezwaarschrift is gedagtekend. De wet regelt ook wat de gevolgen zijn als een beroepschrift te laat is ingediend. Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Lar wordt een beroepschrift nietontvankelijk verklaard indien het is ingediend (…) nadat de termijn is verstreken. Op die regel is wel een uitzondering mogelijk. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt; dat staat in het derde lid van artikel 28 Lar.
2.2
De in beroep bestreden beslissing is gedagtekend op 18 augustus 2023. Uit het hiervoor weergegeven wettelijk kader volgt dat de beroepstermijn is aangevangen op 19 augustus 2023 (de dag na de dag van dagtekening) en geëindigd op 29 september 2023 (zes weken later). Het beroepschrift van appellante is op 13 oktober 2023 en dus ruim buiten deze termijn bij het gerecht ingediend.
2.3
Gevraagd naar de redenen voor termijnoverschrijding heeft appellante aangevoerd dat zij de beslissing niet op of omstreeks 18 augustus 2023 heeft ontvangen, maar dat die beslissing haar is uitgereikt op 12 september 2023. Van de beroepstermijn van zes weken waren toen al een kleine vier weken verstreken. Appellante heeft daarna contact gezocht met de vakbond om haar te helpen met het instellen van het beroep. Het heeft enige tijd geduurd voordat zij een afspraak had en werd doorverwezen naar haar gemachtigde. Dat is de reden dat pas op 13 oktober 2023 beroep is ingesteld. Appellante meent dat ook zij zes weken zou moeten hebben om beroep in te stellen, te rekenen vanaf het moment waarop de beslissing aan haar werd uitgereikt, te weten 12 september 2023. Als die dag geldt als begin van de beroepstermijn dan is haar beroepschrift binnen de zes wekentermijn en dus tijdig ingediend, aldus klaagster. Als moet worden uitgegaan van de tekst van de wet en dus van de datum van dagtekening van het besluit, dan meent appellante dat de termijnoverschrijding haar niet mag worden tegengeworpen. Zij verwijst daarbij naar ontwikkelingen in de jurisprudentie in Nederland.
2.4
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De wet is duidelijk. De beroepstermijn start de dag na dagtekening van het besluit, in dit geval op 19 augustus 2023 en eindigde op 29 september 2023. Dat is niet anders als er enige tijd is verstreken tussen de dag van dagtekening en de dag van uitreiking van de beslissing.
In dit geval had appellante na de uitreiking op 12 september nog 17 dagen om tijdig beroep in te stellen. De door appellante aangevoerde omstandigheden zijn onvoldoende om aannemelijk te achten dat appellante het beroepschrift heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden. Omdat de termijnoverschrijding niet te billijken valt, moet het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.5
Het gerecht volgt over de ontvankelijkheid in grote lijnen het betoog van appellante en niet het standpunt van verweerder. Het gerecht ziet, anders dan voorheen, aanleiding om aan artikel 28 van de Lar een andere toepassing te geven. De reden daarvoor is dat rechtzoekenden in staat gesteld moeten worden om gedurende de wettelijke beroepstermijn van zes weken na te denken over de vraag of zij beroep willen instellen en zo ja om daarna een beroepschrift op te stellen en in te dienen. Dit wordt problematisch als weken verstrijken tussen de dag van dagtekening van het besluit en het moment van uitreiking. En de praktijk op Aruba is dat veel beslissingen worden uitgereikt op een moment dat vaak al weken zijn verstreken na de datum van dagtekening. Het gerecht is van oordeel dat een rechtzoekende ook in die situatie zes weken de tijd moet hebben om beroep in te stellen. Naast de praktijk van uitreiking wordt het probleem van de krappe tot zeer krappe effectieve beroepstermijn veroorzaakt doordat de wetgever in de Lar van Aruba, anders dan op de andere eilanden binnen het Koninkrijk en in Nederland, de start van de termijn niet koppelt aan het moment van bekendmaking van de beslissing door toezending of uitreiking, maar aan de dag van dagtekening. Om te bereiken dat ook in gevallen als hier aan de orde de rechtzoekende burger zes weken heeft om beroep in te stellen zal het gerecht vanaf heden artikel 28 van de Lar zo toepassen dat een termijnoverschrijding in ieder geval niet wordt tegengeworpen in de situatie dat het beroep is ingesteld binnen zes weken na de dag volgend op de dag van uitreiking van de beslissing.
2.6
Het gerecht vindt voor deze uitleg en toepassing van artikel 28 van de Lar ten eerste steun in de rechtspraak van de ambtenarenrechter. Hoewel artikel 41, eerste lid, van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak uitgaat van een bezwaartermijn van dertig dagen die start de dag na die waarop de aangevallen beschikking is genomen, bepaalt het derde lid van artikel 41 dat niet-ontvankelijkheid achterwege blijft als de klager kan aantonen dat hij het bezwaar heeft ingebracht binnen dertig dagen nadat hij redelijkerwijs kennis heeft kunnen dragen van het besluit. Dit is doorgaans het moment waarop het (lands)besluit is uitgereikt. De praktijk in ambtenarenzaken is dan ook dat genoemde termijn van dertig dagen start de dag na de dag van uitreiking van de aangevallen beschikking. Het gerecht vindt voor de gewijzigde uitleg ten tweede steun in de ontwikkelingen in de rechtspraak in Nederland. Het gerecht verwijst hier naar de uitspraak van (de grote kamer van) het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:31) en in het bijzonder naar r.o. 4.2. Daarin heeft het College geoordeeld dat voor situaties waarin de rechtzoekende pas kennisneemt van de beslissing op het moment dat de beroepstermijn van zes weken al is verstreken, heeft te gelden dat aan die rechtzoekende alsnog een termijn toekomt van zes weken om beroep in te stellen. Niet valt in te zien waarom een rechtzoekende die een beslissing krijgt uitgereikt voor het einde van de beroepstermijn, bijvoorbeeld in de vijfde of zesde week van die termijn, nog maar enkele dagen heeft om beroep in te stellen, terwijl een rechtzoekende die de beslissing krijgt uitgereikt na het verstrijken van de beroepstermijn, bijvoorbeeld in de zevende of achtste week, op grond van genoemde rechtspraak, die ook in Aruba wordt toegepast, de volledige zes weken heeft om beroep in te stellen. De nieuwe uitleg strekt er mede toe deze ongelijkheid op te heffen. Ten derde vindt het gerecht steun voor de nieuwe uitleg van artikel 28 Lar in ontwikkelingen in de Arubaanse wetgeving. Op grond van artikel 4:13 van de Landsverordening algemene bepalingen bestuursrecht (AB 2023, no. 55; nog niet in werking getreden) vindt bekendmaking van een beschikking plaats door toezending of uitreiking. In de toelichting op artikel 4:13 is vermeld dat de Lar zal moeten worden aangepast en in overeenstemming moet worden gebracht met artikel 4:13. Dit omdat de Lar ervan uitgaat dat de bezwaar- of beroepstermijn start met ingang van de dagtekening van de beschikking, Tot slot vindt het gerecht steun voor de nieuwe uitleg in het feit dat de landsverordeningen administratieve rechtspraak op Curaçao (artikel 16, eerste en tweede lid, Lar Curaçao), Sint Maarten (artikel 16, eerste en tweede lid, Lar Sint Maarten) en de BES-eilanden (artikel 16, eerste en tweede lid, WAR BES) en de Algemene wet bestuursrecht (artikelen 6:7 en 6:8 Awb) ook uitgaan van dag van toezending of uitreiking als startmoment van de beroepstermijn en dus niet van de dagtekening van de bestreden beslissing.
2.7
Toepassing van de nieuwe uitleg van artikel 28 Lar op het beroep van appellante betekent dat de termijnoverschrijding appellante niet wordt tegengeworpen op voorwaarde dat het beroepschrift is ingediend binnen zes weken na de dag volgend op de dag van uitreiking van de aangevallen beslissing. De bestreden beslissing is op 12 september 2023 uitgereikt, zodat die termijn van zes weken eindigt op 24 oktober 2023. Omdat het beroepschrift op 13 oktober 2023 door het gerecht is ontvangen, wordt aan genoemde voorwaarde voldaan zodat de termijnoverschrijding appellante niet wordt tegengeworpen. Niet is gebleken van andere beletselen om appellante te ontvangen in haar beroep. Dat wordt daarom hierna inhoudelijk besproken.
Wat zegt de wet?
3.1
Op grond van artikel 2, eerste lid van de Landsverordening vrijwillige uitdiensttreding (Lvut) kunnen ambtenaren en overheidswerknemers gedurende een bij landsbesluit vast te leggen periode van twee maanden een verzoek doen om in aanmerking te komen voor eervol ontslag, respectievelijk tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst, onder gelijktijdige toekenning van in deze landsverordening nader omschreven bijzondere aanspraken.
3.2
Op grond van artikel 7 van de Lvut beoordeelt de Beoordelingscommissie vrijwillige uitdiensttreding ieder verzoek tot vrijwillige uitdiensttreding op de kwalitatieve en kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst.
3.3
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Lvut weigert de Commissie een verzoek als bedoeld in artikel 9, eerste lid, alleen, indien het ontslag naar haar oordeel de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening door de organisatorische eenheid waar de verzoeker werkzaam is, onevenredig zou schaden, en dit nadelige kwalitatieve of kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst zou hebben.
De afwijzing van het VUT-verzoek
4.1
Verweerder heeft aan de bestreden afwijzing artikel 10, tweede lid, Lvut ten grondslag gelegd. Al in de (primaire) beslissing van 14 september 2022 heeft verweerder aangegeven dat het verzoek van appellante niet kan worden gehonoreerd om dat het gevraagde VUT-ontslag de continuïteit van een behoorlijke dienstverlening bij [Bureau A] onevenredig kan schaden en dit de nadelige kwalitatieve of kwantitatieve gevolgen voor de bezetting van de overheidsdienst zou hebben. Daarbij is aangegeven dat appellante de functie van groepsleidster bij het [Bureau A] bekleedt waar reeds een tekort aan personeel bestaat. Het op verzoek van appellante verlenen van eervol VUT-ontslag zal volgens verweerder bijdragen aan het personeelstekort. Verweerder heeft bij de thans bestreden beslissing vastgehouden aan de afwijzing van het verzoek.
4.2
In het bezwaarschrift heeft appellante aangegeven dat zij niet kan begrijpen dat aan haar collega [B] bij beschikking van 24 maart 2021 wel VUT-ontslag is gegeven, terwijl [B] ook groepsleidster was bij [Bureau A] en [B] ook overigens in gelijke omstandigheden verkeerde als appellante. Appellante meent dat gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. Verder heeft appellante gewezen op haar medische situatie die haar verhindert om nog twee jaar door te gaan tot haar pensioen. In beroep heeft appellante deze twee punten herhaald.
4.3
Het gerecht volgt appellante niet in haar stelling dat verweerder met de bestreden afwijzing in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel. De situatie van haar collega [B] is niet gelijk aan die van appellante, reeds omdat het VUT-ontslag van [B] plaatsvond in het kader van de VUT-ronde in het jaar 2021 en per jaar of per VUT-ronde moet worden beoordeeld of een verzoek om VUT-ontslag kan worden gehonoreerd gelet op de daaraan verbonden gevolgen. Verder is aan mevrouw [B] VUT-ontslag verleend per 1 augustus 2021, aan het begin van het nieuwe schooljaar, hetgeen gelet op de toenmalige bezetting van BTM kon worden opgevangen in het rooster. Appellante heeft daarentegen om VUT-ontslag verzocht per 1 oktober 2023, dat wil zeggen enkele maanden na de start van het schooljaar 2023.
4.4
Het gerecht heeft begrip voor het feit dat de medische klachten van appellante het voor haar steeds zwaarder maken om haar werk als ploegleidster te blijven verrichten. Maar de aangevoerde feiten en omstandigheden, waaronder haar ziekteverzuim blijkend uit de verzuimkaart, zijn onvoldoende om te oordelen dat verweerder een uitzondering had moeten maken op zijn (buitenwettelijke) beleid, dat inhoudt dat alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden wegens medische redenen VUT-ontslag wordt verleend. Daarbij moet worden gedacht aan acute en zeer ernstige levensbedreigende ziekten en het voor een jarenlang herstelproces staan. VUT-uitkering wordt in dergelijke gevallen verleend als hervatting van de werkzaamheden op langere termijn onwaarschijnlijk is, of bij personen die reeds langdurig aaneengesloten arbeidsongeschikt zijn waardoor de VUT-regeling finaal hetzelfde resultaat oplevert als herkeuring. Dergelijke omstandigheden doen zich bij appellante niet voor.
5. Het beroep is ongegrond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep ongegrond
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.