In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, heeft de naamloze vennootschap ISLAND FINANCE ARUBA N.V. (hierna: IFA) een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde. De vordering betreft een overeenkomst van verbruikleen die op 30 april 2021 is gesloten, waarbij IFA een bedrag van Afl. 24.090,36 aan de gedaagde heeft geleend. De gedaagde was verplicht om dit bedrag terug te betalen, vermeerderd met een rente van 19,88% per jaar, in 66 maandelijkse termijnen. De eerste termijn verviel op 31 mei 2021 en de laatste op 31 oktober 2026.
Na een aanmaning op 21 november 2022, waarin IFA de gedaagde verzocht om een bedrag van Afl. 24.680,85 te betalen, heeft IFA conservatoir beslag gelegd op de bezittingen van de gedaagde. Tijdens de procedure heeft de gedaagde de vordering erkend, wat de rechter in staat stelde om de vordering toe te wijzen. De rechter oordeelde dat de gedaagde de verschuldigde hoofdsom en rente aan IFA moest betalen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten.
Het gerecht heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten, en heeft de proceskosten aan de gedaagde opgelegd. Dit vonnis is uitgesproken op 14 februari 2024 en is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat IFA het bedrag kan vorderen voordat de gedaagde in hoger beroep gaat.