ECLI:NL:OGEAA:2024:184

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
AUA201703125 AR
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap met betrekking tot testamentaire bepalingen en legaten

In deze zaak, die betrekking heeft op de verdeling van de nalatenschap van erflater, zijn de partijen de kinderen van de overledene, die op 27 januari 2016 is overleden. Erflater had bij testament van 27 juni 2006 zijn nalatenschap geregeld, waarbij hij zijn kinderen benoemde als erfgenamen en specifieke legaten toekende. De eiser, die in deze procedure optreedt, vordert onder andere de afgifte van een legaat van Afl. 100.000,- en de scheiding en deling van de nalatenschap. Het Gerecht heeft eerder tussenvonnissen gewezen waarin onder andere deskundigen zijn benoemd om een boedelbeschrijving op te maken. De deskundige heeft op 2 mei 2023 gerapporteerd over de waarde van de nalatenschap, die op dat moment Afl. 2.613.080,- bedroeg. Tijdens de comparitie van partijen op 21 mei 2024 hebben de partijen hun standpunten toegelicht en is er een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen eiser en gedaagde 1. Het Gerecht heeft vervolgens geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig is, ondanks dat gedaagde 2 niet betrokken was bij deze overeenkomst. Het Gerecht heeft de verdeling van de nalatenschap beoordeeld en beslist dat gedaagde 2 de onverdeelde helft van het onroerend goed en de bijbehorende inboedel zal ontvangen, terwijl gedaagde 1 de aandelen in de Savaneta Health Beauty Spa N.V. zal krijgen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 21 augustus 2024 door rechter mr. J. Brandt.

Uitspraak

Vonnis van 21 augustus 2024
Behorend bij A.R. AUA201703125
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[Eiser],
te Aruba,
eiser, hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: aanvankelijk de advocaat mr. D.G. Kock, daarna de advocaat
mr. G. De Hoogd, thans procederend in persoon,
tegen:

1.[Gedaagde 1],

te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde 1],
gemachtigde: de advocaat mr. M.B. Boyce,
en

2.[Gedaagde 2],

te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde 2],
gemachtigde: de advocaat mr. J.M. de Cuba.
1. HET VERDERE VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1
In deze zaak zijn tussenvonnissen gewezen op 28 augustus 2019, 13 november 2019, 16 december 2020 en 17 januari 2024. Het verloop van de procedure tot en met de datum van het tussenvonnis van 17 januari 2024 blijkt uit dat laatste vonnis. Na dit laatste tussenvonnis heeft het Gerecht ontvangen:
- de producties van [gedaagde 1], ingediend op 5 mei 2024;
- de notities ten behoeve van de comparitie van partijen van [gedaagde 2] met producties, ingediend op 16 mei 2024;
- de toelichting ten behoeve van de comparitie van partijen van [gedaagde 1], ingediend op 17 mei 2024;
- de mondelinge behandeling van de zaak op 21 mei 2024.
1.2
Tijdens de comparitie van partijen zijn verschenen:
- [ Eiser], vergezeld door zijn moeder;
- [ Gedaagde 1], bijgestaan door haar gemachtigde;
- [ Gedaagde 2], bijgestaan door zijn gemachtigde.
Op verzoek van [gedaagde 1] waren verder aanwezig de heer [registeraccountant] (registeraccountant) en mevrouw [accountant] (accountant). Partijen hebben het woord gevoerd, op elkaars stellingen gereageerd en vragen van het Gerecht beantwoord.
1.3
Hierna is vonnis bepaald. De vonnisdatum is vervolgens één keer aangehouden.
2. DE VERDERE BEOORDELING
Samenvatting van de vorderingen en de beslissingen tot nog toe
2.1
Om ervoor te zorgen dat dit vonnis zelfstandig leesbaar is, zal het Gerecht eerst een korte samenvatting geven van de zaak en van de beslissingen die in de tussenvonnissen zijn genomen.
2.2
Partijen zijn de kinderen van [erflater] (hierna: erflater), die is overleden op 27 januari 2016. Erflater heeft bij testament van 27 juni 2006 beschikt over zijn nalatenschap. In dat testament staat – voor zover van belang – het volgende:
“2. In plaats van zijn wettelijk erfdeel in mijn nalatenschap legateer ik aan mijn zoon
[eiser](…) een bedrag in contanten groot een honderd duizend Arubaanse florin (Afl. 100.000,00), vrij van rechten en kosten en aan hem uit te keren binnen een half jaar na mijn overlijden.
3. Onder last van voormeld legaat benoem ik tot mijn enige erfgenamen van mijn gehele nalatenschap mijn kinderen
[gedaagde 2](…) en
[gedaagde 1](…) voor gelijke delen (…).
4. Voor het geval dat de wet ten tijde van mijn overlijden nog de legitieme rechten van alle kinderen beinhoudt en voormelde bepalingen als dan aantastbaar zouden zijn, bepaal ik als volgt:
a. ik legateer aan mijn kinderen [gedaagde 2] en [gedaagde 1], voor gelijke delen, (…) en aan hen af te geven binnen een half jaar na mijn overlijden:
mijn woning en de rechten op de ondergrond [adres] alsmede de zich daarin bevindende inboedel, zulks tegen inbreng in en verrekening met mijn nalatenschap van de waarde dier onroerende en roerende zaken, welke waarde zal worden vastgesteld in overleg met mijn erfgenamen en bij gebreke van overeenstemming te dier zake zal worden vastgesteld overeenkomstig de dier zake op de wijze door de wet bepaald voor boedelscheidingen waarbij minderjarigen betrokken zijn.
b. ik stel mijn kind [eiser] in de legitieme.”
2.3
In deze procedure vordert [eiser]:
i. om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te gelasten om over te gaan tot afgifte van het legaat van Afl. 100.000, op straffe van een dwangsom;
ii. om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te gelasten om over te gaan tot scheiding en deling van de nalatenschap tegenover notaris [notaris] en daarbij een boedelbeschrijving en taxatie op te (laten) stellen;
iii. met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten.
2.4
In het tussenvonnis van 28 augustus 2019 heeft het Gerecht beslist dat het testament van erflater zo moet worden uitgelegd, dat [eiser] geen aanspraak kan maken op het legaat, maar wel op zijn legitieme portie. Omdat onduidelijk was waaruit de nalatenschap precies bestond, heeft het Gerecht in het tussenvonnis van 13 november 2019 een deskundige benoemd met de opdracht een boedelbeschrijving op te maken.
2.5
Omdat er nog geen deskundigenbericht was uitgebracht, heeft het Gerecht in het tussenvonnis van 16 december 2020 nogmaals een deskundige benoemd met de opdracht een boedelbeschrijving van de nalatenschap op te maken.
2.6
Het deskundigenrapport is op 2 mei 2023 ingediend. De deskundige heeft de omvang en waardering van de nalatenschap op de sterfdatum van erflater als volgt vastgesteld:
Boedelbestanddeel
Waarde in Afl.
Onroerende zaak [adres]
1.940.000
Inboedel [adres]
20.825
Eenmanszaak Aruba Reef Beach Apartments
19.185
Contant geld in kluis
89.5
Motorvoertuigen
40
Bankrekeningen
90.065
Overige bezittingen
5.76
Af: belastingschulden
(76.482)
Savaneta Health Beauty Spa N.V.
484.227
Totaal
2.613.080
2.7
Alle partijen hebben ingestemd met de bevindingen van de deskundige.
2.8
Sinds het overlijden van erflater heeft [gedaagde 1] de onderneming Savaneta Health Beauty Spa N.V. (hierna: de Spa) voortgezet. [Gedaagde 2] heeft het onroerend goed aan [adres] (hierna: het onroerend goed), dat (afgezien van twee woningen waar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wonen) bestaat uit vakantiewoningen, geëxploiteerd. Daarmee hebben zij de situatie voortgezet die al bestond voor het overlijden van erflater, omdat [gedaagde 1] ook tijdens het leven van erflater al verantwoordelijk was voor de Spa en [gedaagde 2] voor het onroerend goed (dat werd geëxploiteerd vanuit de eenmanszaak Aruba Reef Beach Apartments).
2.8
Op 11 mei 2023 hebben [gedaagde 1] en [eiser] een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin zij (voor zover voor deze procedure van belang) het volgende hebben afgesproken:
“1. Partijen stellen vast dat zij allebei akkoord gaan met de vastgestelde waarde van de goederen van de nalatenschap van erflater op peildatum 31 december 2015 ad.
Afl. 2.613.080,00en daarmee met het rapport van de (...) deskundige. (...)
2. Partijen stellen vast dat [eiser] zijn aandeel in de nalatenschap van de erflater en ook zijn aandeel in
[adres]aan [gedaagde 1] overdraagt en dat [gedaagde 1] het aandeel van [eiser] in de nalatenschap van de erflater en zijn aandeel in [adres] overneemt tegen de waarde van
Afl. 871.026,67en dat [gedaagde 1] de waarde in termijnen zal betalen en storten op een nader door [eiser] schriftelijk aan te geven bankrekening (...).
8. Partijen verklaren dat zij hun bijzondere gemeenschap in de nalatenschap van de erflater naar redelijkheid en billijkheid en wederzijds genoegen hebben afgewikkeld en zij verklaren tevens, behoudens de rechten en plichten genoemd in deze overeenkomst, niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar algehele en finale kwijting te verlenen. (...)
15. Deze overeenkomst dient te worden beschouwd als een vaststellingsovereenkomst ex artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba en is na ampel beraad tot stand gekomen (...). Partijen verbinden zich, zonder enig voorbehoud en onvoorwaardelijk, om geen ontbinding, nietigverklaring of vernietiging van deze overeenkomst te zullen vorderen.”
De standpunten van partijen
2.9
Voorafgaand aan de comparitie van partijen op 21 mei 2024 hebben partijen zich uitgelaten over de manier waarop volgens hen de nalatenschap moet worden verdeeld.
i. [Eiser] heeft laten weten dat hij het prima vindt als hij wordt uitgekocht, zoals hij ook met [gedaagde 1] heeft afgesproken, en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verder uitmaken wie welke boedelbestanddelen toegedeeld krijgt.
ii. [Gedaagde 1] heeft voorgesteld dat zij alle goederen van de nalatenschap toegedeeld krijgt tegen de door de deskundige vastgestelde waarde. Zij heeft met [eiser] al een vaststellingsovereenkomst gesloten, en wil [gedaagde 2] op dezelfde manier uitkopen.
iii. [Gedaagde 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser], gelet op de vaststellingsovereenkomst met [gedaagde 1], geen deelgenoot in de nalatenschap meer is. Die nalatenschap moet daarom alleen tussen hem en [gedaagde 1] worden afgewikkeld, waarbij [gedaagde 1] ook aanspraak kan maken op het aandeel van [eiser] in de nalatenschap. Volgens [gedaagde 2] moeten de aandelen in de Spa en de vordering van de Spa (in verband met fraude die daar heeft plaatsgevonden) aan [gedaagde 1] worden toegedeeld en het onroerend goed (van waaruit hij de eenmanszaak Aruba Reef Apartments heeft voortgezet) aan hem. [Gedaagde 2] stelt voor dat hij en [gedaagde 1] over en weer afstand doen van de gebruiksvergoeding voor hun woningen (die tot de nalatenschap behoren). Daarnaast moet nog een beslissing worden genomen over de afrekening over de exploitatie van zowel het onroerend goed als de Spa sinds het overlijden van erflater. [Gedaagde 2] heeft voorgesteld om daarvoor een deskundige te benoemen.
2.1
Het Gerecht overweegt als volgt.
Is de overeenkomst tussen [gedaagde 1] en [eiser] rechtsgeldig?
2.11
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is wat de status is van de overeenkomst tussen [gedaagde 1] en [eiser]. Het Gerecht heeft zich afgevraagd of die overeenkomst strekt tot verdeling in de zin van artikel 3:195 van het Burgerlijk Wetboek. Zulke overeenkomsten zijn nietig, als niet alle deelgenoten daarbij betrokken zijn. In dit geval is [gedaagde 2] niet betrokken geweest bij de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde 1]. Dit betekent dat de vaststellingsovereenkomst nietig is, als het een overeenkomst tot verdeling is in de zin van artikel 3:195 BW.
2.12
Het Gerecht is – alles afwegend – van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde 1] geen overeenkomst tot verdeling is. [Eiser] en [gedaagde 1] hebben immers slechts afgesproken tegen welk bedrag [gedaagde 1] het aandeel van [eiser] in de nalatenschap zal overnemen. De rechten en verplichtingen van [gedaagde 2] worden door die overeenkomst niet beïnvloed, en evenmin vindt er een verdeling plaats. Dit betekent dat de overeenkomst rechtsgeldig is.
2.13 [
Eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat hij graag in de gelegenheid wil worden gesteld om opnieuw een advocaat te zoeken. Het Gerecht ziet echter geen aanleiding de procedure daarvoor aan te houden. [Eiser] en [gedaagde 1] hebben afspraken gemaakt over de manier waarop zij hun aandeel in de nalatenschap onderling afrekenen. Op dat moment werd [eiser] nog bijgestaan door een advocaat. In de overeenkomst hebben [gedaagde 1] en [eiser] ook afstand gedaan van hun recht om ontbinding of vernietiging van die overeenkomst te vragen.
2.14
Daarbij komt dat [eiser] op grond van de afspraken die hij met [gedaagde 1] heeft gemaakt ten opzichte van [gedaagde 1] een groter erfdeel krijgt, dan op grond van het testament van erflater het geval zou zijn geweest. In het testament van erflater is [eiser] in de legitieme gesteld. Dit betekent dat [eiser] (gelet op het erfrecht dat gold toen erflater overleed) aanspraak zou kunnen maken op 1/4e deel van de nalatenschap. Anders dan (de gemachtigde van) [gedaagde 1] lijkt aan te nemen, heeft het Gerecht niet overwogen dat dit anders is. In de vaststellingsovereenkomst hebben [eiser] en [gedaagde 1] overwogen dat [eiser] aanspraak maakt op 1/3e deel van de nalatenschap en dat [gedaagde 1] het aandeel van [eiser] overneemt voor 1/3e deel van de waarde van de nalatenschap, zoals die door de deskundige is vastgesteld. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] zonder de vaststellingsovereenkomst méér geld zou ontvangen dan nu het geval is. Daarbij betrekt het Gerecht ook de beslissingen die het in dit vonnis neemt over de waardering van de verschillende vermogensbestanddelen. Op grond daarvan gaat het Gerecht ervan uit dat [eiser] niet slechter is geworden van de vaststellingsovereenkomst.
Hoe nu verder?
2.15
Gelet op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, is het de vraag of [eiser] nog belang heeft bij de uitkomst van deze procedure. Hij kan ten opzichte van [gedaagde 1] aanspraak maken op uitbetaling van Afl. 871.026,67. Anders dan [gedaagde 2] heeft gesuggereerd, betekent dat niet dat [eiser] geen belang meer heeft bij de uitkomst van deze procedure (wat zou betekenen dat [eiser] niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard). Uit de stellingen van [gedaagde 1] leidt het Gerecht af dat [gedaagde 1] alleen in staat is haar verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst na te komen, als de nalatenschap wordt afgewikkeld. Om die reden – en omdat zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] wil dat de nalatenschap nu (eindelijk) wordt afgewikkeld – zal het Gerecht hierna beoordelen op welke manier de nalatenschap moet worden afgewikkeld. Daarbij stelt het Gerecht twee dingen voorop.
2.16
In de eerste plaats geldt dat, op grond van het wettelijk erfrecht, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] beiden recht hebben op 3/8e deel van de nalatenschap en [eiser] op 1/4e deel. Op grond van de vaststellingsovereenkomst heeft [gedaagde 1] het aandeel van [eiser] “overgenomen”. Dit betekent dat [gedaagde 1] (ten opzichte van [gedaagde 2]) aanspraak kan maken op 5/8e deel van de nalatenschap en [gedaagde 2] op 3/8e deel.
2.17
Daarnaast stelt het Gerecht voorop dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het over niets eens hebben kunnen worden. Daarbij komt dat de deskundige weliswaar heeft vastgesteld wat de omvang was van de nalatenschap op het moment waarop erflater overleed, maar dat er sindsdien (nu bijna 8 jaar) veel is gebeurd. [Gedaagde 1] heeft de exploitatie van de Spa, waarvan de aandelen in de nalatenschap vallen, voortgezet en [gedaagde 2] heeft het onroerend goed beheerd, beiden zonder inmenging van de ander. Partijen zijn het er niet over eens wat daarvan de financiële consequenties zijn. Het Gerecht heeft tijdens de mondelinge behandeling op 21 mei 2024 met partijen besproken dat het goed mogelijk is dat er nog verschillende andere procedures en deskundigenonderzoeken nodig zullen zijn, om een juridisch waterdichte beslissing te kunnen nemen. Het is immers nog onduidelijk:
i. wat de huidige waarde is van de boedelbestanddelen (dan wel wat de waarde is op een nog onbekend moment in de toekomst, waarop verdeling en/of levering plaatsvindt);
ii. of de administratrice van de Spa, die volgens [gedaagde 1] heeft toegegeven dat zij geld van de Spa heeft verduisterd, dat geld ooit zal terugbetalen;
iii. of [gedaagde 1] – zoals [gedaagde 2] stelt – ten opzichte van de Spa aansprakelijk is omdat zij als bestuurder van de Spa de administratrice in de gelegenheid heeft gesteld gelden aan de Spa te onttrekken;
iv. welke invloed het bestaan van een eventuele vordering op de administratrice van de Spa en/of [gedaagde 1] wegens (interne) bestuurdersaansprakelijkheid heeft op de waarde van de aandelen van de Spa per de datum van feitelijke verdeling van die aandelen;
v. of [gedaagde 1] – zoals [gedaagde 2] stelt – ten opzichte van de nalatenschap aansprakelijk is omdat zij als bestuurder van de Spa de administratrice in de gelegenheid heeft gesteld gelden aan de Spa te onttrekken, waardoor de vennootschap niet in staat is geweest dividend aan de nalatenschap uit te keren;
vi. wat precies het exploitatieresultaat van het onroerend goed is geweest in de periode vanaf het overlijden van erflater en het moment van feitelijke verdeling.
2.18
Tegelijkertijd hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tijdens de comparitie van partijen op 21 mei 2024 beiden verzucht dat zij van de zaak af willen. Het Gerecht zal daarom in dit vonnis (met een praktische inslag) stevige knopen doorhakken, waarbij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over en weer op punten in het ongelijk gesteld zullen worden. Omdat het nog maar zeer de vraag is of de kosten van eventuele nieuwe procedures en van nieuwe deskundigenberichten opwegen tegen het financiële voordeel daarvan, geeft het Gerecht partijen dringend in overweging om eventuele geschilpunten, die na dit vonnis resteren, in overleg op te lossen.
Het gelegateerde onroerend goed
2.19
In het testament heeft erflater het onroerend goed (en de daarbij behorende inboedel) gelegateerd aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2], tegen inbreng van de waarde in de nalatenschap. Het legaat moest volgens het testament binnen zes maanden na overlijden worden afgegeven. Dat laatste is niet gebeurd. De vraag is welke consequenties het legaat heeft voor de afwikkeling van de nalatenschap.
2.20 [
Gedaagde 2] heeft in deze procedure om afgifte van het legaat verzocht. [Gedaagde 1] heeft niet om afgifte van het legaat verzocht, wel om toedeling van het onroerend goed aan haar. Eerst komt echter de afgifte van het legaat aan [gedaagde 2] aan de orde. Dit betekent dat het legaat (dat betrekking heeft op de onverdeelde helft van het onroerend goed) aan [gedaagde 2] moet worden afgegeven.
2.21
De volgende vraag is dan welk bedrag [gedaagde 2] in de nalatenschap moet inbrengen. Daarover hebben partijen zich niet concreet uitgelaten. Het Gerecht is van oordeel dat niet de huidige waarde, maar de waarde van het onroerend goed op de sterfdatum van erflater bepalend is voor de omvang van de inbrengverplichting. In beginsel wordt immers het in te brengen bedrag, tenzij in het testament anders is bepaald, vastgesteld aan de hand van de waarde op de sterfdatum (vgl. HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8521). Geen van partijen heeft iets gesteld waaruit zou kunnen volgen dat sprake is van zodanige omstandigheden, dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat van een andere waarde moet worden uitgegaan.
2.22
De waarde van het onroerend goed en de inboedel is bekend, namelijk Afl. 1.940.000,- en Afl. 20.825,-. Omdat de onverdeelde helft van het onroerend goed aan [gedaagde 2] is gelegateerd, moet [gedaagde 2] de helft van dit bedrag (dus 50% x Afl. 1.960.825,- = ) Afl. 980.412,50 in de nalatenschap inbrengen.
2.23
De volgende vraag is dan wat er moet gebeuren met de andere onverdeelde helft van het onroerend goed, waarop het legaat van [gedaagde 2] niet ziet. Dit gedeelte van het onroerend goed zal aan [gedaagde 2] worden toegedeeld (zoals overigens ook het aandeel van [gedaagde 1] in het onroerend goed aan [gedaagde 2] zou worden toegedeeld, als zij wél om afgifte van het legaat zou hebben gevraagd). [Eiser] heeft laten weten dat hij wil worden uitgekocht en heeft daarover met [gedaagde 1] ook afspraken gemaakt. Vast staat dat het – gelet op de gespannen verhoudingen tussen hen beiden – niet wenselijk is dat er tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] een onverdeeldheid bestaat. Dit betekent dat moet worden beslist of (de onverdeelde helft van) het onroerend goed aan [gedaagde 1] of aan [gedaagde 2] moet worden toegedeeld. Naar het oordeel van het Gerecht heeft [gedaagde 2] het meeste belang bij toedeling van het onroerend goed. [Gedaagde 2] heeft immers al jaren voor het overlijden van erflater het onroerend goed geëxploiteerd, terwijl [gedaagde 1] zich bezig hield met de (eveneens tot de nalatenschap behorende) Spa. Gelet daarop weegt het belang van [gedaagde 2] bij het behoud van de huidige situatie zwaarder dan het belang van [gedaagde 1] bij het in eigendom verkrijgen van het onroerend goed. Weliswaar is het voor haar ingrijpend dat zij haar huis zal moeten verlaten, maar voor [gedaagde 2] – die voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van het onroerend goed – zou het verlies van het onroerend goed veel verder strekkende gevolgen hebben. Daar komt bij dat dit ook de taakverdeling is waarvoor partijen en erflater ruimschoots voor het overlijden van erflater hebben gekozen, en die dus kennelijk de instemming had van erflater.
2.24
Dit betekent dat het gehele onroerend goed naar [gedaagde 2] zal gaan, de ene helft door middel van afgifte van het legaat, de andere helft door toedeling aan hem.
2.25
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord voor welke waarde de onverdeelde helft van het onroerend goed aan [gedaagde 2] zal worden toegedeeld. In het algemeen moet bij de waardering van een vermogensbestanddeel uitgegaan worden van de waarde per de datum van feitelijke verdeling (dat is in dit geval een datum in de toekomst). Op dit uitgangspunt wordt een uitzondering gemaakt, als de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat van een andere datum moet worden uitgegaan. Van zo’n situatie is in dit geval sprake. Vast staat immers dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich sinds het overlijden van erflater hebben gedragen alsof het onroerend goed, de Spa en de eenmanszaak al waren verdeeld. [Gedaagde 2] heeft zich daarbij gedragen als heer en meester van het onroerend goed (en de eenmanszaak). [Gedaagde 1] en [eiser] hebben zich op geen enkele manier met het onroerend goed (en de eenmanszaak) bemoeid. Dit brengt mee dat naar het oordeel van het Gerecht voor de waardering van de onverdeelde helft van het onroerend goed moet worden aangesloten bij de waarde op het moment waarop erflater overleed. Die waarde is (50% x (Afl. 1.940.000,- + Afl. 20.825,-) =) Afl. 980.412,50.
2.26
Dit betekent dan dat [gedaagde 2] voor het onroerend goed (en de inboedel) in totaal het door de deskundige vastgestelde bedrag van Afl. 1.960.825,- moet betalen.
De Spa
2.27 [
Gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn het er over eens dat de aandelen in de Spa – als [gedaagde 1] dat kan financieren – aan [gedaagde 1] moeten worden toegedeeld. Zij zijn het echter niet eens over de waarde waartegen de aandelen in de verdeling moeten worden betrokken. Het Gerecht overweegt als volgt.
2.28
De deskundige heeft de waarde van de aandelen op de overlijdensdatum van erflater vastgesteld op Afl. 484.227,-. [Gedaagde 2] meent dat die aandelen inmiddels veel meer waard zijn. Hij heeft er in dit verband op gewezen dat de voormalig administratice van de Spa voor bijna Afl. 3 miljoen heeft gefraudeerd, zodat de Spa een vordering van die omvang heeft. Volgens [gedaagde 2] neemt daardoor ook de waarde van de aandelen met zo’n Afl. 3 miljoen toe. Dat kan het Gerecht niet volgen. De vordering van de Spa op de administratrice zal immers alleen leiden tot een waardevermeerdering van de aandelen, als de Spa die vordering ooit zal kunnen verhalen. Dat is, gelet op wat partijen daarover hebben gezegd, uiterst onzeker.
2.29
Naar het oordeel van het Gerecht kan echter in het midden blijven of de vennootschap haar vordering op de administratrice ooit zal kunnen verhalen. Evenmin is relevant of de vennootschap (zoals [gedaagde 2] heeft gesteld) een vordering heeft op [gedaagde 1] als haar bestuurder, en wel om de volgende reden.
2.3
Zoals het Gerecht hiervoor overwoog, wordt in het algemeen bij de waardering van een vermogensbestanddeel uitgegaan van de waarde per de datum van feitelijke verdeling, maar wordt op dit uitgangspunt een uitzondering gemaakt, als de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat van een andere datum moet worden uitgegaan. Van zo’n situatie is in dit geval ook ten aanzien van de Spa sprake. Vast staat immers dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich sinds het overlijden van erflater hebben gedragen alsof de Spa en de eenmanszaak al waren verdeeld. [Gedaagde 1] heeft zich daarbij gedragen als heer en meester van de Spa. [Gedaagde 2] heeft zich op geen enkele manier met de Spa bemoeid (en hetzelfde geldt voor [eiser]). Een eventuele waardevermeerdering van de aandelen is dan ook louter te wijten aan de inspanningen van [gedaagde 1], terwijl een eventuele waardevermindering alleen aan [gedaagde 1] kan worden toegerekend. Dit brengt mee dat naar het oordeel van het Gerecht voor de waardering van de aandelen moet worden aangesloten bij de waarde op het moment waarop erflater overleed. Het is dan verder aan [gedaagde 1] als eigenaresse van de Spa om te beoordelen of en in hoeverre actie zal worden ondernomen om de vordering op de administratrice te innen.
De eenmanszaak
2.31
Om dezelfde reden als hiervoor, zullen de activa en passiva van de eenmanszaak Aruba Reef Beach Apartments voor de door de deskundige vastgestelde waarde (per de overlijdensdatum van erflater) aan [gedaagde 2] worden toegedeeld. [Gedaagde 2] heeft zich sinds het overlijden van erflater gedragen als heer en meester van de eenmanszaak, [gedaagde 1] heeft zich daarmee in het geheel niet bemoeid. Eventuele waardevermeerderingen of verminderingen van de activa en passiva van de eenmanszaak komen daarom alleen aan [gedaagde 2] toe.
2.32
Uit het voorstel tot verdeling van [gedaagde 1] (die [gedaagde 2] op dit punt niet heeft bestreden) leidt het Gerecht af dat de belastingschuld die op het moment van overlijden bestond, was verbonden aan de eenmanszaak. Omdat de activa en passiva van de eenmanszaak aan [gedaagde 2] worden toegedeeld, zal het Gerecht bepalen dat [gedaagde 2] de belastingschuld als eigen schuld voor zijn rekening zal nemen.
De overige boedelbestanddelen
2.33 [
Gedaagde 1] heeft voorgesteld dat de overige boedelbestanddelen (tegen de door de deskundige vastgestelde waarde) aan haar worden toegedeeld. Daartegen heeft [gedaagde 2] geen bezwaar gemaakt. Het Gerecht zal daarom beslissen conform het voorstel van [gedaagde 1].
2.34
Ten overvloede overweegt het Gerecht nog dat [gedaagde 1] in haar akte voorafgaand aan de comparitie (onder randnummer 7) allerlei verschillende bankrekeningen van erflater opnoemt met banksaldi. Die banksaldi corresponderen echter niet met het saldo dat is opgenomen in het deskundigenrapport. Omdat alle partijen hebben ingestemd met het deskundigenrapport, gaat het Gerecht ervan uit dat erflater niet beschikte over meer of andere banktegoeden dan het bedrag van Afl. 90.065,- dat in het deskundigenbericht staat genoemd. Dit banksaldo zal – omdat zich daarin kennelijk geen noemenswaardige veranderingen hebben voorgedaan (geen van partijen heeft daarover iets gesteld) – worden toegedeeld aan [gedaagde 1].
De rest van de vermogensrechtelijke afwikkeling
2.35
Tot slot moet worden beoordeeld welke bedragen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot slot met elkaar moeten verrekenen, alvorens tot een definitieve afwikkeling kan worden gekomen.
Gebruiksvergoeding woningen
2.36 [
Gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben sinds het overlijden van erflater beiden in een woning gewoond die tot de nalatenschap behoort. Zij zouden daarvoor dus in beginsel een gebruiksvergoeding moeten betalen. [Gedaagde 2] heeft voorgesteld die gebruiksvergoedingen tegen elkaar weg te strepen. [Gedaagde 1] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt, zodat het Gerecht ervan uitgaat dat [gedaagde 1] instemt met het voorstel van [gedaagde 2]. Over een gebruiksvergoeding hoeft dus niet meer te worden beslist.
Exploitatieresultaat onroerend goed en Spa
2.37
Partijen hebben verder nog gediscussieerd over de vraag welk exploitatieresultaat van het onroerend goed in de afwikkeling moet worden betrokken. Naar het oordeel van het Gerecht is die discussie niet relevant voor de beslissing in deze zaak. Zoals het Gerecht hiervoor overwoog, hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich sinds het overlijden van erflater gedragen alsof zij de nalatenschap al hadden verdeeld, in die zin dat [gedaagde 1] (met uitsluiting van [gedaagde 2]) de exploitatie van de Spa op zich heeft genomen, en [gedaagde 2] (met uitsluiting van [gedaagde 1]) die van het onroerend goed. Dit betekent dat eventuele inkomsten en uitgaven van zowel de Spa voor rekening en risico komen van [gedaagde 1], en die van het onroerend goed van [gedaagde 2].
Samenvattend
2.38
Het voorgaande leidt dan tot de volgende beslissingen over de (wijze van) verdeling van de nalatenschap van erflater:
Op grond van de vaststellingsovereenkomst moet [gedaagde 1] aan [eiser] Afl. 871.026,67 betalen. In ruil daarvoor maakt [gedaagde 1] ten opzichte van [gedaagde 2] aanspraak op het 1/4e aandeel van [eiser] in de nalatenschap.
De nalatenschap moet aan [gedaagde 2] het legaat ter zake van (de onverdeelde helft van) de onroerende zaak te [adres] en de bijbehorende inboedel afgeven, onder de verplichting van [gedaagde 2] om Afl. 980.412,50 in de nalatenschap in te brengen.
De omvang van de nalatenschap is Afl. 2.613.080,-. [Gedaagde 1] kan (omdat zij op grond van de vaststellingsovereenkomst het aandeel van [eiser] heeft overgenomen) aanspraak maken op 5/8e deel daarvan (en dus op Afl. 1.633.175,-) en [gedaagde 2] op 3/8e deel daarvan (dus op Afl. 979.905,-).
Aan [gedaagde 2] zullen worden toegedeeld:
- de (andere) onverdeelde helft van de onroerende zaak te [adres] en de bijbehorende inboedel;
- de activa en passiva van de eenmanszaak Aruba Reef Beach Apartments;
onder de verplichting om als eigen schuld voor zijn rekening te nemen:
- de belastingschulden;
Aan [gedaagde 1] zullen worden toegedeeld:
- de aandelen in Savaneta Health Beauty Spa N.V.;
- de inhoud van de kluis;
- de motorvoertuigen;
- het saldo op de bankrekeningen;
- de overige bezittingen;
[Gedaagde 2] mag het bedrag dat hij in de nalatenschap moet inbrengen in verband met het legaat van de woning en de inboedel verrekenen met zijn erfdeel. Dit betekent dat hij per saldo (wegens inbreng ter zake van het legaat en overbedeling) nog Afl. 923.623,- aan [gedaagde 1] moet betalen.
De kosten van de deskundige
2.39
Partijen hebben ieder 1/3e deel betaald van het voorschot van de deskundige. Gelet op de inzet en de uitkomst van deze procedure, ziet het Gerecht geen aanleiding om te bepalen dat één van partijen een groter gedeelte van de kosten van de deskundige voor zijn rekening moet nemen. Over de kosten van de deskundige hoeft daarom geen beslissing meer te worden genomen.
De proceskosten
2.4
Omdat partijen familie van elkaar zijn, bepaalt het Gerecht dat zij ieder hun eigen proceskosten moeten betalen.
3. DE UITSPRAAK
Het Gerecht:
bepaalt dat de nalatenschap van erflater zal worden afgewikkeld, respectievelijk zal worden verdeeld conform het bepaalde in randnummer 2.38;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 21 augustus 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Zaaknummer: AUA201703125AR
Inhoudsindicatie: Nalatenschap, testament, legaat, verdeling.
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: Civiel
Rechter: mr. J. Brandt
Bijzondere kenmerken: Enkelvoudig