ECLI:NL:OGEAA:2024:178

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
432 van 2019
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mensensmokkel en valsheid in geschrift in Aruba

In deze Arubaanse strafzaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mensenhandel, mensensmokkel, illegale werkverschaffing en valsheid in geschrift. De verdachte is op 28 oktober 2017 aangehouden en het onderzoek ter openbare terechtzitting vond plaats op 23 mei 2024. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. De verdediging pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en vrijspraak van de tenlastegelegde feiten. Het Gerecht oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van mensensmokkel en valsheid in geschrift, maar sprak haar vrij van mensenhandel. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Het Gerecht oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in zijn vervolging, maar dat de betrouwbaarheid van de verhoren van de aangeefster niet kon worden vastgesteld. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van mensenhandel werd vrijgesproken.

Uitspraak

Parketnummer: P-2017/10012
Zaaknummer: 432 van 2019
Uitspraak: 13 juni 2024 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981, in [geboorteplaats],
wonende in [verblijfplaats], [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2024. De verdachte is (telkens) verschenen, bijgestaan door haar raadslieden, mrs. R.M. Marchena en D.G. Illes, advocaten in Aruba.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij wordt bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. C.J. Hart, advocaat in Aruba. De benadeelde partij noch haar raadsvrouw waren ter zitting aanwezig.
De officier van justitie, mr. W.E.M. van Erp, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden waarvan vier (4) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaar, met aftrek van voorarrest. Haar vordering behelst voorts de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een daarbij behorende schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
De raadslieden hebben, conform de door hen overgelegde pleitnotities, primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Subsidiair hebben de raadslieden bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feiten 1, 2 en 4 ten laste gelegde. Meer subsidiair hebben de raadslieden een strafmaatverweer gevoerd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. dat zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 23 oktober 2017,
in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer] (geboren te [adres 2] te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994)
(telkens) door dwang en/of geweld of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of door dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, en/of door misbruik van een kwetsbare positie
heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer];
(artikel 2:239 lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht)
en/of
(telkens) door dwang en/of geweld of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of door dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, en/of door misbruik van een kwetsbare positie
[slachtoffer], heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten dan wel
(telkens) door dwang en/of geweld of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of door dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of fraude en of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, en/of door misbruik van een kwetsbare positie
enige handeling heeft ondernomen waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] zich beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten;
(artikel 2:239 lid 1 onder d van het Wetboek van Strafrecht)
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer];
(artikel 2:239 lid 1 onder f van het Wetboek van Strafrecht)
immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) die [slachtoffer]
- geworven door die [slachtoffer aan te bieden dat zij naar Aruba kon komen met vakantie en een baan als inwonende kok aan te bieden
- gehuisvest en/of opgenomen in de woning van verdachte en/of haar mededader aan de [adres 1] te Aruba in een slaapkamer waar zij sliep op een matras op de grond
- vervoerd en/of doen vervoeren van het vliegveld op Aruba naar de woning aan de [adres 1] te Aruba en/of meermalen, dan wel eenmaal vervoerd ten behoeve van het doen van boodschappen en een (eenmalig) bezoek aan het strand
- de toezegging gedaan dat zij altijd vrijwillig terug kon gaan naar India
- de toezegging gedaan dat zij 30.000 roepies per maand zou verdienen
-veelvuldig, althans meermalen mishandeld
- (
-meermalen) bedreigd en/of geïntimideerd met onder meer de woorden:
"Bel je broers die politieagenten zijn. Laat ze voor haar komen. Ze zullen haar voor negen maanden opsluiten en zij zal haar paspoort verloren. Daarna zal ze op straat blijven en ze zal er spijt van krijgen" en/of
- dat haar familie het moeilijk zou krijgen en zij zal worden opgesloten en dat zij nooit meer de zon zal zien en/of
- dat zij haar zo hard zouden slaan dat zij het nooit meer zal vergeten en/of dat zij terug naar India zou gaan, maar dan wel 300.000 roepies moest terugbetalen, dan wel woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
waarbij de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie er onder meer uit bestond dat zij en/of haar mededader die [slachtoffer] voornoemd er toe heeft/hebben verplicht gedurende 7 dagen per week, althans een groot aantal dagen per week, gedurende in ieder geval 12 uren per dag, althans een groot aantal uren per dag, werkzaamheden te verrichten voor verdachte en/of haar mededader in hun woning aan de [adres 1] te Aruba tegen niets meer dan kost en inwoning, althans een arbeidsbeloning ver beneden het wettelijk verplicht minimumloon
terwijl die [slachtoffer] voornoemd een kwetsbaar persoon in een kwetsbare positie was omdat die [slachtoffer]
- buiten de verdachte en haar mededader(s) geen personen kende in Aruba en derhalve volstrekt geïsoleerd leefde
- niet over geld, middelen en/of vervoer beschikte en derhalve nergens naar toe kon gaan
- geen Nederlands, Papiamento, Engels of Spaans beheerste en zich derhalve niet verstaanbaar kon maken.
(artikel 2:239 lid 1 onder a, d en f van het Wetboek van Strafrecht)
2. dat zij in de periode van 1 maart 2017 tot en met 23 oktober 2017, in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, uit winstbejag, een ander, te weten [slachtoffer] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Aruba, en/of [slachtoffer] daartoe uit winstbejag gelegenheid en/of middelen heeft verschaft terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft verdachte aan [slachtoffer] onderdak verschaft in de woning aan de [adres 1] te Aruba, terwijl zij en/of haar medeverdachte wist(en) dat [slachtoffer] wederrechtelijk op het eiland verbleef.
(artikel 2:154 lid 1 onder b van het Wetboek van Strafrecht)
3. dat zij in de periode van 1 maart 2017 tot en met 23 oktober 2017, in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten, [slachtoffer], die zich wederrechtelijk toegang tot en/of verblijf in Aruba heeft verschaft, krachtens overeenkomst en/of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl zij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat die toegang of dat verblijf wederrechtelijk is, immers heeft verdachte
- [ Slachtoffer] onder valse voorwendselen naar Aruba laten komen, te weten een toeristenvisum, zulks terwijl [slachtoffer] naar Aruba is gekomen met de enkele bedoeling om (illegaal) te gaan werken bij verdachte in huis als schoonmaakster en kinderoppas, dan wel live-in en/of
- [ Slachtoffer] nadat haar toeristenvisum was verlopen en zij derhalve in ieder geval geen legaal verblijf had in Aruba, arbeid laten verrichten in haar woning als schoonmaakster en kinderoppas, dan wel live-in.
(artikel 2:155 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht)
4. dat zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 22 februari 2017 tot en met 15 maart 2017 in Aruba (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
- een salarisstrook periode november 2016 op naam van [slachtoffer] (pagina 818) en/of
- een letter of employment betreffende [slachtoffer] (pagina 817) en/of
- een letter of employment betreffende [betrokkene 1] (pagina 825) en/of
- een letter of employmant betreffende [betrokkene 2] (pagina 827)
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en of vervalst en/of doen vervalsen,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of (één of meer van) haar mededader(s) toen aldaar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven-;
- op die letters of employment vermeld dat voornoemde [slachtoffer] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] werkzaam zijn bij H.T. Logics Pvt. Ltd., hetgeen niet het geval was en/of
- een salarisstrook op naam van [slachtoffer] opgemaakt terwijl die [slachtoffer] geen salaris ontving van H.T. Logics Pvt. Ltd. aangezien zij daar niet werkzaam was, zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken.
(artikel 2:184 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht)
5. dat zij of omstreeks 23 oktober 2017 in Aruba (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een brief gedateerd 10 juni 2017 met de kop TO WHOM IT MAY CONCERN (pagina 859)
zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of (één of meer van) haar mededader(s) toen aldaar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- onder meer in voornoemde brief vermeld dat
- [ Slachtoffer] naar Aruba is gekomen voor vakantie en het bijwonen en organiseren van een ceremonie in April 2017 en/of
- [ Slachtoffer] is geadviseerd om na ommekomst van haar vergunning naar India terug te keren, maar dat [slachtoffer] zelf heeft besloten voor eigen risico in Aruba te blijven en dat zij werk zal gaan zoeken en/of
- Alleen [slachtoffer] verantwoordelijk is voor alles wat zij doet in Aruba en al haar uitgaven. Niet [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en/of
- de brief met "[slachtoffer]" hebben ondertekend, althans de handtekening van [slachtoffer] onder de brief hebben geplaatst zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken.
(artikel 2:184 lid i van het Wetboek van Strafrecht)
Inleiding
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 23 oktober 2017 is [slachtoffer] (hierna te noemen: aangeefster) te voet bij het politiebureau te Santa Cruz aan komen lopen. Verbalisanten hebben verklaard dat aangeefster nerveus en angstig overkwam. Aangeefster heeft tegen hen verklaard dat zij uit de woning van haar werkgevers is gevlucht. Aangeefster heeft aangifte gedaan van mensenhandel en is ondergebracht bij een opvangcentrum. Hierna is een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam “Craspedia”. De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte en medeverdachte zich schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel, mensensmokkel, illegale werkverschaffing van aangeefster en valsheid in geschrift.
Formele voorvragen
Geldigheid van de inleidende dagvaarding en bevoegdheid van het Gerecht
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is en dat het Gerecht bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadslieden hebben primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging wegens ernstige geconstateerde vormverzuimen. De raadslieden hebben subsidiair bepleit voor bewijsuitsluiting van de aangifte, het tweede, derde en vierde verhoor van aangeefster en meer subsidiair voor strafvermindering.
De raadslieden hebben ter onderbouwing van hun standpunten in de eerste plaats aangevoerd dat de berechting van de verdachte niet binnen een redelijk termijn heeft plaatsgevonden. Verdachte is op 28 oktober 2017 aangehouden en tot op heden is zes en een half jaar verstreken. Als uitgangspunt geldt een termijn van twee jaar als redelijk.
In de tweede plaats hebben de raadslieden aangevoerd dat sprake is van een onherstelbare en ernstige aantasting van het recht op een eerlijke behandeling van de zaak van verdachte. Enerzijds is het recht van de verdachte om aangeefster, zijnde een getuige á charge, op grond van de Keskin-jurisprudentie te ondervragen, geschonden en heeft het Gerecht reeds vastgesteld dat het niet mogelijk is om aangeefster alsnog te horen. Anderzijds is aangeefster verhoord in de aanwezigheid van een niet-beëdigde tolk, zijn de vier verhoren van aangeefster niet door een beëdigde tolk vertaald en is er vertaald vanuit het Panjabi en Hindi, terwijl aangeefster het Hindi niet machtig is, nauwelijks Engels verstaat en helemaal geen Nederlands of Papiaments verstaat en ook de verbalisanten geen Punjabi noch Hindi spreken en de niet beëdigde tolken geen Punjabi spreken en de Nederlandse taal en Papiaments niet of nauwelijks machtig zijn. Bovendien waren alleen van het derde en het vierde verhoor geluidopnamen gemaakt, was alleen de opname van het vierde verhoor te achterhalen en door de verdachte kunnen worden beluisterd. Na een vertaling van de opname van het vierde verhoor door een beëdigde tolk is gebleken dat het vierde verhoor door de niet-beëdigde tolk niet correct is vertaald. Zo is gebleken dat de vertaling op bepaalde onderdelen onjuist of niet volledig is vertaald, de niet beëdigde tolk op de stoel van de rechercheur is gaan zitten en zelfs niet door verbalisant gestelde vragen aan aangeefster is gaan stellen, dat aangeefster de niet beëdigde tolk heeft moeten corrigeren, onvertaalde gesprekken voerde met aangeefster, ongevraagde opmerkingen gaf en antwoorden van aangeefster stuurde door reeds beantwoorde vragen te herhalen. Tot slot is gebleken dat de niet beëdigde tolk en aangeefster elkaar reeds kenden voordat het verhoor werd afgenomen en dat zij over de zaak hebben gesproken.
De mogelijkheid om de betrouwbaarheid van de overige verklaringen van aangeefster te controleren door aangeefster te ondervragen of ten minste de opname van alle verhoren te beluisteren heeft verdachte niet gehad. Gelet op de ernstige inbreuken die bij het vierde verhoor zijn geconstateerd, kan ook niet van de integriteit en betrouwbaarheid van de aangifte, het tweede en het derde verhoor worden uitgegaan. Ook bij deze verhoren is gebruik gemaakt van een niet beëdigde tolk, namelijk [betrokkene 5], die ook bevriend was met aangeefster. Uit overgelegde foto’s blijkt dat aangeefster, voorafgaand aan de verhoren, samen met de vrouw en de zus van [betrokkene 5] bij een Indiaas evenement in de avonduren aan tafel zit en dat aangeefster door [betrokkene 5] en zijn vrouw bij het vliegveld is afgezet toen zij naar India is teruggereisd.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het vóór de invoering van het nieuw Wetboek van Strafvordering per 1 april 2024 niet verplicht was om verklaringen op te nemen. Het derde en het vierde verhoor van aangeefster zijn in het voordeel van verdachte ten overvloede opgenomen, maar helaas was alleen de opname van het vierde verhoor te achterhalen. Uit de volledige uitwerking van het vierde verhoor van aangeefster bij proces-verbaal van 22 april 2024 blijkt dat de geconstateerde onjuistheden niet een geheel ander beeld geven dan van hetgeen in eerste instantie door de niet-beëdigde tolk is vertaald. In het proces-verbaal wordt geen letterlijke vertaling opgenomen, maar een zakelijke weergave van hetgeen aangeefster heeft verklaard. De geconstateerde onjuistheden raken de kern van de vertaling niet. Dat aangeefster en de niet-beëdigde tolken elkaar kenden maakt niet dat de vertaling onjuist is. De niet-beëdigde tolken zijn door de politie benaderd en binnengehaald en niet door aangeefster zelf. Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat de termijnoverschrijding mede door het rechtshulpverzoek aan India is veroorzaakt, hetgeen heel lang op zich heeft laten wachten en bovendien geen resultaat heeft opgeleverd. Zij zal bij haar strafeis rekening houden met de termijnoverschrijding. De officier van justitie concludeert dat er geen sprake is van vormverzuim die tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zouden moeten leiden.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval vormverzuimen daarin bestaan dat tijdens de opsporing of vervolging ernstig inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van een verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Door de officier van justitie is erkend dat er geen opnames zijn gemaakt van het eerste en tweede verhoor van aangeefster en dat de opname van het derde verhoor in het ongerede zijn geraakt en dat bij die verhoren gebruik is gemaakt van niet-beëdigde tolken. Hierdoor valt niet uit te sluiten dat voor de verdachte belastend of ontlastend bewijs niet (langer) beschikbaar is en de juistheid van de processen-verbaal niet gecontroleerd kan worden. Daarin is echter op zichzelf geen reden gelegen tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Niet aannemelijk is immers geworden dat het openbaar ministerie hierbij doelbewust en met het oogmerk om de verdachte in zijn verdediging te schaden heeft gehandeld. Dit neemt uiteraard niet weg dat het niet langer (in originele vorm) beschikbaar zijn van bepaalde onderzoeksresultaten van belang kan zijn bij de weging van het thans (nog) voorhanden zijnde bewijs. Van invloed op de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is dat echter niet.
Ingevolge artikel 55 Sv heeft de verdachte recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijk termijn. Ook in artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijk termijn te worden berecht. Dit voorschrift inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijk termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is, onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging zou moeten leven. De Hoge Raad heeft in het arrest van 17 juni 2008, ECLI NL:HR:2008:BD2578 beslist dat de overschrijding van de redelijke termijn nimmer kan leiden tot niet ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging. In dat arrest is bepaald dat een overschrijding van de redelijke termijn wel kan leiden tot strafvermindering. Daarop stuit het primair verweer af. Verdachte is, zoals de verdediging terecht stelt, op 28 oktober 2017 aangehouden en daarna heengezonden. Het Gerecht constateert dat het recht van verdachte om zijn zaak binnen een redelijke termijn behandeld te zien is overschreden, nu de zaak niet binnen twee jaar na zijn aanhouding met een onherroepelijk vonnis is afgerond en de overschrijding niet aan de verdachte is te wijten. Deze termijn is met vier en een half jaar overschreden. Het meer subsidiair verweer slaagt wel. Bij de straftoemeting zal op de stelling dat in deze zaak sprake is van overschrijding van de redelijke termijn van berechting, worden teruggekomen.
Conclusie
Samengevat komt het Gerecht tot het oordeel dat de door de verdediging aangevoerde stellingen niet leiden tot de conclusie dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in haar vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van het OM in de weg staan. De officier van justitie is ontvankelijk in zijn vervolging.
Schorsing van de vervolging
Het Gerecht stelt vast dat dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het oordeel van het Gerecht met betrekking tot het bewijsuitsluitingsverweer van verdachte, zal bij de bewijsoverweging aan bod komen.
Overweging ten aanzien van het bewijs
Met betrekking tot het recht op een eerlijk proces geldt op grond van artikel 6 lid 3 onder d EVRM en meer in het bijzonder de Keskin-jurisprudentie [1] dat de verdediging het recht en de gelegenheid moet hebben om getuigen à charge te ondervragen. Het Gerecht stelt vast de verdediging in dit geval niet de mogelijkheid heeft gehad een drietal getuigen te ondervragen, onder wie de aangeefster. Het aan de Indiase autoriteiten gerichte rechtshulpverzoek heeft er niet toe geleid dat de verdediging deze getuigen heeft kunnen bevragen. Nu de verdenking van mensenhandel voor een groot deel gegrond is op de verklaringen van aangeefster en zij door de verdediging niet kon worden ondervraagd, is het de vraag of dit gebrek voldoende is gecompenseerd. De verdediging heeft enkel de mogelijkheid gehad om de betrouwbaarheid van het vierde verhoor van aangeefster te controleren door de opname daarvan te beluisteren en door een beëdigde tolk te laten vertalen. Hoewel de vertaling van het vierde verhoor van aangeefster in de kern juist is vertaald, is de compensatie, ten opzichte van het niet kunnen ondervragen van aangeefster, onvoldoende. Dit betekent dat niet van de betrouwbaarheid van alle vier de verhoren van aangeefster kan worden uitgegaan, en dat deze bij de beoordeling van het bewijs van de tenlastegelegde feiten buiten beschouwing zullen worden gelaten.
Vrijspraak van (alle varianten van) feit 1
Het Gerecht is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
De tenlastelegging onder feit 1 in de onderhavige zaak is gelet op de aard van de strafbepaling grotendeels gebaseerd op de aangifte en overige verklaringen van aangeefster. Het Gerecht overweegt daartoe dat het verhandelde ter terechtzitting en het onderhavige strafdossier verder onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het aannemen van het plegen van mensenhandel van aangeefster, met name dat sprake is geweest van dwang en uitbuiting. Uit de chatgesprekken tussen verdachte en aangeefster, verdachte en medeverdachte en medeverdachte en haar vader blijkt weliswaar dat zij hun ongenoegen uitten over het functioneren van aangeefster als schoonmaakster en kinderoppas, doch deze zijn op zichzelf onvoldoende redengevend voor het oordeel dat sprake was van uitbuiting. Ook de verklaringen van diverse gehoorde getuigen die bij verdachte thuis op bezoek waren, bieden daarvoor geen aanknopingspunt. Zonder de verklaringen van aangeefster resteert derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte en de medeverdachte zich hebben schuldig gemaakt aan mensenhandel.
De verdachte zal daarom van alle ten laste gelegde varianten onder feit 1 worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2, 3, 4 en 5 is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
2. dat zij in de periode van 1 maart 2017 tot en met 23 oktober 2017, in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen,
althans alleen, uit winstbejag, een ander, te weten [slachtoffer] behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Aruba, en
/of[slachtoffer] daartoe uit winstbejag gelegenheid en
/ofmiddelen heeft verschaft terwijl zij, verdachte, en
/ofhaar mededader
(s)wist
(en
) of ernstige redenen had(den) te vermoedendat dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft verdachte aan [slachtoffer] onderdak verschaft in de woning aan de [adres 1] te Aruba, terwijl zij en
/ofhaar medeverdachte wist
(en
)dat [slachtoffer] wederrechtelijk op het eiland verbleef.
3. dat zij in de periode van 1 maart 2017 tot en met 23 oktober 2017, in Aruba, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, een ander, te weten, [slachtoffer], die zich wederrechtelijk toegang tot en
/ofverblijf in Aruba heeft verschaft, krachtens overeenkomst
en/of aanstellingarbeid heeft doen verrichten, terwijl zij wist
of ernstige reden had om te vermoedendat die toegang
en/ofdat verblijf wederrechtelijk
was, immers heeft verdachte
- [ Slachtoffer] onder valse voorwendselen naar Aruba laten komen, te weten een toeristenvisum, zulks terwijl [slachtoffer] naar Aruba is gekomen met de enkele bedoeling om
(illegaal
)te gaan werken bij verdachte in huis als schoonmaakster en kinderoppas, dan wel live-in en
/of
- [ Slachtoffer] nadat haar toeristenvisum was verlopen en zij derhalve in ieder geval geen legaal verblijf had in Aruba, arbeid laten verrichten in
haarwoning als schoonmaakster en kinderoppas, dan wel live-in.
4. dat zij op één of meer tijdstip(pen) in
of omstreeksde periode van 22 februari 2017 tot en met 15 maart 2017 in Aruba
(telkens
)tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, (telkens)
- een salarisstrook periode november 2016 op naam van [slachtoffer] (pagina 818) en
/of
- een letter of employment betreffende [slachtoffer[ (pagina 817)
en/of
- een letter of employment betreffende [betrokkene 1] (pagina 825) en/of
- een letter of employmant betreffende [betrokkene 2] (pagina 827)
(elk
)zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt
en/of doen opmaken en of vervalst en/of doen vervalsen,
immers
heeft/hebben zij, verdachte, en
/of (één of meer van)haar mededader
(s)toen aldaar (telkens) valselijk en
/ofin strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven-;
- op die letters of employment vermeld dat voornoemde [slachtoffer]
en/of [betrokkene 1] en of [betrokkene 2]werkzaam
iszijnbij H.T. Logics Pvt. Ltd., hetgeen niet het geval was en
/of
- een salarisstrook op naam van [slachtoffer] opgemaakt terwijl die [slachtoffer] geen salaris ontving van H.T. Logics Pvt. Ltd. aangezien zij daar niet werkzaam was, zulks
(telkens
)met het oogmerk om dat
/diegeschrift
(en)als echt en onvervalst te gebruiken
en/of door
(een)ander
(en
)te doen gebruiken;
5. dat zij
opof omstreeks23 oktober 2017 in Aruba (telkens) tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
een brief gedateerd 10 juni 2017 met de kop TO WHOM IT MAY CONCERN (pagina 859)
zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt
en/of doen opmaken en/of vervalst en of doen vervalsen,
immers
heeft/hebben
zij,verdachte, en
/of (één of meer van)haar mededader
(s)toen aldaar
(telkens)valselijk en
/ofin strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- onder meer in voornoemde brief vermeld dat
- [ Slachtoffer] naar Aruba is gekomen voor vakantie en het bijwonen en organiseren van een ceremonie in April 2017 en
/of
- [ Slachtoffer] is geadviseerd om na ommekomst van haar vergunning naar India terug te keren, maar dat [slachtoffer] zelf heeft besloten voor eigen risico in Aruba te blijven en dat zij werk zal gaan zoeken
en
/of
- Alleen [slachtoffer] verantwoordelijk is voor alles wat zij doet in Aruba en al haar uitgaven. Niet [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en
/of
- de brief met "[slachtoffer]"
hebben ondertekend, althansde handtekening van [slachtoffer] onder de brief hebben geplaatst zulks
(telkens)met het oogmerk om dat
/die geschrift
(en) als echt en onvervalst te gebruiken
en/of door (een) ander(en) te doen gebruiken.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd (
cursief). Ter omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 2 (mensensmokkel)
De raadslieden hebben aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat aangeefster pas vanaf 15 juni 2017 tegen betaling als schoonmaakster en kinderoppas werkzaamheden heeft verricht voor verdachte en medeverdachte. Daarvoor was aangeefster sinds 1 maart 2017 uit eigen wil met vakantie in Aruba en heeft zij op vrijwillige basis geholpen met het koken, nu zij gratis in de woning van verdachte en medeverdachte mocht verblijven. Volgens de verdediging was er geen sprake van financieel gewin, omdat aangeefster geen huur hoefde te betalen en verdachte en medeverdachte alle utiliteitskosten en eten voor aangeefster hebben betaald. Bovendien ontving aangeefster een compensatie die boven het wettelijk minimumloon lag. Een deel daarvan is in India betaald en het resterende gedeelte is op verzoek van aangeefster opgespaard. Het handelen van verdachte heeft volgens haar geen nadelige gevolgen voor anderen in de branche, nu er geen lokale schoonmaakster en kinderoppassen beschikbaar zijn die als live-in werken.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel. Zij heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat verdachte en de medeverdachte aangeefster behulpzaam zijn geweest bij het verschaffen van toegang en verblijf in Aruba. Volgens de officier van justitie is aan het bestanddeel winstbejag voldaan, nu de verdachte en de medeverdachte voordeel hebben behaald door aangeefster illegaal in hun huis te laten verblijven zodat zij voor verdachte en medeverdachte kon werken. De verdachte en medeverdachte hebben zich daarbij de kosten bespaard die gepaard gaan met het legaal in dienst nemen van een dienstbode uit het buitenland.
Het Gerecht stelt voorop dat artikel 8, eerste lid van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (Ltu) bepaalt, dat bij het Toelatingsbesluit ter bevordering van het toerisme in afwijking van het bepaalde in artikelen 6 en 7, voorschriften worden gegeven ten aanzien van vergunningen tot tijdelijk verblijf met een geldigheidsduur van ten hoogste dertig opeenvolgende dagen. Ingevolge het tweede lid van deze bepaling wordt onder toerist verstaan: ieder die niet langer dan dertig opeenvolgende dagen in Aruba blijft voor ontspanning, sport, gezondheidsredenen, familieaangelegenheden, studie, godsdienstige doeleinden of zakenbezoeken en die tijdens zijn verblijf in Aruba geen werkzaamheden tegen beloning verricht. Ingevolge artikel 10 van de Ltu wordt hij die handelt in strijd met de hem verleende vergunning tot tijdelijk verblijf gelijkgesteld met degene die zonder vergunning in Aruba verblijft.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en de medeverdachte al voorafgaand aan de komst van aangeefster naar Aruba het voornemen hadden om haar hier als inwonende dienstbode te laten werken. Gelet hierop acht het Gerecht hun verklaring dat zij pas na het verstrijken van de termijn waarin het haar was toegestaan als toerist te verblijven voor hen is gaan werken ongeloofwaardig. Door niet de daarvoor vereiste verblijfsvergunning aan te vragen hebben zij de nodige moeite en kosten bespaard, zodat sprake is handelen uit winstbejag. De door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat de werknemer zelf de verblijfsvergunning dient aan te vragen en de daarvoor benodigde leges dient te betalen maakt die niet anders. Gelet op de wens van verdachte en de medeverdachte om de aangeefster als inwonende dienstbode bij hen te laten werken moet worden aangenomen dat zij ook de (financiële) verantwoordelijk hadden om ervoor zorg te dragen dat aangeefster over een verblijfsvergunning zou beschikken. Door te handelen zoals zij hebben gedaan, hebben zij deze verantwoordelijkheid kunnen ontlopen, hetgeen als handelen uit winstbejag kan worden aangemerkt.
Het Gerecht acht bewezen dat verdachte en medeverdachte uit winstbejag aangeefster behulpzaam zijn geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Aruba en haar middelen hebben verschaft, door haar gedurende de periode van 1 maart 2017 tot en met 23 oktober 2017 in hun woning te [adres 1] verblijf te verschaffen terwijl zij wisten dat zij illegaal in Aruba verbleef.
Ten aanzien van feit 3 (illegale werkverschaffing)
De raadslieden hebben betoogd dat aangeefster op basis van een toeristenvisum met vakantie naar Aruba is gekomen en dat verdachte en medeverdachte haar pas als schoonmaakster en kinderoppas hebben laten werken nadat haar toeristenvisum was verlopen. Het was niet hun bedoeling om haar illegaal werk te verschaffen, maar op verzoek van aangeefster hebben zij haar laten blijven. Dit verweer wordt verworpen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, zoals onder feit 2 reeds is overwogen, blijkt aangeefster van meet af aan wederrechtelijk in Aruba te verblijven en hebben verdachte en medeverdachte haar op basis van een (mondelinge) overeenkomst arbeid laten verrichten als schoonmaakster en kinderoppas. Verder blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen dat aangeefster dit ook daadwerkelijk heeft gedaan en daarvoor een vergoeding heeft of zou ontvangen. Verdachte en medeverdachte wisten dat aangeefster als toerist tot Aruba was toegelaten en niet over een werkvergunning beschikte. Op haar toeristenvisum stond overigens dat zij niet mocht werken.
Het Gerecht acht bewezen dat verdachte en medeverdachte aangeefster, die zich wederrechtelijk verblijf in Aruba heeft verschaft, krachtens overeenkomst arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij wist dat dat verblijf wederrechtelijk was.
Ten aanzien van feit 4 (valsheid in geschrift)
De raadslieden hebben aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De raadslieden hebben daartoe aangevoerd dat verdachte en medeverdachte de salarisstrook en de werkgeversverklaring van aangeefster niet hebben opgesteld, maar slechts grammaticaal hebben gecorrigeerd. [Betrokkene 1] is directeur-eigenaar van H.T. Logics Pvt. Ltd. en de salarisstrook is door hem opgesteld. De salarisstrook is in een gedeelde map in Dropbox op de laptop van medeverdachte getroffen en deze map is door [betrokkene 1] met medeverdachte gedeeld. Indien gekeken wordt naar degene die de salarisstrook heeft gemaakt, dan zal blijken dat [betrokkene 1] de maker van het document is. Verdachte en medeverdachte waren er niet van op de hoogte dat aangeefster niet aldaar werkzaam was. Verdachte en medeverdachte waren niet betrokken bij de eerste visumaanvraag. Bij dat verzoek is een werkgeversverklaring gebruikt en pas nadat de eerste aanvraag werd afgewezen, hebben verdachte en medeverdachte op verzoek van anderen de brief grammaticaal gecorrigeerd. De eerste brief was opgesteld, ondertekend en voorzien van een stempel van H.T. Logics Pvt. Ltd. Pas achteraf zijn verdachte en medeverdachte erachter gekomen dat aangeefster niet bij H.T. Logics Pvt. Ltd. werkte. Dat is volgens de raadslieden ook de reden waarom verdachte en medeverdachte in eerste instantie verklaard hebben dat aangeefster voor H.T. Logics Pvt. Ltd. werkte.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift. In de laptop van medeverdachte is een werkgeversverklaring en een salarisstrook van aangeefster aangetroffen. In de werkgeversverklaring staat vermeld dat aangeefster als telefoniste werkzaam is bij H.T. Logics Pvt. Ltd., een salaris ontvangt van INR 9.500,- per maand en toestemming heeft gekregen om van 12 maart 2017 tot en met 11 april 2017 met vakantie naar Aruba te gaan. Uit de in het dossier bevindende chatgesprekken van februari 2017 tussen verdachte en medeverdachte waarin zij bespreken wat de inhoud van de werkgeversverklaring moet zijn, suggereert verdachte welke functie zij het beste voor aangeefster kunnen opnemen, stuurt medeverdachte voorbeelden op en worden aanpassingen gemaakt om vervolgens een nieuw voorbeeld te sturen. Uit deze chatgesprekken blijkt dat de eerste visumaanvraag van aangeefster is geweigerd, omdat aangeefster onvoldoende financieel gebonden is aan haar land van herkomst. Verdachte en medeverdachte gaan met de verklaring aan de slag om aangeefster meer financieel gebonden te laten lijken. Verder is op de laptop van medeverdachte ook een salarisstrook aangetroffen van november 2016 van aangeefster waarop staat dat zij bij H.T. Logics Pvt. Ltd. werkt en door hen betaald wordt. Verder blijkt uit de zich in het dossier bevindende chatgesprekken van februari 2017 tussen medeverdachte en zijn vader dat medeverdachte aangeeft dat hij wat heeft gestuurd en op 8 maart 2017 wordt een foto van de visa van aangeefster door de vader van medeverdachte naar medeverdachte verstuurd. De officier van justitie betoogd dat uit voornoemde chatgespreken blijkt dat verdachte en medeverdachte niet enkel hebben geholpen met grammaticale correcties, maar actief bezig zijn geweest met de inhoud van de brief. Uit de bevindingen bij de visumaanvraag is gebleken dat voornoemde documenten ook daadwerkelijk zijn gebruikt bij de visumaanvraag.
De officier van justitie vordert vrijspraak ten aanzien van de ten laste gelegde werkgeversverklaringen betreffende [betrokkene 1] en [betrokkene 2] onder feit 4.
Het Gerecht volgt de officier van justitie in haar betoog en acht bewezen dat verdachte en medeverdachte de werkgeversverklaring en de salarisstrook van aangeefster valselijk hebben opgemaakt. Het verweer dat verdachte en medeverdachte de verklaring alleen grammaticaal hebben gecorrigeerd en niet wisten dat aangeefster niet voor H.T. Logics Pvt. Ltd. werkte, wordt verworpen. Uit de chatgesprekken op 25 februari 2017 tussen verdachte en de medeverdachte blijkt dat verdachte een concept werkgeververklaring, zonder ingevulde persoonsgegevens, opstuurt naar medeverdachte en waarop medeverdachte aangeeft dat deze tekst te kort is. De verdachte citeert vervolgens door middel van een audiobericht hoe medeverdachte de brief zin per zin dient in te vullen. Verder geeft verdachte suggesties aan medeverdachte over welke functie zij dienen op te nemen in de verklaring voor aangeefster. Hiervoor is reeds overwogen dat verdachte en medeverdachte aangeefster vanaf haar aankomst in Aruba illegaal werk hebben verschaft als schoonmaakster en oppas en haar uit winstbejag onderdak hebben verschaft. Gelet hierop en gelet op de weigering van de eerste visumaanvraag hadden verdachte en medeverdachte het oogmerk om de werkgeversverklaring en de salarisstrook van aangeefster valselijk op te maken zodat aangeefster een visum kon krijgen om naar Aruba af te reizen. Uit de gebezigde bewijsmiddelen is gebleken dat deze documenten ook werkelijk zijn gebruikt voor de tweede visumaanvraag.
Het Gerecht komt, zoals de officier van justitie heeft aangevoerd, niet tot een veroordeling van dat onderdeel van de tenlastelegging onder het 3e en 4e gedachtestreep van feit 4, en verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 5 (valsheid in geschrift)
Nu verdachte het onder feit 5 ten laste gelegde bekent, zal dit feit zonder verdere motivering wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

2. Medeplegen van mensensmokkel,

strafbaar gesteld bij artikel 2:154 lid 1 onder b juncto artikel 1:123 lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht van Aruba,
en
3. Medeplegen van een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot en verblijf in Aruba heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl zij weet dat die toegang of dat verblijf wederrechtelijk is,
strafbaar gesteld bij artikel 2:155 lid 1 juncto artikel 1:123 lid 1 onder a Wetboek van Strafrecht van Aruba,
en

4.Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd,

strafbaar gesteld bij artikel 2:184 lid 1 juncto artikel 1:123 lid 1 onder a en artikel 1:136 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba,
en

5.Medeplegen van valsheid in geschrift,

strafbaar gesteld bij artikel 2:184 lid 1 juncto artikel 1:123 lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan mensensmokkel en tewerkstelling van aangeefster die illegaal in Aruba verbleef. Daarbij zijn wettelijke regels inzake de Landsverordening toelating en uitzetting bewust omzeild, waarvan een ontwrichtende werking op de samenleving uit gaat. Verdachte en de medeverdachte hebben aangeefster uit winstbejag naar Aruba gehaald, onderdak voor haar geregeld, en gedurende een periode van in ieder geval bijna acht maanden, terwijl zij illegaal in Aruba verbleef, werk verschaft en de huishouding laten doen. Zij wisten dat aangeefster illegaal in Aruba verbleef. Daarmee hebben de verdachte en de medeverdachte niet alleen de belangen van aangeefster geschonden, zij hebben ook de belangen die de Arubaanse overheid heeft bij het verwezenlijken van haar beleid ter zake van illegaal verblijf van vreemdelingen in Aruba en de bestrijding van illegale arbeid in Aruba ondermijnd. Het Gerecht rekent dit de verdachte zwaar aan.
De verdachte heeft zich samen met medeverdachte verder schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door onder andere samen met medeverdachte een valse werkgeversverklaring en een vals salarisstrook op te stellen op naam van aangeefster en te gebruiken bij de Nederlandse Ambassade om voor aangeefster een toeristen visum aan te vragen. Door zo te handelen hebben verdachte en medeverdachte het vertrouwen dat instanties in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van documenten moeten kunnen stellen op ernstige wijze geschaad. Tevens hebben zij schade toegebracht aan het vertrouwen in de juistheid van de inhoud van buitenlandse documenten. Het Gerecht rekent verdachte deze feiten ernstig aan. Verder hebben zij een valse verklaring opgesteld op naam van aangeefster om zichzelf vrij te pleiten van hun strafbare handelen.
Het Gerecht houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdachte is, zo blijkt uit de hem betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 9 november 2023, niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf.
Nu het Gerecht tot een minder zware bewezenverklaring komt dan door de officier van justitie is bepleit, zal het een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat in beginsel een gevangenisstraf van 120 dagen passend en geboden is.
Het Gerecht stelt vast dat er sprake is van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Die redelijke termijn heeft een aanvang genomen op 28 oktober 2017, toen de verdachte werd aangehouden. De behandeling van haar zaak in eerste aanleg is eerst op 13 juni 2024 – en aldus niet binnen twee jaar – met een eindvonnis afgerond. Het Gerecht is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in dit geval tot strafvermindering moet leiden, in die zin dat de gevangenisstraf, voor zover deze de tijd doorgebracht in voorlopige hechtenis overschrijdt, voorwaardelijk wordt opgelegd.
Schadevergoeding
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal $ 9.180,56, bestaande uit $3.625,- aan materiele schade, $ 5.000,- aan immateriële schade en Afl. 1.000,- aan rechtsbijstand.
De verdediging heeft de vordering betwist.
Nu de vordering van de benadeelde partij gestoeld is op de gestelde schade die zou zijn veroorzaakt door de ten laste gelegde mensenhandel en het Gerecht de verdachte daarvan zal vrijspreken, kan de benadeelde partij niet in zijn vordering worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:11, 1:45, 1:46, 1:62 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
honderdtwintig (120) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, groot
honderdtien (110) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt bepaald op
twee (2) jaren,aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. W.C.E. Winfield, bijgestaan door mr. S.M. Eman, (zittingsgriffier), en op 13 juni 2024 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Aruba.
Arubaanse strafzaak.
Het Gerecht heeft de verdachte een gevangenisstraf van 120 dagen opgelegd, waarvan 110 dagen voorwaardelijk zijn met een proeftijd van 2 jaar, voor het medeplegen van mensensmokkel, medeplegen van een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot en verblijf in Aruba heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet dat die toegang en dat verblijf wederrechtelijk is en het medeplegen van valsheid in geschrift (meermalen gepleegd). Verder heeft het Gerecht geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat de vier verhoren van aangeefster buiten beschouwing worden gelaten, nu van de betrouwbaarheid daarvan niet kan worden uitgegaan.

Voetnoten

1.Vergelijk HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576.