ECLI:NL:OGEAA:2024:146

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
Lar nr. AUA202103816
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning op basis van DPL-verklaring en nieuw beleid

In deze zaak heeft appellant, de Minister van Arbeid, Energie en Integratie, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf. De aanvraag werd afgewezen op basis van het ontbreken van een positieve DPL-verklaring, die vereist was volgens het beleid dat in 2018 was geïntroduceerd. Appellant had eerder al acht vergunningen voor dezelfde functie bij dezelfde werkgever ontvangen en betoogde dat hij niet opnieuw de DPL-procedure hoefde te doorlopen. Het gerecht heeft de zaak behandeld op zittingen in 2022 en 2024, waarbij verweerder niet verscheen op de laatste zitting. Het gerecht oordeelde dat appellant, gezien zijn eerdere vergunningen en het beleid, niet opnieuw aan de arbeidsmarkttoets hoefde te voldoen. De beslissing van verweerder om het bezwaar ongegrond te verklaren werd als niet zorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd beschouwd. Het beroep werd gegrond verklaard, de bestreden beslissing werd vernietigd, en verweerder werd opgedragen binnen drie maanden een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan appellant.

Uitspraak

Uitspraak van 5 juni 2024
Lar nr. AUA202103816

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ARBEID, ENERGIE EN INTEGRATIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: voorheen mr. J. Paula (DIMAS) daarna niet meer verschenen.

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 4 november 2021 (bestreden beslissing) heeft de voorganger van verweerder het bezwaar van appellant, gericht tegen de beschikking van 25 oktober 2019, waarbij de aanvraag van appellant om een vergunning tot tijdelijk verblijf is afgewezen, ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft appellant op 9 december 2021 beroep ingesteld bij het gerecht.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 4 mei 2022. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd, bijgestaan door mw. [betrokkene] (DPL).
De zaak is vervolgens heropend voor het opvragen van inlichtingen.
Het gerecht heeft de zaak wederom behandeld ter zitting van 17 april 2024. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
De feiten
1.1
Appellant heeft op 21 oktober 2019 een aanvraag ingediend ter verlening van zijn (negende) vergunning tot tijdelijk verblijf, met als verblijfsdoel arbeid in loondienst.
1.2
Bij beschikking van 10 februari 2020 is de aanvraag afgewezen. In de beschikking staat onder meer:
“(…)
Beslissing: de aanvraag is afgewezen.
Uit controle blijkt dat vereiste documenten ontbreken.
Bij indiening van de aanvraag op 21 oktober 2019 werd de volgende documenten niet overgelegd:
- Origineel verklaring toetreding arbeidsmarkt DPL niet ouder dan 6 maanden.
(…)”.
1.3
Tegen de afwijzende beschikking heeft appellant op 23 maart 2020 bezwaar gemaakt.
1.4
Bij bestreden beslissing van 4 november 2021 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. In de bestreden beslissing staat onder meer:
“(…)
Bij de indiening van het verzoek is niet aan alle vereisten voldaan.
Het ontbrekende document, een originele positieve DPL-verklaring toetreding tot de Arubaanse arbeidsmarkt niet ouder dan 6 maanden, is niet overgelegd.
De beschikking van 10 februari 2020 blijft derhalve gehandhaafd.
(…).”
De standpunten van partijen
3.1
Appellant kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat hem reeds acht vergunningen voor dezelfde functie bij dezelfde werkgever zijn verleend. Gelet op het vorenstaande hoeft hij dan ook de DPL-procedure niet meer te doorlopen. Het in november 2018 geïntroduceerd beleid kan niet een voorwaarde aan hem opleggen die niet voor hem bestond. Appellant heeft ter zitting voorts aangegeven dat hij de reeds zijn tiende verblijfsvergunning en een vergunning voor onbepaalde tijd heeft ontvangen. Appellant behoud procesbelang omdat er een verblijfsgat is ontstaan, dat hem mogelijk kan worden tegengeworpen wanneer hij een verzoek tot naturalisatie indient, aldus appellant
3.2
Verweerder heeft zich ter zitting op et standpunt gesteld dat aan appellant zes verblijfsvergunningen met verblijfsdoel huishoudelijk personeel zijn verleend. Bij wijziging van het verblijfsdoel, dient appellant de arbeidsmarkttoets te doorlopen. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat appellant voor zijn achtste en zijn tiende vergunning de DPL-toets heeft doorlopen. Het is onmogelijk is om aan appellant alsnog in het kader van zijn negende vergunningsaanvraag een positieve DPL-verklaring te verlenen, nu niet met terugwerkende kracht aan de arbeidsmarkt kan worden getoetst, aldus verweerder.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt, behalve de in de artikelen 1 en 3 vermelde personen, niemand in Aruba toegelaten zonder vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
4.2
Ingevolge artikel 7, eerste lid van de Ltu wordt een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend door of namens de minister. De vergunning heeft een duur van ten hoogste een jaar.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel kunnen aan vergunningen voorwaarden worden verbonden in het algemeen belang. Aan de vergunning worden bovendien, de minister, belast met arbeidsverhoudingen, gehoord, voorwaarden verbonden ten aanzien van het uitoefenen van een bepaald beroep of bedrijf, respectievelijk het in dienst zijn van een bepaalde werkgever en in een bepaalde functie.
4.3
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu, kan de vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf door of namens de minister worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren.
4.4
Het beleid ter uitvoering van de Ltu heeft verweerder neergelegd in het Toelatingshandboek 2018. Ten tijde van de bestreden beschikking was daarin ten aanzien van de zogenoemde arbeidsmarkttoetsing in hoofdstuk 1, paragraaf 1.2.1 het volgende bepaald:
“Ter bescherming van de lokale arbeidsmarkt heeft de Minister belast met Arbeid bepaald dat met ingang van 1 november 2018 alle aanvragen voor een vergunning met toestemming om arbeid te verrichten, minstens 5 keren een arbeidsmarkt toetsing met succes moet doorlopen en afronden.”
4.5
Het Toelatingsbeleid Arbeidsmarkt 2012 bepaalt in paragraaf 2.2 - voor zover hier van belang - het volgende:
“In een aantal gevallen behoeft de toelating van een vreemdeling niet aan de lokale arbeidsmarkt te worden getoetst. Vrijgesteld van toetsing is de toelating van:
a. de vreemdeling die ten minste vijf jaar in loondienst is bij dezelfde werkgever.”
De beoordeling
5.1
In geschil is de vraag of verweerder de aanvraag van appellant voor een werk- en verblijfsvergunning enkel op grond van het niet overleggen van een positief DPL-verklaring heeft mogen afwijzen. Het gerecht overweegt als volgt.
5.2
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is naar het oordeel van het gerecht gebleken dat appellant steeds bij dezelfde werkgever werkzaam is geweest. Dat betekent dat appellant ten tijde van zijn zesde vergunningsaanvraag in 2017, reeds minstens vijf arbeidsmarkttoetsingen met succes heeft doorlopen. Nu het Toelatingsbeleid Arbeidsmarkt 2012 voorschrijft dat een toelatingsplichtige die in verband met een vergunningsaanvraag reeds vijf arbeidsmarkttoetsingen bij dezelfde werkgever met succes heeft doorlopen, bij een volgende vergunningsaanvraag van deze toetsing is vrijgesteld, heeft verweerder in redelijkheid niet kunnen beslissen dat appellant voor een zevende keer bedoelde toets moest doorlopen. Het in 2018 nieuw afgekondigd beleid kan immers niet worden tegengeworpen aan toelatingsplichtigen die conform het oude beleid, met ingang van 1 november 2018 reeds vrijgesteld waren van de arbeidsmarkttoets.
5.3
Het gerecht neemt hierbij in aanmerking dat verweerder bij het nemen van een beslissing op het bezwaar niet is ingegaan op de stelling van appellant dat het voornoemd beleid niet op hem van toepassing is. Daarenboven is uit de stukken noch het verhandelde ter zitting gebleken dat verweerder, alvorens het nemen van de bestreden beschikking, aan appellant de gelegenheid heeft geboden om alsnog een positieve DPL-verklaring bij de DIMAS te kunnen indienen. Vast staat dat aan appellant zijn tiende verblijfsvergunning is verleend. Vast staat ook dat deze vergunning voor arbeid in loondienst bij dezelfde werkgever is verleend. Niet in geschil is voorts dat appellant thans niet langer in het kader van zijn negende vergunningsaanvraag aan de arbeidsmarkt kan worden getoetst. Nu aan appellant een tiende verblijfsvergunning is verleend voor hetzelfde verblijfsdoel en bij dezelfde werkgever, is het gerecht van oordeel dat er van uit dient te worden gegaan dat appellant de DPL-toets ook in het kader van zijn negende verblijfsvergunningaanvraag met succes zou hebben doorlopen.
5.4
Het gerecht overweegt voorts dat de aanvraagprocedure bij de DPL een uitwerking is van de in artikel 7, zesde lid, van de Ltu neergelegde verplichting van de minister, belast met het vreemdelingen- en integratiebeleid, om bij zijn besluitvorming omtrent de verlening van vergunningen tot tijdelijk verblijf met het oog op het verrichten van arbeid, advies inzake de arbeidsverhoudingen in overweging dient te nemen. Aan dit advies is de minister, belast met het vreemdelingen- en integratiebeleid, bij zijn besluitvorming echter geenszins gebonden.
6. Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat verweerders beslissing om het bezwaar ongegrond te verklaren niet zorgvuldig tot stand is gekomen en ook niet deugdelijk is gemotiveerd.
7. De slotsom is dat het beroep gegrond is. De bestreden beschikking zal worden vernietigd.
8. Het gerecht ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure, welke worden begroot op Afl. 2.100,- aan rechtskundige bijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het bijwonen van de zitting, waarde per punt Afl. 700,-, wegingsfactor 1).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing van verweerder van 4 november 2021;
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door appellant voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 2.100,-;
- gelast dat het door appellant gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan hem wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2024 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.