ECLI:NL:OGEAA:2024:109

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
1 juni 2024
Zaaknummer
AUA202303891
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing uitzettingsbevel van de Minister van Justitie en Sociale Zaken van Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een uitzettingsbevel van de Minister van Justitie en Sociale Zaken. De appellant, een Venezolaanse man die in 2019 clandestien Aruba is binnengekomen, had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvragen zijn afgewezen. Op 18 augustus 2023 werd hij tijdens een huiszoeking aangehouden en kreeg hij een uitzettingsbevel opgelegd, met een periode van niet-toelating van 60 maanden. Appellant maakte bezwaar tegen dit bevel, maar dit werd op 3 november 2023 ongegrond verklaard. Hij stelde beroep in bij het Gerecht, waarbij hij aanvoerde dat de beslissing in strijd was met het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het Gerecht oordeelde dat de Minister bevoegd was om het uitzettingsbevel te handhaven, omdat appellant zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef. De rechter concludeerde dat er geen schending van de hoorplicht was en dat de belangen van het Land Aruba zwaarder wogen dan de belangen van de appellant. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

Uitspraak van 22 mei 2024
Lar nr. AUA202303891

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

domicilie kiezend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 18 augustus 2023 heeft verweerder de uitzetting van appellant bevolen. Daarbij is aan appellant een periode van niet toelating opgelegd van 60 maanden. Hiertegen heeft appellant op 25 augustus 2023 bezwaar gemaakt.
Bij beslissing van 3 november 2023 (de bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Hiertegen heeft appellant op 7 november 2023 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 28 december 2023 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 20 maart 2024, waar appellant is verschenen bij zijn gemachtigde en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1976 in Venezuela en van Venezolaanse nationaliteit, is op 14 februari 2019 Aruba clandestien binnengekomen.
1.2
Op 7 februari 2021 heeft appellant een (eerste) asielaanvraag ingediend. Bij beschikking van 11 september 2021 is deze asielaanvraag afgewezen c.q. kennelijk ongegrond verklaard.
1.3
Op 18 augustus 2023 is appellant tijdens een strafrechtelijke huiszoeking, aangehouden en overgedragen aan het GNC voor controle van zijn verblijfsstatus. Bij bevelschrift van 18 augustus 2023 heeft verweerder de onmiddellijke uitzetting van appellant bevolen. Hiertegen heeft appellant op 25 augustus 2023 bezwaar gemaakt.
1.4
Op 19 oktober 2023 heeft appellant een (tweede) asielaanvraag ingediend. Appellant is op 30 oktober 2023 op dit verzoek gehoord door een functionaris bij het Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero (Dimas). Bij beschikking van 12 december 2023 is het asielverzoek van appellant, afgewezen c.q. ongegrond verklaard.
1.5
Bij de bestreden beslissing van 3 november 2023 heeft verweerder het bezwaar gericht tegen het uitzettingsbevel ongegrond verklaard. In die beslissing staat – voor zover hier van belang – het volgende:
"(…)
Beoordeling gronden bezwaar:
Blijkens onze registers komt u niet voor als Aruba legaal binnen bent gekomen. Artikel 15 van de Ltu bevat de gronden voor uitzetting van personen. Ten tijde van het uitvaardigen van het bevelschrift tot uitzetting heeft u gehandeld in strijd met artikel 15 eerste lid, aanhef en onder sub c, van de Ltu. Op grond van artikel 15 tweede lid van de Ltu kan aan u een periode worden opgelegd waarin aan u de toelating tot Aruba zal worden geweigerd.
Krachtens de Ministeriële Regeling d.d. 30 juli 2009 (…) Conform artikel 1, aanhef en onder b, bij illegale binnenkomst in Aruba kan aan u een periode van niet terugkeer worden opgelegd van 60 maanden.
Beschikking:
  • Gezien het belang van het Land Aruba bij het niet behoeven te gedogen van illegaal verblijf op haar grondgebied, dient het belang van het Land Aruba het zwaarste te wegen;
  • Het bezwaar van bezwaarde dientongegrondte worden verklaard. Vaststaat dat bezwaarde door zijn handelswijze in strijd heeft gehandeld met gestelde artikel 15, eerste lid en onder sub c, en artikel 23, tweede lid, van de Ltu. Hier zij vermeld dat bezwaarde een asielverzoek heeft ingediend, waarbij hij een afwijzende beschikking d.d. 11 september 2021 heeft mogen ontvangen en dat hij volgens het SIRSA-systeem niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel. (…)”.
De standpunten van partijen
2.1
Aan de bestreden beslissing heeft verweerder ten grondslag gelegd, dat appellant vier jaar geleden clandestien Aruba is binnengekomen en zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef, dat zijn asielaanvraag bij beschikking van 15 september 2021 is afgewezen, en dat het illegale verblijf van appellant niet door het Land behoeft te worden gedoogd. Aan appellant kan dus een periode van niet terugkeer worden opgelegd van 60 maanden, aldus verweerder.
2.2
Appellant kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en heeft daartoe – samengevat en zakelijk weergegeven – aangevoerd, dat deze beslissing in strijd is met artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag, dat het bezwaarschrift niet in handen van de bezwaaradviescommissie is gesteld en dat hierdoor de hoorplicht is geschonden, dat in de beslissing op bezwaar geen rekening is gehouden met het recente asielverzoek, dat de vertrektermijn niet op nul-dagen kan worden gesteld en dat het tenuitvoerleggen van het bevelschrift tot uitzetting in strijd met artikel 3 en artikel 13 van het EVRM is, omdat appellant de kans moet krijgen de beslissing op het nieuwe asielverzoek af te wachten.
Het geschil
3. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift heeft kunnen komen. Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
4. Het relevante juridisch kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
De beoordeling
5. In dit geval staat vast dat appellant sinds 14 februari 2019 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verbleef. Verweerder was derhalve bevoegd om appellant, met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ltu, uit te zetten.
6.1
Volgens appellant had verweerder geen gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid tot uitzetting, omdat het bezwaarschrift niet in handen van de bezwaaradviescommissie (BAC) is gesteld en de hoorplicht hierdoor is geschonden. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift op 6 september 2023 naar de BAC is gestuurd.
6.1.1
Zoals het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 februari 2024 (ECLI:NL:OGHACMB:2024:23) kan het bestuursorgaan op grond van artikel 20, eerste lid, van de Lar op het bezwaarschrift beschikken zonder advies van de BAC. Is van geen van de in artikel 17, vierde lid, onder a en b, van de Lar genoemde situaties sprake, dan geldt dat het bestuursorgaan er in het licht van het zorgvuldigheidsbeginsel zorg voor moet dragen dat het over alle voor het nemen van de beslissing op bezwaar benodigde informatie beschikt. Het bestuursorgaan kan er om die reden voor kiezen het bezwaarschrift terug te sturen naar de BAC met het verzoek alsnog een hoorzitting te houden en advies uit te brengen. Het bestuursorgaan kan er echter ook voor kiezen zelf vragen te stellen aan de bezwaarde of op andere wijze inlichtingen in te winnen bij de bezwaarde. Als het bestuursorgaan op bezwaar heeft beslist na overschrijding van de adviestermijn en zonder het advies van de BAC en de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, zal de bestuursrechter gelet op het vorenstaande beoordelen of het bestuursorgaan op grond van artikel 17, vierde lid, aanhef en onder a en b, van de Lar de beslissing op het bezwaarschrift kon nemen zonder het advies van de BAC af te wachten. Is dat niet het geval dan zal de bestuursrechter aan de hand van hetgeen is aangevoerd onderzoeken of er sprake is van een voldoende zorgvuldige voorbereiding van de beschikking op bezwaar. Mocht dat niet het geval zijn dan kan de bestuursrechter met het oog op een definitieve beslechting van het geschil in de beroepsfase het bestuursorgaan alsnog in de gelegenheid stellen gebreken aan de beschikking te herstellen.
6.1.2
Verweerder mocht in dit geval op grond van artikel 20, eerste lid, van de Lar beslissen op het bezwaarschrift van appellant zonder advies van de BAC. De reden is dat verweerder over alle voor het nemen van de beslissing op bezwaar benodigde informatie beschikte. Daarbij wordt betrokken dat de bestreden beschikking dateert van 3 november 2023 en appellant op 30 oktober 2023 is gehoord door een functionaris van DIMAS in het kader van zijn tweede asielverzoek. Dat verweerder niet beschikte over de relevante informatie om te beslissen op het bezwaar over de uitzetting is gesteld noch gebleken. Het betoog van appellant slaagt niet.
6.2
Appellant voert verder aan dat de bestreden beslissing in strijd is met artikel 15, derde lid, van de Ltu. Verweerder moest aan appellant, in overeenstemming met dat artikel, voldoende tijd worden gelaten om orde op zijn zaak te stellen, aldus appellant. Appellant stelt met juistheid dat dit in de bestreden beslissing niet is vermeld. Het Gerecht ziet hierin echter geen reden voor vernietiging van de aangevochten beslissing, omdat aan appellant een meldingsplicht is opgelegd en geen uitvoering is gegeven aan de in de beslissing vermelde ‘nul-dagen termijn’.
6.3
Verder voert appellant aan dat het tenuitvoerleggen van het bevelschrift tot uitzetting in strijd is met de artikelen 3 en 13 van het EVRM omdat appellant een asielaanvraag heeft ingediend en hij bij uitzetting een behandeling kan ervaren die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Het Gerecht ziet hierin geen reden de bestreden beslissing te vernietigen. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat ook in een geval als het onderhavige in beginsel moet worden voldaan aan de in het nationale recht neergelegde procedureregels. Slechts in het geval van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden kan de noodzaak bestaan deze procedureregels niet tegen te werpen. Dit omdat nationale procedureregels er nooit toe mogen leiden dat een persoon wordt uitgezet in strijd met artikel 3 EVRM.
De vraag of er mogelijk strijd is met artikel 3 EVRM kan aan de orde worden gesteld in een procedure gericht tegen de afwijzing van een asielverzoek. Het Gerecht stelt vast dat appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de afwijzing van zijn (eerste) asielverzoek bij beschikking van 15 september 2021. Ook het tweede asielverzoek van appellant is afgewezen, dit keer bij beschikking van 12 december 2023. Appellant kan hiertegen opkomen in bezwaar en tijdens die procedure een voorlopige voorziening vragen. In dat kader kan worden aangevoerd en beoordeeld of de weigering appellant toe te laten in strijd komt met artikel 3 EVRM. Indien een voorlopige voorziening wordt getroffen, zal verweerder – in ieder geval tijdelijk – afzien van uitzetting. Ook in het kader van een bezwaar of beroepsprocedure tegen een besluit tot uitzetting kan om een voorlopige voorziening worden gevraagd en kan de schorsing van de uitzetting worden bevolen. Anders dan appellant betoogt, vergt het recht niet dat het enkele indienen van een rechtsmiddel schorsende werking moet hebben ten aanzien van de uitzetting. Rest de vraag of is gebleken van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden die nopen de bestaande procedureregels niet tegen te werpen. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Appellant heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven te oordelen dat appellant een “arguable claim” heeft en dat bij uitzetting van appellant een reëel risico bestaat op een schending van artikel 3 EVRM.
6.4
Ook het beroep van appellant op het Vluchtelingenverdrag en het daarin verankerde verbod tot refoulement, faalt. Daarbij betrekt het Gerecht allereerst hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het beroep op artikel 3 EVRM. Verder betrekt het Gerecht daarbij dat op het eerste asielverzoek van appellant is beslist en dat appellant daartegen niet is opgekomen. Appellant heeft zijn tweede asielverzoek ingediend nadat zijn uitzetting was bevolen. De enkele omstandigheid dat appellant een tweede asielverzoek heeft ingediend, maakt niet dat verweerder bij de beslissing op bezwaar niet mocht vasthouden aan het op 18 augustus 2023 gegeven bevel tot uitzetting.
7. Gelet op het vorenstaande is het gerecht van oordeel dat het beroep ongegrond dient te verklaard.
8. Voor een proceskostenvergoeding is er geen aanleiding.
BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in dit gerecht, ter zitting van 22 mei 2024, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hoger beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hoger beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hoger beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.
BIJLAGE
Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen
Artikel 33
Geen der Verdragsluitende Staten zal, op welke wijze ook, een vluchteling uitzetten of terugleiden naar de grenzen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.
Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 3
Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Artikel 13
Een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.
Landsverordering administratieve rechtspraak van Aruba (AB 2013 no. 15)
Artikel 17
4. Een hoorzitting kan achterwege blijven:
a. indien het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, of
b. indien de indiener van het bezwaarschrift en het bestuursorgaan er naar het oordeel van de commissie redelijkerwijs geen belang bij zullen hebben te worden gehoord.
Artikel 19
1. De bezwaaradviescommissie brengt het bestuursorgaan advies uit binnen vier weken nadat zij het bezwaarschrift van het bestuursorgaan heeft ontvangen.
2. Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is advies uit te brengen binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, kan de commissie deze termijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen. De commissie doet van een zodanige verlenging mededeling aan de indiener van het bezwaarschrift en het bestuursorgaan.
Artikel 20
1. Het bestuursorgaan neemt de beslissing op het bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van het advies of, indien het advies niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ontvangen, binnen zes weken na het verstrijken van die termijn.
Landsverordening toelating en uitzetting (AB 2021 no. 49)
Artikel 15
1. Uitgezet kunnen worden:
a. personen die na het verlies van hun toelating van rechtswege of na intrekking van hun vergunning tot verblijf, niet binnen een te stellen termijn Aruba hebben verlaten;
b. personen, voor wie ingevolge deze landsverordening toelating is vereist en wier verblijf met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet wenselijk wordt geacht;
c. personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen;
d. personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
2. De uitzetting geschiedt krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar. 3. Bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn wordt aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
4. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de in het tweede lid bedoelde periode wordt bepaald.
Toelatingsbesluit 2009 (AB 2020 no. 94)
Ingevolge artikel 1 aanhef van het Toelatingsbesluit 2009 wordt onder de Minister verstaan: de minister, belast met vreemdelingenzaken- en integratiebeleid.
Artikel 11
1. Bij regeling van de Minister worden de normen vastgelegd voor
het bepalen van de periode gedurende welke een toelatingsplichtige als
bedoeld in artikel 10, niet tot Aruba wordt toegelaten.
Ministeriele regeling ter uitvoering van de artikelen 11, eerste lid, en 17, derde lid, van het Toelatingsbesluit 2009 (AB 2009 no. 59)
Artikel 1
De periode van niet-toelating na een beslissing tot uitwijzing als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het Toelatingsbesluit 2009 (AB 2009 no. 59) bedraagt:
a. bij overschrijding van de geldigheidsduur van de verblijfstitel of
de vergunning tot tijdelijk verblijf van:
- 1 tot en met 12 maanden: 18 maanden;
- 13 tot en met 18 maanden: 24 maanden;
- 19 tot en met 24 maanden: 30 maanden;
- 25 tot en met 30 maanden: 36 maanden;
- 31 tot en met 36 maanden: 42 maanden;
- 37 tot en met 42 maanden: 48 maanden;
- 43 tot en met 48 maanden: 54 maanden;
- meer dan 48 maanden: 60 maanden;
b. bij illegale binnenkomst in Aruba: 60 maanden;
c. bij de intrekking van de vergunning overeenkomstig artikel 14 eerste lid, van de Landsverordening:
1°. op grond van onderdeel a daarvan: 36 maanden;
2°. op grond van onderdeel b daarvan: 96 maanden;
3°. op grond van een van de onderdelen c, d of f: 36 maanden.