ECLI:NL:OGEAA:2024:101

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
1 juni 2024
Zaaknummer
AUA202204464
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake verzoek om openbaarmaking van documenten en schadevergoeding

In deze zaak heeft de appellant, de Minister van Justitie en Sociale Zaken, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de uitzetting van minderjarige kinderen. Appellant heeft in 2020 verzocht om openbaarmaking van documenten, maar het verzoek werd afgewezen. Na verschillende bezwaren en beroepsprocedures, waarbij appellant ook een schadevergoeding heeft aangevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn, heeft het gerecht op 17 april 2024 geoordeeld dat appellant geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep. De rechter concludeert dat de uitkomst van de procedure die door het Gemeenschappelijk Hof is terugverwezen naar het gerecht, bepalend zal zijn voor eventuele aanvullende schadevergoeding. Daarom wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. W.C.E. Winfield en is openbaar gemaakt op 17 april 2024.

Uitspraak

Uitspraak van 17 april 2024
Lar nr. AUA202204464

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellant],

wonend in Aruba,
APPELLANT,
procederend in persoon,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.J.S. Poeran (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 23 juni 2022 heeft appellant verweerder verzocht om toekenning van immateriële schade naar aanleiding van de overschrijding van de redelijke termijn inzake zijn verzoek tot openbaarmaking krachtens de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob) van alle documenten waaruit blijkt hoeveel minderjarige kinderen sedert 2018 tot en met januari 2019 zijn uitgezet (bevelschriften uitzetting, verslag verhoor, kopie van bezwaarschrift en kopie verzoek artikel 54 van de Lar).
Tegen het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek heeft appellant op 13 september 2022 bezwaar gemaakt.
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft appellant op 19 december 2022 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 19 april 2023. Appellant is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Desgevraagd heeft appellant op 19 april 2023 op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Verweerder heeft op 13 juni 2023 op de stukken gereageerd.
De uitspraak is nader bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Bij brief van 14 januari 2020 heeft appellant verweerder verzocht om openbaarmaking krachtens de Lob van alle documenten waaruit blijkt hoeveel minderjarige kinderen sedert 2018 tot en met januari 2019 zijn uitgezet (bevelschriften uitzetting, verslag verhoor, kopie van bezwaarschrift en kopie verzoek artikel 54 van de Lar).
1.2
Tegen het uitblijven van een beschikking op dat verzoek heeft appellant op 10 maart 2020 bezwaar gemaakt.
1.3
Tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft appellant beroep ingesteld.
1.4
Bij beschikking van 24 januari 2021 heeft verweerder het onder 1.1 genoemd verzoek afgewezen.
1.5
Bij uitspraak van dit gerecht van 15 maart 2021 (AUA202001638) heeft het gerecht het onder 1.3 genoemde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.6
Tegen de onder 1.4 genoemde beschikking heeft appellant op 6 april 2021 bezwaar gemaakt.
1.7
Tegen het uitblijven van een beslissing op het onder 1.6 genoemd bezwaar heeft appellant op 17 augustus 2021 beroep ingesteld.
1.8
Op 23 juni 2022 heeft appellant verweerder verzocht om toekenning van immateriële schade naar aanleiding van de overschrijding van de redelijke termijn inzake het onder 1.1 genoemd verzoek.
1.9
Tegen het uitblijven van een beslissing op het onder 1.8 genoemd verzoek tot toekenning van immateriële schadevergoeding heeft appellant op 13 september 2022 bezwaar gemaakt.
1.1
Bij uitspraak van dit gerecht van 14 september 2022 (AUA202102361) heeft het gerecht het onder 1.7 genoemd beroep niet-ontvankelijk verklaard en verweerder gelast om appellant een vergoeding van immateriële schade van Afl. 500,- te betalen wegens overschrijding van de redelijke termijn.
1.11
Op 20 september 2022 heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de onder 1.10 genoemde uitspraak.
1.12
Tegen het uitblijven van een beslissing op het onder 1.9 genoemd bezwaar heeft appellant op 19 december 2022 onderhavig beroep ingesteld.
1.13
Bij uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (AUA2022H00210) van 15 februari 2023 heeft het Hof de onder 1.10 genoemde uitspraak vernietigd, voor zover het beroep niet-ontvankelijk is verklaard en heeft het Hof de zaak terugverwezen naar het gerecht. De behandeling van de zaak is thans geagendeerd op 24 april 2024.
1.14
Bij e-mail van 18 januari 2024 heeft het gerecht appellant verzocht zich uit te laten over het procesbelang aangezien appellant bij uitspraak van 14 september 2022 (zie 1.10) een vergoeding toegekend heeft gekregen van Afl. 500,- in verband met overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden.
1.15
Bij e-mail van 18 januari 2024 heeft appellant gereageerd met de mededeling dat het procesbelang niet is komen te ontvallen nu aan geleden spanning en frustratie nog geen einde is gekomen omdat de terugwijzing van zaaknummer AUA202102361 naar het gerecht nog niet heeft geleid tot een einduitspraak, en, zo begrijpt het gerecht, niet uitgesloten is dat hem wegens het overschrijden van de redelijke termijn uiteindelijk een hogere vergoeding toekomt dan hij nu reeds heeft ontvangen.
De beoordeling
2.1
Hoewel aan appellant kan worden toegegeven dat aan het geschil inzake de weigering van verweerder om de door appellant verlangde documenten openbaar te maken nog geen einde is gekomen, wil dit niet zeggen dat hij nog belang heeft bij voortzetting van de onderhavige beroepsprocedure. Of, en in hoeverre appellant in aanmerking zal komen voor een aanvullende schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, is afhankelijk van de duur en de uitkomst van de procedure in de zaak die door het Gemeenschappelijk Hof is teruggewezen naar het gerecht. In die procedure kan appellant aan de rechter wederom (zoals hij dat al eerder heeft gedaan) een verzoek doen om hem een schadevergoeding toe te kennen. Gelet op de stand van die procedure ligt het ook meer voor de hand om een dergelijk verzoek aan de rechter te richten dan dat ter zake bij verweerder een zelfstandig schadebesluit wordt uitgelokt. Met dat laatste wordt immers nodeloos weer een geheel nieuwe bestuursrechtelijke procedure gestart, die een onevenredig zwaar te achten beslag legt op de capaciteit van het overheidsapparaat en de bestuursrechter.
2.2
De conclusie is dan ook dat appellant geen procesbelang heeft bij een beoordeling van de gegrondheid van zijn beroep, zodat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 17 april 2024, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.