ECLI:NL:OGEAA:2023:51

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
AUA202301028
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van cao en loonsverhoging in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, verzoekt de verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.E. Rosenstand, om vast te stellen dat de cao, met name artikel 3, nog steeds rechtsgeldig is en van toepassing op de rechtsverhouding met zijn werkgever, POST ARUBA N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. D.G. Kock. De verzoeker stelt dat hij recht heeft op een jaarlijkse loonsverhoging van Afl. 105,- zoals vastgelegd in de cao, die oorspronkelijk was afgesloten tussen de vakbond Sindicato di Empleadonan Publico i Priva di Aruba (SEPPA) en POST ARUBA N.V. De cao is opgezegd per 31 december 2013, maar de verzoeker betoogt dat de voorwaarden van de cao nog steeds van toepassing zijn omdat de onderhandelingen voor een nieuwe cao niet zijn afgerond.

De procedure omvat een verzoekschrift ingediend op 28 maart 2023, een verweerschrift van de verweerster op 16 mei 2023, en een mondelinge behandeling op 23 mei 2023. Tijdens de zitting hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en is er gediscussieerd over de toepasselijkheid van de cao en de verplichtingen die daaruit voortvloeien. Het Gerecht oordeelt dat de cao nog steeds van toepassing is, ondanks de opzegging, omdat de onderhandelingen voor een nieuwe cao niet zijn afgerond. Het Gerecht wijst de verzoeken van de verzoeker toe, waarbij POST ARUBA N.V. wordt opgedragen om de jaarlijkse loonsverhoging na te komen vanaf 2022, totdat er nieuwe afspraken zijn gemaakt of een nieuwe cao tot stand is gekomen. Tevens wordt POST ARUBA N.V. veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Beschikking van 4 juli 2023
Behorend bij AUA202301028 EJ
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Naam verzoeker],
te Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. E.E. Rosenstand,
tegen:
de naamloze vennootschap
POST ARUBA N.V.,
te Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: Post,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 28 maart 2023;
- het verweerschrift met producties, ingediend op 16 mei 2023;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 23 mei 2023.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de met deze zaak samenhangende zaken met zaaknummers AUA202301029, AUA202301035, AUA202301070, AUA202301071, AUA202301072, AUA202301073, AUA202301074, AUA202301075 en AUA202301076.
1.3 [
verzoeker] is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Namens Post is verschenen haar gemachtigde voornoemd, vergezeld door mevrouw [naam international relations asssociate] (International Relations Associate van Post) en mevrouw [naam HR Assistant] (HR Assistant). Partijen hebben over en weer het woord gevoerd (mede aan de hand van overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen), op vragen van het Gerecht geantwoord en gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.4
Beschikking is bepaald op vandaag.

2.DE FEITEN

2.1 [
verzoeker] is in loondienst van Post.
2.2
Sindicato di Empleadonan Publico i Priva di Aruba (hierna te noemen: SEPPA) is een vakbond. Tot haar leden behoren werknemers van Post, waaronder [verzoeker].
2.3
SEPPA en Post zijn een cao overeengekomen. In deze cao staan onder meer de volgende bepalingen:
“(…)
Artikel 3 Algemene bepalingen
Deze CAO is aangegaan voor een tijdvak van 3 jaren, van 1 januari 2010 en te eindigen op 31 december 2012.
De CAO wordt geacht telkenmale voor één der partijen, haar tenminste 4 maanden voor afloop per aangetekende brief opzegt. De partij die deze cao opzegt is gehouden ten minste drie maanden voor afloop haar aanpassingen c.q. wijzigingen voor een nieuwe cao schriftelijk aan de andere partij(-en) voor te leggen.
Indien na opzegging van deze CAO, overeenkomstig lid 2 van dit artikel, onderhandelingen over een nieuwe CAO niet binnen de opzeggingstermijn zijn voltooid, wordt deze met instandhouding van de opgezegde CAO, in onderling overleg voortgezet.
(…)
Artikel 25 Jaarlijkse salarisaanpassing
Aan de werknemer wordt jaarlijks in de maand januari 105.00 bruto toegekend op zijn salaris.
(…).”
2.4
De cao is op de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] van toepassing.
2.5
Post heeft de cao bij brief aan SEPPA van 28 augustus 2013 per 31 december 2013 opgezegd.
2.6
Over de periode van 2014-2020 heeft Post jaarlijks het bedrag van Afl. 105,- bruto (hierna: de loonsverhoging) aan haar werknemers, en dus ook aan [verzoeker], betaald.
2.7
In 2021 is de loonsverhoging uitbetaald in de vorm van een eenmalig lumpsum van 12 x Afl. 105,-.
2.8
In januari 2022 en 2023 is geen loonsverhoging uitbetaald. Ondanks voorstellen over en weer hebben Post en SEPPA geen overeenstemming bereikt over de betaling van de loonsverhoging.
2.9
Bij brief van 2 september 2022 heeft Post als volgt aan SEPPA bericht:
“(…) In navolging van onze vergadering van 27 augustus jl. deelt Post (…) U mede dat wij de geldende CAO tussen Post (…) en SEPPA opzeggen.
Conform artikel 3 lid 2 van de CAO is de opzeggingstermijn 4 maanden hetgeen bij deze tijdig wordt medegedeeld.
Post (…) zal ernaar streven dat partijen nog voor het einde van het jaar tot een nieuwe CAO overeenkomen, welke de huidige financiële situatie van Post (…) zal reflecteren.
(…).”

3.HET GESCHIL

3.1 [
verzoeker] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat de cao, met name artikel 3, tot op heden rechtsgeldig is en aldus van toepassing is op de rechtsverhouding tussen partijen;
2. voor recht te verklaren dat Post in gebreke is gebleven met de behoorlijke nakoming van de cao;
3. Post op te dragen de cao, tot de dag waarop deze op rechtmatige wijze is beëindigd, dan wel gewijzigd, naar behoren na te komen onder verbeurte van een dwangsom van Afl. 1.000,- per dag of deel hiervan, dat hieraan niet wordt voldaan;
4. Post te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2 [
verzoeker] legt aan zijn vordering ten grondslag dat - kort weergegeven - de cao nog van toepassing is, dat hij, [verzoeker], op basis van de cao recht heeft op de loonsverhoging en dat Post de cao moet nakomen.
3.3
Post voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzochte, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van het geding.
3.4
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover voor de beslissing van belang, ingegaan.

4.DE BEOORDELING

4.1
Juist is, zoals Post Aruba betoogt, dat een werknemersorganisatie die partij is bij de cao, als contractspartij uit eigen hoofde nakoming kan vorderen van de in die cao opgenomen verplichtingen van een werkgever. Dit laat evenwel onverlet dat [verzoeker] nakoming kan vorderen van een in de cao opgenomen bepaling die betrekking heeft op zijn arbeidsvoorwaarden. Dergelijke bepalingen werken automatisch door in de individuele arbeidsovereenkomst, zodat de werkgever en de werknemer vanuit die overeenkomst vorderingen jegens elkaar kunnen instellen.
4.2 [
verzoeker] grondt zijn verzoeken op een voor hem uit de cao voortvloeiende arbeidsvoorwaarde, namelijk de in artikel 25 van de cao neergelegde voorwaarde dat op het salaris van de werknemer jaarlijks in de maand januari Afl. 105,- bruto wordt toegekend. Het Gerecht zal zijn verzoeken daarom in dat licht bezien. Dat het [verzoeker] om de loonsverhoging is te doen, is ook voor Post, blijkens hetgeen door haar is aangevoerd, voldoende duidelijk.
4.3
De eerste vraag die voorligt is of de cao nog van toepassing is tussen partijen. Post heeft erop gewezen dat de cao in 2013 is opgezegd tegen het einde van dat jaar, zodat volgens haar de verzoeken niet toewijsbaar zijn.
4.4
Als niet, althans onvoldoende weersproken staat vast dat de cao bij brief van 28 augustus 2013 door Post is opgezegd per 31 december 2013. In artikel 3, lid 3 van de cao is bepaald dat indien na opzegging van de cao de onderhandelingen over een nieuwe cao niet binnen de opzeggingstermijn zijn voltooid, de onderhandelingen met instandhouding van de opgezegde cao worden voortgezet. Niet is in geschil dat onderhandelingen over een nieuwe cao niet zijn voltooid en evenmin is gesteld of gebleken dat een nieuwe cao tot stand is gekomen of dat overigens andere of nadere afspraken zijn gemaakt. Dit brengt, anders dan Post ter zitting heeft betoogd, op grond van genoemd artikel mee dat de opgezegde cao in stand blijft en dus dat de voorwaarden uit die cao, en daarmee de in artikel 25 neergelegde voorwaarde dat het loon jaarlijks wordt verhoogd, tussen partijen blijven gelden. De omstandigheid dat de werknemers van Post in 2021 (vanwege de omstandigheden ingegeven door de covidpandemie) hebben ingestemd met een eenmalig lumpsum betaling (van 12 x Afl. 105,-) in plaats van de overeengekomen loonsverhoging, doet aan het voorgaande niet af. Voor het oordeel dat toen afspraken zijn gemaakt die verder reiken dan de verschuldigde loonsverhoging voor dat betreffende jaar, zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld of gebleken. Nu Post verder tot en met 2020 de loonsverhoging steeds heeft doorgevoerd, treft ook haar beroep op verjaring van de vordering tot nakoming geen doel.
4.5
Post heeft verder nog aangevoerd dat de vakbond de onderhandelingen heeft gestopt en nu weigert om verder te onderhandelen, omdat de vakbond op die manier beoogt de indexering van kracht te laten. Dit betoog kan Post niet baten. Ook indien en voor zover van de juistheid van dit betoog moet worden uitgegaan, regardeert dat [verzoeker] immers niet. Het is aan Post om daar op een andere wijze tegen te ageren.
4.6
Het antwoord op de eerste vraag is derhalve dat Post uitvoering moet geven aan de in artikel 25 van de cao neergelegde voorwaarde dat op het salaris van [verzoeker] jaarlijks in de maand januari Afl. 105,- bruto wordt toegekend.
4.7
Aangezien tussen partijen vast staat dat Post aan deze voorwaarde vanaf het jaar 2022 geen uitvoering meer heeft gegeven, is Post naar het oordeel van het Gerecht die loonverhoging vanaf dat jaar aan [verzoeker] verschuldigd.
4.8
Post heeft (met een beroep op de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van justitie die tot de uitspraak HR 15 maart 1986, NJ 1986, 36 (Nederlands Antilliaanse Bond van Luchtvaart Personeel vs Antilliaanse Luchtvaartmaatschappij) heeft geleid) betoogd dat het tot onaanvaardbare consequenties leidt indien zij na beëindiging van de cao verplicht blijft de indexering van het loon op grond van een nawerken van de cao te blijven betalen en dat het niet zo kan zijn dat zij tot in de eeuwigheid is gehouden de jaarlijkse loonsverhoging te voldoen. Dit betoog kan haar niet baten. Niet alleen is in dezen in de cao bepaald dat de cao in stand blijft zolang de onderhandelingen over een nieuwe cao niet zijn voltooid (en regelt de cao zelf dus zijn nawerking), ook herleeft na afloop van de cao de individuele contractsvrijheid en zijn partijen vrij om van de cao afwijkende afspraken te maken. Het beroep van Post op de door haar aangehaalde uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van 26 april 2022 (ECLI:NL:OGHACMB:2022:221) treft evenmin doel. In die uitspraak is weliswaar geoordeeld dat de nawerking van de cao voor wat betreft de indexering geen effect heeft, maar in de in die zaak aan de orde zijnde cao was bepaald dat de salarissen van de werknemers zullen worden aangepast gedurende de jaren welke die cao van kracht is. Dit is in de onderhavige tussen SEPPA en Post overeengekomen cao niet bepaald.
4.9
Post heeft zich tot slot nog beroepen op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid. In dit verband stelt Post dat het beroep van [verzoeker] op artikel 25 van de cao naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat de financiële situatie van het bedrijf (en evenmin die van haar aandeelhouder, het Land) een dergelijke, jaarlijkse en oneindige indexering niet toelaat en omdat Post de facto al jarenlang een failliet bedrijf is dat kunstmatig in leven wordt gehouden door het Land. Nu Post echter heeft nagelaten deze stellingen met concrete feiten en/of omstandigheden toe te lichten en met verificatoire stukken te onderbouwen, kan niet worden geoordeeld dat sprake is van een zodanige financiële situatie en van zodanige omstandigheden dat het moeten nakomen door Post van de jaarlijkse loonsverhoging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De omstandigheid dat het Land zijn kosten drastisch dient te verlagen zoals door Post gesteld, vormt op zichzelf en zonder een concrete onderbouwing een onvoldoende reden om de aangegane verplichting ongedaan te maken.
4.1
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat Post uitvoering moet geven aan de in artikel 25 van de cao neergelegde voorwaarde dat op het salaris van [verzoeker] jaarlijks in de maand januari Afl. 105,- bruto wordt toegekend, over de periode vanaf 2022 totdat [verzoeker] en Post hierover nieuwe afspraken hebben gemaakt of totdat een nieuwe cao tot stand is gekomen. De hiervoor in 3.1 onder 3. weergegeven vordering zal daarom worden toegewezen zoals hierna te vermelden.
4.11
Voor toewijzing van de verzochte dwangsommen ziet het Gerecht geen aanleiding, nu ervan wordt uitgegaan dat Post zich aan deze uitspraak zal houden. Redenen om tot een ander oordeel te komen zijn het Gerecht niet gebleken.
4.12
Voor wat betreft de gevorderde (hiervoor in 3.1 onder 1. en 2. weergegeven) verklaringen voor recht geldt dat in het licht van de toewijzing van voormelde vordering en bij gebrek aan een nadere toelichting op dit punt, niet valt in te zien welk belang [verzoeker] bij toewijzing van deze verzoeken heeft. De verzoeken worden daarom, bij gebrek aan belang, afgewezen.
4.13
Post zal, als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze kosten worden, rekening houdend met de gelijktijdige behandeling van de met deze zaak samenhangende zaken, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op Afl. 50,- aan griffierecht en Afl. 1.500,- aan gemachtigdensalaris.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
5.1
draagt Post op de in artikel 25 van de cao neergelegde voorwaarde dat op het salaris van [verzoeker] jaarlijks in de maand januari Afl. 105,- bruto wordt toegekend, naar behoren na te komen vanaf 2022 tot de dag dat Post en [verzoeker] hierover nieuwe afspraken hebben gemaakt of een nieuwe cao tot stand is gekomen;
5.2
veroordeelt Post in de kosten van het geding, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op Afl. 50,- aan griffierecht en Afl. 1.500,- aan gemachtigdensalaris;
5.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst af het meer of anders door [verzoeker] verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.A.M. Tijhuis, rechter in dit Gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 juli 2023 in aanwezigheid van de griffier.