ECLI:NL:OGEAA:2023:46

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
AUA202202136
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering van werknemer tegen werkgever na ziekte en beëindiging van arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in een loonvordering van een werknemer, aangeduid als [verzoeker], tegen zijn werkgever, Caribbean Drip Irrigation N.V. (CDI). De werknemer was sinds 1 januari 2006 in dienst bij CDI als tuinman en had een loon van Afl. 1.835,- per maand. In 2019 kreeg hij een cerebrovasculair accident, wat leidde tot langdurige ziekte. Ondanks zijn ziekte bleef de arbeidsovereenkomst bestaan, maar CDI heeft de werknemer op 2 maart 2022 bij de Sociale Verzekeringsbank (SVb) uitgeschreven, terwijl hij nog in dienst was.

De werknemer heeft in de procedure verzocht om betaling van zijn achterstallige loon vanaf december 2021, alsook om toestemming om kosteloos te procederen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de werknemer recht heeft op doorbetaling van zijn loon, aangezien de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was beëindigd. Het Gerecht oordeelde dat CDI niet had aangetoond dat de werknemer op staande voet was ontslagen en dat de uitschrijving bij de SVb niet betekende dat de arbeidsovereenkomst was geëindigd.

Het Gerecht heeft de werkgever veroordeeld om het achterstallige loon aan de werknemer te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente en heeft CDI ook verplicht om loonstroken aan de werknemer te verstrekken. Daarnaast is CDI veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Vonnis van 13 juni 2023
Behorend bij E.J. no. AUA202202136
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS in de zaak van:
[verzoeker],
te Aruba,
verzoeker,
hierna te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. Z.T.M. Arendsz-Marchena,
tegen:
de naamloze vennootschap
CARIBBEAN DRIP IRRIGATION N.V.,
te Aruba,
verweerster,
hierna te noemen: CDI,
vertegenwoordigd door de heer [naam directeur] (directeur van CDI).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 4 oktober 2022, waarbij aanwezig waren: [verzoeker] bijgestaan door haar gemachtigde en CDI vertegenwoordigd door haar directeur;
- akte zijdens partijen.
1.2
De datum van beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
verzoeker] is op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op 1 januari 2006 in dienst getreden bij CDI, in de functie van tuinman, tegen een loon van Afl. 1.835,- per maand.
2.2 [
verzoeker] heeft ergens in het jaar 2019 een cerebrovasculair accident (cva) gekregen. Conform de brief van de heer dr. [naam dokter] van 12 mei 2022 zijn bij [verzoeker] - als gevolg van het cva - de volgende klachten geconstateerd: valneiging naar achteren en rechterarm hypertoon in een flexiecontractuur.
2.3
Uit de ziektemeldingentabel van de Sociale Verzekeringsbank (SVb) die door [verzoeker] als productie is overgelegd, blijkt dat [verzoeker] zich tussen 7 februari en 1 april 2020 herhaaldelijk ziek heeft gemeld. Op 30 april 2020 heeft [verzoeker] zich weer ziek gemeld. Hij werd op de dezelfde dag gecontroleerd en kreeg vervolgens een afspraak voor een vervolgcontrole op 15 mei 2020. Uit de toelichting van de SVb op de ziektemelding van 30 april 2020 blijkt dat CDI [verzoeker] als verzekerde op 15 april met ingang van 1 april 2020 heeft uitgeschreven bij de SVb, terwijl hij bij CDI nog in dienst was.
2.4 [
verzoeker] heeft op een gegeven moment niet meer gewerkt.
2.5
Op 30 september 2020 heeft CDI [verzoeker] met ingang van 1 oktober 2020 weer ingeschreven bij de SVb.
2.6 [
verzoeker] heeft zich op 7 oktober 2020 wederom ziek gemeld. In de ziektemeldingentabel staat onder het kopje “herstelmelding”: 9 oktober 2020.
2.7 [
verzoeker] heeft vanaf juni tot september 2020 en daarna vanaf oktober 2020 tot en met oktober 2021 loonsubsidie ontvangen.
2.8
Met ingang van 1 november 2021 is de loonsubsidie stopgezet.
2.9 [
verzoeker] heeft zich op 20 december 2021 weer ziekgemeld bij de SVb. Hij is op 22 december 2021, 18 januari, 24 februari en 15 maart 2022 gecontroleerd. Uit de toelichting van de SVb op de ziektemelding van [verzoeker] blijkt dat [verzoeker] geen recht heeft op geldelijke tegemoetkoming omdat CDI [verzoeker] op 2 maart 2022 met ingang van 31 oktober 2021 heeft uitgeschreven.
2.10 [
verzoeker] heeft vanaf december 2021 geen salaris meer ontvangen.
2.11
Naar aanleiding van vragen van [verzoeker] aan de SVb, kennelijk over de omstandigheid dat hij sinds december 2021 geen gelden meer heeft ontvangen, heeft de SVb bij brief van 31 maart 2023 het volgende aan [verzoeker] medegedeeld.
BESLISSING INGEVOLGE LANDSVERORDENING ZIEKTECERZEKERING
(…)
Op grond van bovengenoemde verordening zou de verzekerde bij ziekte een tegemoetkoming overeenkomstig het bij of krachtens bovenstaande verordening bepaalde, kunnen vorderen.
Op 15-3-2022 is er een onderzoek geweest te beoordeling van uw claim.
U heeft gemeld bij de SVb op 20-12-2021. Uit onderzoek is gebleken dat u vanaf 31-10-2021 geen dienstverband meer heeft bij uw vorige werkgever Caribbean Drip Irrigation N.V. en staat niet als arbeider ingeschreven bij de Sociale Verzekeringsbank.
Conform Artikel 15b van de Landsverordening Ziekteverzekering bepaalt dat aan deze landsverordening geen rechten kunnen worden ontleend, tenzij de arbeider zich bij de bank als verzekerde heeft ingeschreven.
Op grond van het bovenstaande heeft de SVb besloten:
U heeft geen recht op tegemoetkoming krachtens de Lv. Ziekteverzekering aangezien u geen arbeider was in de zin van de LV. Ziekteverzekering.”
2.12 [
verzoeker] heeft CDI bij brief van 16 mei 2022 verzocht om het achterstallige loon aan hem uit te betalen en om het salaris vervolgens door te blijven betalen.
2.13 [
verzoeker] heeft op het schrijven van CDI geen reactie mogen ontvangen.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
verzoeker] verzoekt dat het Gerecht bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
i. i) hem toestemming verleent om kosteloos te procederen;
ii) CDI veroordeelt om het loon van [verzoeker] vanaf december 2021 te betalen tot aan de dag van de beschikking, te vermeerderen met de vertragingsrente gelijk aan 50%, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente;
iii) CDI veroordeelt tot afgifte van de loonstroken;
iv) ten opzichte van al het vorenstaande enige andere beslissing te nemen die het Gerecht juist acht
v) CDI veroordeelt in de proceskosten.
3.2 [
verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd - zo begrijpt het Gerecht - dat hij recht heeft op uitbetaling van zijn loon, nu de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog altijd bestaat. [verzoeker] is door CDI niet ontslagen en hij heeft evenmin ontslag genomen.
3.3
CDI heeft verweer gevoerd dat, voor zover voor de beslissing van belang, bij de beoordeling wordt besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Uit het overgelegde bewijs van onvermogen blijkt dat [verzoeker] de kosten van deze procedure niet kan dragen. Aan hem wordt daarom toestemming verleend om kosteloos te procederen.
4.2
CDI heeft verweer gevoerd, daartoe stellende (zo begrijpt het Gerecht) dat [verzoeker] geen recht heeft op uitbetaling van het loon, zoals door hem is gevorderd, nu CDI [verzoeker] op 2 maart 2022 met ingang van 31 oktober 2021 bij de SVb heeft uitgeschreven. CDI is derhalve niet gehouden om achterstallig loon aan [verzoeker] te betalen. Naar het oordeel van het Gerecht heeft dit verweer van CDI geen kans van slagen en wel om de volgende redenen.
4.3
Het Gerecht stelt voorop dat een werknemer in principe recht heeft op uitbetaling van loon, totdat de arbeidsovereenkomst op een rechtsgeldige wijze is beëindigd. Niet is gesteld noch is gebleken dat CDI toestemming heeft gevraagd aan de Directeur van de Directie Arbeid om de arbeidsovereenkomst tussen partijen op te zeggen (zoals vereist in het eerste lid van artikel 4 van de Landsverordening beëindiging arbeidsovereenkomsten). Gelet hierop en nu verder niet is gesteld noch is gebleken dat [verzoeker] op staande voet is ontslagen door CDI, is het Gerecht van oordeel dat [verzoeker] nog onverkort in dienst is bij CDI. In het licht van het voorgaande is het Gerecht verder van oordeel dat CDI gehouden is het loon aan [verzoeker] door te betalen. Dat CDI [verzoeker] op 2 maart 2022 met ingang van 31 oktober 2021 bij de SVb heeft uitgeschreven, maakt het voorgaande niet anders, nu bedoelde uitschrijving niet meebrengt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen tot een einde is gekomen.
4.4
Ondanks het bovenstaande heeft CDI nog gesteld dat het loon aan [verzoeker] niet uitbetaald dient te worden, nu [verzoeker], sinds hij arbeidsgeschikt is verklaard door de SVb, niet meer op het werk is verschenen. Het Gerecht overweegt dienaangaande als volgt.
Een van de elementen van de arbeidsovereenkomst is dat sprake is van een gezagsverhouding, waarbij de werkgever in verband met de uitvoering van de werkzaamheden de werknemer opdrachten en aanwijzingen kan geven en waarbij de werknemer die instructies van de werkgever dient op te volgen. Nu niet is gesteld noch is gebleken dat CDI aan [verzoeker] opdracht heeft gegeven om zich op het werk te melden, terwijl [verzoeker] onbetwist heeft gesteld dat hij bereid was om te werken, dient het loon van [verzoeker] aan hem doorbetaald te worden. De omstandigheid dat CDI geen gebruik heeft gemaakt van de beschikbaarheid van [verzoeker] om zijn werkzaamheden te blijven uitvoeren, komt voor haar rekening en risico.
4.5
Nu vast staat dat [verzoeker] vanaf december 2021 geen loon dan wel ziekengelden heeft ontvangen, omdat CDI [verzoeker] bij de SVb heeft uitgeschreven, zal [verzoeker] veroordeeld worden om het loon vanaf voormelde maand aan [verzoeker] te betalen. Het Gerecht ziet in de omstandigheden van het geval en omdat tevens de wettelijke rente wordt verzocht, aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot telkens 12%. De verzochte wettelijke rente zal worden toegewezen zoals in het dictum te vermelden.
4.6
Gelet op artikel 7:626 van het Burgerlijk Wetboek van Aruba, zal CDI veroordeeld worden om bij elke voldoening van het loon aan [verzoeker] een loonstrook aan hem te verstrekken.
4.7
CDI zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure gevallen aan de zijde van [verzoeker], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,- aan (aan de griffier van dit Gerecht te betalen) griffierechten en Afl. 2.500,- (2 punten, tarief 5) aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen) salaris voor de gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
- verleent aan [verzoeker] toestemming om kosteloos te procederen;
- veroordeelt CDI om aan [verzoeker] te betalen het loon vanaf december 2021 tot aan de datum van deze beschikking te vermeerderen met de wettelijke verhoging over het achterstallig loon van telkens maximaal 12%, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid daarvan tot de dag der voldoening;
- veroordeelt CDI tot afgifte van de loonstroken aan [verzoeker];
- veroordeelt CDI in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [verzoeker], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 50,- aan (aan de griffier van dit Gerecht te betalen) griffierechten en Afl. 2.500,- aan (niet aan de griffier van dit Gerecht te betalen) salaris voor de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Keltjens, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 13 juni 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.