ECLI:NL:OGEAA:2023:38

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 maart 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
AUA202300464
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van uitzettingsbevel op grond van artikel 54 Lar

In deze zaak heeft de verzoeker, verblijvend in Aruba, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening op basis van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Dit verzoek is gericht tegen een bevelschrift van de Minister van Justitie en Sociale Zaken, dat op 26 januari 2023 is afgegeven en waarin de uitzetting van de verzoeker is bevolen. De verzoeker is geboren in Venezuela en is op 28 februari 2018 Aruba binnengekomen als toerist. Na het indienen van een asielaanvraag in 2018, die op 10 januari 2022 werd afgewezen, heeft de verzoeker geen rechtsmiddelen aangewend. De verzoeker heeft op 3 februari 2023 opnieuw een asielaanvraag ingediend, die op 10 februari 2023 niet-ontvankelijk werd verklaard. De verzoeker heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de afwijzing van zijn eerste asielaanvraag en dat hij inmiddels opnieuw asiel heeft aangevraagd. Hij stelt dat de uitvoering van het uitzettingsbevel een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op zijn gezinsleven, aangezien hij een kind heeft dat in Aruba is geboren.

Het gerecht heeft de zaak behandeld op 1 maart 2023, waarbij zowel de verzoeker als de verweerder aanwezig waren. De rechter heeft overwogen dat de verzoeker sinds 5 maart 2018 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel en dat de uitzetting op grond van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) gerechtvaardigd is. De rechter heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor het schorsen van het uitzettingsbevel, omdat de verzoeker geen onevenredig nadeel ondervindt in verhouding tot het belang van de onmiddellijke uitvoering van het bevel. De rechter heeft het verzoek afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak van 15 maart 2023
Lar nr. AUA202200464

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigden: mr. J.J.S. Poeran (DWJZ) en J. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 26 januari 2023 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen.
Hiertegen heeft verzoeker op 7 februari 2023 bezwaar gemaakt.
Op 7 februari 2023 heeft verzoeker onderhavig verzoekschrift ingediend.
Verzoeker heeft op 24 februari 2023 stukken ingediend.
Verweerder heeft op 28 februari 2023 stukken ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld ter zitting van 1 maart 2023. Verzoeker is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigden.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder sub d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen - voor zover hier van belang - uitgezet worden personen, die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken. Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten.
feiten
2.1
Verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1995 in Venezuela, is op 28 februari 2018 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van vier dagen.
2.2
Op 9 mei 2018 heeft verzoeker een asielaanvraag ingediend.
2.3
Bij beschikking van 10 januari 2022 heeft de minister van Arbeid, Energie en Integratie de onder 2.2 genoemde asielaanvraag afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft verzoeker geen rechtsmiddelen aangewend.
2.4
Op 31 januari 2022 is in Aruba geboren [de minderjarige] (hierna: de minderjarige). De minderjarige is op 8 februari 2022 door verzoeker erkend.
2.5
Bij bestreden bevelschrift van 26 januari 2023 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen en hem een periode van niet-toelating van 78 maanden opgelegd. Bij bevelschrift van 26 januari 2023 heeft verweerder tevens de inbewaringstelling van verzoeker bevolen.
2.6
Op 3 februari 2023 heeft verzoeker wederom een asielaanvraag ingediend.
2.7
Bij beschikking van 10 februari 2023 is de onder 2.6 genoemde asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
2.8
Op 24 februari 2023 heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel huishoudelijk personeel.
standpunten van partijen
3.1
Aan het uitzettingsbevel heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker sinds 5 maart 2018 niet in het bezit is van een geldige verblijfstitel, dat zijn asielaanvraag op 10 augustus 2022 is afgewezen en dat zijn illegaal verblijf niet behoeft te worden gedoogd. Er bestaat geen grond om verzoeker nog langer illegaal in Aruba te laten blijven. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat volgens vast beleid de eerste aanvraag voor een vergunning in het buitenland dient te worden afgewacht.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van het uitzettingsbevel van 26 januari 2023. Daartoe heeft verzoeker aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de afwijzing van zijn eerste asielaanvraag en dat hij inmiddels opnieuw asiel heeft aangevraagd. Verzoeker heeft met een beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zich tevens op het standpunt gesteld dat het bestreden uitzettingsbevel een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op het “effective family life” dat hij hier met zijn vriendin en hun kind heeft.
beoordeling
4.1
Ter beantwoording ligt voor de vraag of de uitvoering van het bestreden uitzettingsbevel voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
4.2
Het gerecht stelt voorop dat dit oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure.
5.1
Het gerecht overweegt dat, nu verzoeker na het verlopen van de geldigheidsduur van zijn toeristisch verblijf zonder geldige verblijfstitel alhier is aangetroffen, zich de in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu vermelde grond voor uitzetting voordoet, zodat verweerder bevoegd is verzoeker uit te zetten.
5.2
In het door verzoeker aangevoerde is geen grond te vinden voor het oordeel dat verweerder niet tot toepassing van deze bevoegdheid heeft kunnen beslissen. Daarbij neemt het gerecht in aanmerking dat de minister van Arbeid, Energie en Integratie bij beschikking van 10 januari 2022 de eerste asielaanvraag van verzoeker heeft afgewezen, tegen welke beschikking verzoeker geen rechtsmiddelen heeft aangewend en dat bij beschikking van 10 februari 2023 de tweede asielaanvraag van verzoeker is afgewezen. Hiertegen heeft hij (nog) geen rechtsmiddel aangewend.
Voorts is niet op voorhand duidelijk dat de minister van Integratie gehouden is het verzoek om verlening van een verblijfsvergunning voor huishoudelijk personeel van verzoeker in te willigen, onder meer gelet op de omstandigheden dat het een eerste aanvraag betreft en verzoeker geruime tijd zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft. Dat verzoeker conform beleid zijn eerste aanvraag niet in het buitenland hoeft af te wachten is niet gebleken, nu verzoeker zijn eerste aanvraag heeft ingediend op het moment dat hij reeds in bewaring was gesteld ter zake zijn uitzetting en het uitzettingsbevel er juist aan in de weg staat dat hij met succes een verzoek om toelating kan doen, gelet op de daarin opgenomen periode van niet-toelating. Tenslotte faalt het beroep op artikel 8 EVRM reeds omdat verzoeker dit heeft opgebouwd tijdens een periode waarin hij geen rechtmatig verblijf had en niet valt in te zien dat verzoeker zijn gezinsleven niet in het land van herkomst kan voortzetten, met name nu zijn partner ook uit Venezuela afkomstig is.
5.2
Voor zover verzoeker meent dat hij aan zijn tweede asielverzoek aanspraak op toelating kan maken, kan hij ter zake van de afwijzing van dat verzoek bezwaar maken en een afzonderlijke verzoek om een voorlopige voorziening indienen, ertoe strekkende dat hij de beslissing op bezwaar hier te lande mag afwachten. Een en ander is in de onderhavige procedure niet aan de orde.
6. Dit leidt tot de slotsom dat niet is gebleken dat de onmiddellijke uitvoering van het bestreden bevelschrift onevenredig nadeel voor verzoeker met zich brengt in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
7. Gelet op het vorenstaande is er geen grond voor het schorsen van het bestreden bevelschrift of voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.