ECLI:NL:OGEAA:2023:336

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
AUA202301239
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en handhaving van de Algemene Politieverordening in Aruba

In deze zaak heeft de Directeur van de Dienst Openbare Werken verzoeker gelast om plantenbakken die hij op de openbare berm voor zijn woning heeft geplaatst, binnen een week te verwijderen. Dit op basis van de Algemene Politieverordening (APV), die het plaatsen van obstakels op domeingronden verbiedt. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking en heeft een verzoek ingediend op grond van artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) om schorsing van de beschikking te verkrijgen. Tijdens de zitting heeft verzoeker betoogd dat de plantenbakken geen gevaar opleveren en zelfs een veilige doorgang voor voetgangers creëren. Hij heeft ook aangevoerd dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt, omdat een buurvrouw ook plantenbakken heeft geplaatst zonder dat daartegen is opgetreden.

Verweerder heeft echter gesteld dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft en dat hij in strijd met de wet heeft gehandeld door zonder toestemming de plantenbakken te plaatsen. Het gerecht heeft vastgesteld dat verzoeker zonder vergunning heeft gehandeld en dat verweerder bevoegd is om handhavend op te treden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de buurvrouw haar plantenbakken op haar eigen grond heeft geplaatst. Het gerecht oordeelde dat er geen grond is voor schorsing van de beschikking en wees het verzoek af. De uitspraak werd gedaan door mr. N.K. Engelbrecht op 7 juni 2023.

Uitspraak

Uitspraak van 7 juni 2023
Lar nr. AUA202301239

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

wonende in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: mr. E. Duijneveld,
gericht tegen:

DE DIRECTEUR VAN DE DIENST OPENBARE WERKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 5 april 2023 (hierna: de bestreden beschikking) heeft verweerder verzoeker onder aanzegging van bestuursdwang gelast om de door hem op de openbare berm voor zijn woonhuis geplaatste plantenbakken, binnen een week te verwijderen.
Daartegen heeft verzoeker op 11 april 2023 bezwaar gemaakt.
Op 12 april 2023 heeft verzoeker onderhavig verzoek ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Partijen hebben elk op 16 mei 2023 producties overgelegd.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld ter zitting van 17 mei 2023. Verzoeker is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd. Partijen hebben hun standpunten nader uiteengezet mede aan de hand van door hen voorgedragen en overgelegde schriftelijke notities en hebben over en weer op elkaar gereageerd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De bestreden beschikking
1. Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker enkele plantenbakken op de openbare berm voor zijn woonhuis heeft geplaatst zonder toestemming van verweerder, terwijl het plaatsen van obstakels op domeingronden ingevolge artikel 15 van de Algemene politieverordening (APV) verboden is. Verzoeker is gelast om binnen een week de geplaatste plantenbakken te verwijderen, omdat verweerder deze anders zelf zal verwijderen op kosten van verzoeker.
De standpunten van partijen
2.1
Verzoeker kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en heeft zich -samengevat en zakelijk weergegeven- op het standpunt gesteld (i) dat de door hem geplaatste plantenbakken geen gevaarlijke situatie opleveren, maar deze juist voorkomen en een veilige doorgang voor voetgangers creëren, (ii) dat klanten en werknemers van nabijgelegen bedrijven hun auto’s in strijd met de artikelen 27 en 28 van het Landsbesluit verkeersregels op onoorbare wijze parkeren in een bocht, op het trottoir en voor zijn in- en uitrit en (iii) dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt, omdat verzoeker niet optreedt tegen zijn buurvrouw [buurvrouw], die ook plantenbakken heeft geplaatst. Ter zitting heeft verzoeker nog aangevoerd dat de door hem geplaatste plantenbakken ook dienen ter voorkoming van schade aan zijn tuinmuur veroorzaakt door autodeuren die daartegen slaan en ter bescherming van zijn watermeter.
Hij verzoekt schorsing van de bestreden beschikking en het opdragen aan verweerder om de bloembakken te gedogen totdat in hoogste instantie op het bezwaar is beslist, kosten rechtens.
2.2
Verweerder heeft -samengevat en zakelijk weergegeven- gesteld dat verzoeker in deze geen spoedeisend belang heeft en dat niet is gebleken dat hij de beslissing op bezwaar niet kan afwachten. Verder heeft verweerder betoogd dat verzoeker heeft gehandeld in strijd met de wet en ter behartiging van zijn eigen belang, door zonder toestemming plantenbakken op de openbare weg te plaatsen, zodat het bezwaar geen kans van slagen maakt. Tenslotte heeft verweerder betwist dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, nu mevrouw [buurvrouw] niet op domeingrond maar op haar eigendomsperceel plantenbakken heeft geplaats. Van gelijke gevallen is dan ook geen sprake, aldus verweerder.
Het geschil
3.1
Ter beantwoording ligt voor de vraag of de onmiddellijke uitvoering van de bestreden beschikking voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang, en dat ter voorkoming van zulks nadeel een voorlopige voorziening dient te worden getroffen.
3.2
Het gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Het wettelijk kader
4.1
Voor zover hier van belang wordt, ingevolge artikel 1, eerste lid, van de APV, onder openbare weg verstaan: alle straten, wegen, stegen, gangen, paden, stoepen, trottoirs, plantsoenen of andere openliggende of ten dienste van het publiek bestemde gronden.
4.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid en onder a, van de APV is het verboden zonder vergunning van de minister, belast met publieke werken of een door hem aan te wijzen ambtenaar in, op of over de openbare weg iets, hoegenaamd, te planten, te plaatsen, te spannen, te hangen, vast te hechten, uit te spreiden, uit te slaan, te drogen, te luchten, te slepen of te hebben.
De beoordeling
5. Het gerecht stelt voorop dat dit oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure.
6.1
Tussen partijen is niet in geschil en ook het gerecht stelt vast dat verzoeker zonder vergunning op de openbare berm voor zijn woonhuis plantenbakken heeft geplaatst. Daarmee heeft verzoeker gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 15, eerste lid, onder a, van de APV. Verweerder is dus bevoegd om handhavend op te treden.
6.2
Volgens vaste rechtspraak van het Hof (zie bv GHvJ van 25 januari 2011, ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0613) zal, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijke voorschrift, het bestuursorgaan dat bevoegd is om daartegen met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het dat niet doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat om die reden van optreden in het concrete geval behoort te worden afgezien.
6.3
Uit de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker (pas) bij brief van 16 mei 2023 verweerder heeft verzocht om een vergunning voor het plaatsen van bedoelde plantenbakken. Dat verweerder reeds op dit verzoek heeft beslist is niet gebleken. Uit de emailcorrespondentie tussen de gemachtigden voornoemd, volgt dat verweerder, indien verzoeker een daartoe strekkend verzoek indient, bereid is te onderzoeken of de plaatsing van bedoelde plantenbakken daadwerkelijk strekt tot bescherming en veiligheid van voetgangers. Het verlenen van de verzochte vergunning hangt dus af van de bevindingen van dat onderzoek. Gelet hierop bestaat nog geen concreet zicht op legalisering, nog daargelaten dat ten tijde van de bestreden beschikking nog geen verzoek om een vergunning was ingediend. Van andere omstandigheden die maken dat verweerder geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid tot handhavend optreden, is niet gebleken.
7. Wat betreft het beroep op het gelijkheidsbeginsel, overweegt het gerecht als volgt. Een dergelijk beroep kan slechts slagen indien is gebleken dat gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. In dit geval heeft verzoeker verwezen naar het geval van zijn buurvrouw, mevrouw [buurvrouw]. Nu ter zitting is gebleken dat de buurvrouw plantenbakken op haar eigen eigendomsgrond heeft geplaatst en niet op of aan de openbare weg, is dus geen sprake van gelijke gevallen. Het beroep slaagt niet.
8. Ook overigens heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat de onmiddellijke uitvoering van de bestreden beschikking onevenredig nadeel voor hem zal meebrengen, in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
9. Gezien het voorgaande is er geen grond voor schorsing van de bestreden beschikking noch voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek zal worden afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.