ECLI:NL:OGEAA:2023:317

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
AUA202203673 EJ
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot correctie van salarisstroken en werkgeversverklaring in arbeidsconflict

In deze zaak heeft de verzoeker, [verzoeker], een verzoek ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba om te bepalen dat zijn werkgever, [VBA], zijn salarisstroken en werkgeversverklaring corrigeert en aan hem verstrekt. De verzoeker stelt dat hij sinds 1 november 2003 onafgebroken in dienst is bij [VBA], terwijl de werkgever betwist dat hij in de periode van 1 september 2015 tot 1 maart 2018 in dienst was. De procedure begon met een verzoekschrift op 24 oktober 2022, gevolgd door een verweerschrift op 17 januari 2023 en een mondelinge behandeling op 4 juli 2023. Tijdens deze behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het gerecht heeft partijen de gelegenheid gegeven om tot een regeling te komen, maar dit is niet gelukt. De beschikking is gegeven op 7 november 2023.

Het gerecht heeft vastgesteld dat de verzoeker in de genoemde periode niet in dienst was bij [VBA], omdat hij loon ontving van een andere organisatie, [bedrijf]. De verzoeker heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hij in die periode door [VBA] was uitgeleend aan [bedrijf]. Het gerecht concludeert dat de verzoeken van de verzoeker om de indiensttredingsdatum te corrigeren en om werkgeversverklaringen te verstrekken, niet kunnen worden toegewezen. De verzoeken zijn afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Beschikking van 7 november 2023
Behorend bij AUA202203673 EJ
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Naam Verzoeker],
wonende te Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. H.F. Falconi,
tegen:
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Naam VBA],
gevestigd en kantoorhoudende te Aruba,
verweerder,
hierna ook te noemen: [VBA],
gemachtigde: de advocaat mr. D.C.A. Crouch.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 24 oktober 2022;
- het verweerschrift, ingediend op 17 januari 2023;
- de producties van de zijde van [VBA], ontvangen op 15 februari 2023,
- de mondelinge behandeling van 4 juli 2023, waarbij zijn verschenen [verzoeker] bijgestaan door mr. Falconi en [VBA] verschenen bij haar directeur de heer [naam directeur], bijgestaan door mr. Crouch. De standpunten van beide partijen zijn nader toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen. Deze pleitaantekeningen zijn ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aan het gerecht overhandigd en toegevoegd aan het procesdossier.
1.2
Het gerecht heeft partijen na de mondelinge behandeling tot 18 juli 2023 in de gelegenheid gesteld in onderling overleg tot een regeling te komen. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt.
1.3
Beschikking is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
verzoeker] is op 1 november 2003 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger) van [VBA].
2.2
In de periode van 1 september 2015 tot 1 maart 2018 is [verzoeker] werkzaam geweest voor een andere organisatie. Volgens [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling was dat [Naam bedrijf] (hierna: [bedrijf]).
2.3
Bij brief van 1 maart 2018 heeft de heer [Naam voormalig directeur], voormalig directeur van [VBA], aan [verzoeker] het navolgende meegedeeld:
(….) Por medio de la presente confirmamons que su empleo con [VBA], que volvió a empezar con fecha esa carta, conlleva que Usted mantiene todos sus derechos adquiridos, incluyendo 18 anos de servicio, 20 días de vacanciones pagados al ano y con salario (bruto) de Awg. 3,950,00
(vertaling GEA: hierbij bevestigen wij dat uw dienstverband bij [VBA], dat op de datum van deze brief is hervat, inhoudt dat u al uw verworven rechten behoudt, waaronder 18 dienstjaren, 20 betaalde vakantiedagen per jaar en een salaris (bruto) van Awg. 3,950,00).
2.4
Bij brief van 23 maart 2022 heeft [VBA] [verzoeker] geschorst met behoud van zijn loon.
2.5
Bij brief van 28 maart 2022 is [verzoeker] door [VBA] op staande voet ontslagen vanwege – samengevat weergegeven – de handelwijze van [verzoeker] inzake zijn verzoek aan [VBA] dat [VBA] hem bij SVb inschrijft dat hij in de periode van 2015 tot 2018 in dienst was van [VBA].
2.6 [
verzoeker] heeft bij brief van 30 maart 2022 de nietigheid van het ontslag ingeroepen en aanspraak gemaakt op de doorbetaling van zijn loon.
2.7
Bij uitvoerbaar verklaard vonnis in kort geding van 16 mei 2022 heeft dit gerecht:
- [ VBA] veroordeeld tot (door)betaling aan [verzoeker] van zijn loon en emolumenten vanaf 30 maart 2022 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 10% en de wettelijke rente over het achterstallig loon;
- [ VBA] veroordeeld in de kosten van de procedure aan de kant van [verzoeker] begroot op Afl. 1.678,21, waarvan Afl.1.000,- aan salaris gemachtigde;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het gerecht heeft daartoe, voor zover voor de beoordeling in deze procedure van belang, overwogen:
4.5.
Tussen [verzoeker] en [VBA] is een hardnekkig geschil ontstaan over de rechtspositie van [verzoeker], in het bijzonder met betrekking tot het aantal dienstjaren dat [verzoeker] bij [VBA] heeft opgebouwd. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat hij sinds 1 november 2003 onafgebroken bij [VBA] in dienst is en dat de periode dat hij door [VBA] aan een ander bedrijf was uitgeleend daarop niet van invloed is. [VBA] gaat uit van herindienstreding van [verzoeker] per 1 maart 2018. Volgens [verzoeker] heeft dit onder meer verstrekkende gevolgen voor zijn pensioen- en cessantia opbouw. [verzoeker] heeft [VBA] verzocht om de datum van indiensttreding op zijn loonstrook en bij de Sociale Verzekeringsbank aan te passen. [verzoeker] beroept zich daarbij onder meer op de brief van 1 maart 2018 van de voormalig directeur van [VBA]. Verder heeft [verzoeker] recent gevraagd om in zijn loonstrook het juiste uurloon en maandsalaris te vermelden. De volhardendheid waarmee [verzoeker] daarom blijft vragen is bij [VBA] kennelijk in het verkeerde keelgat geschoten, want zij heeft [verzoeker] eerst op non-actief gezet en vervolgens op staande voet ontslagen.
4.6.
Het gaat in deze zaak niet om de vraag of [verzoeker] al dan niet vanaf 2003 onafgebroken in dienst is bij [VBA], maar of zijn gedragingen bestaande in het (aanhoudend) vragen aan [VBA] om de datum van indiensttreding in haar administratie en de registratie bij de Sociale Verzekeringsbank aan te passen, een dringende reden voor ontslag oplevert. Die vraag beantwoordt het gerecht ontkennend. In feite is sprake van een rechtspositioneel geschil tussen [verzoeker] en (de huidige leiding van) [VBA]. Zoals het [verzoeker] vrijstaat, gesterkt door onder meer de brief van de voormalige directeur van [VBA], om [VBA] te vragen de vermelding van zijn indiensttredingsdatum aan te passen en, nu hij geen respons krijgt, daarvoor rechtskundige bijstand in te roepen, staat het [VBA] vrij om dat verzoek van [verzoeker] om haar moverende redenen naast zich neer te leggen. Indien partijen er niet uitkomen kunnen zij hun geschil desgewenst voorleggen aan de (bodem)rechter. Waarom [verzoeker]’ handelswijze zou hebben geleid tot een vertrouwensbreuk, zoals [VBA] in haar ontslagbrief als ontslagreden opgeeft, kan het echter gerecht niet volgen. Wat daar ook van zij, een (objectieve) dringende reden voor een ontslag op staande voet leveren de gedragingen van [verzoeker] in ieder geval niet op. Met zijn aan [VBA] gerichte verzoeken heeft [verzoeker] immers niets onoorbaars gedaan.
2.8
Bij beschikking van 31 mei 2022 heeft dit gerecht het verzoek van [VBA] om – kort weergegeven – de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden afgewezen. Het gerecht heeft daartoe onder meer en voor zover hier van belang overwogen:
4.4
Gebleken is dat er naar aanleiding van het hiervoor onder 2.3 vermelde schrijven van de (toenmalige) directeur van [VBA] (…) tussen partijen een geschil is ontstaan omtrent de rechtspositie van [verzoeker] binnen [VBA]. Niet in geschil is tussen partijen dat die directeur destijds bevoegd was om personeel voor [VBA] in dienst te nemen en personeel van [VBA] te ontslaan. Daaruit volgt naar het oordeel van het gerecht dat die directeur ook bevoegd was om bij voormeld schrijven de rechtspositie van [verzoeker] binnen [VBA] te bepalen en vast te leggen zoals hij heeft gedaan, althans mocht en mag [verzoeker] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat dit het geval is. In het licht van dit alles is niets mis met de omstandigheid dat [verzoeker] opkomt voor zijn door de daartoe bevoegde directeur van [VBA] bij schrijven van 1 maart 2018 bepaalde en vastgelegde (en aldus door [verzoeker] verworven) rechtspositie binnen [VBA], die thans door haar (nieuwe directeur) wordt verworpen. Dat opkomen voor die rechtspositie levert naar objectieve maatstaven geen (uitgestelde) dringende reden op voor ontslag en naar diezelfde maatstaven brengt dat opkomen evenmin met zich dat sprake is van veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat de dienstbetrekking van [verzoeker] bij [VBA] billijkheidshalve dadelijjk of na korte tijd behoort te eindigen.

3.HET VERZOEK

3.1 [
verzoeker] verzoekt het gerecht uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht te verklaren dat 01 november 2003 de datum van indiensttreding bij [VBA] is,
b. voor recht te verklaren dat [verzoeker], conform de verkaring van de voormalig directeur d.d. 01 maart 2018 voornoemd, al zijn daaruit verworven rechten behoudt,
c. [VBA] dientengevolge te bevelen om:
- de datum indiensttreding van [verzoeker] te erkennen en te corrigeren in de personeelsfiles,
- op diens verzoek, werkgeversverklaringen met betrekking tot zijn dienstverband aan verzoeker af te geven, onder vermelding van de juiste datum indiensttreding en wel zonder een hele geschiedenis te schrijven zoals op haar “getuigschrift” d.d. 17 juni 2022,
- aan [verzoeker] correcte loonstroken te verstrekken, met daarop zijn datum indiensttreding 01 november 2023,
dan wel te beslissen zoals het gerecht in goede justitie moge vermenen te behoren, e.e.a. met veroordeling van [VBA] in alle kosten van de procedure.
3.2 [
VBA] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van [verzoeker], dan wel dat de vorderingen van [verzoeker] worden afgewezen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten en de nakosten van de onderhavige procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum van de beschikking.
3.3
Op de standpunten van partijen zal het gerecht hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingaan.

4.DE BEOORDELING

ontvankelijkheid
4.1 [
VBA] heeft zich in onderdeel 3.3 van het verweerschrift allereerst op het standpunt gesteld dat [verzoeker] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek omdat hij geen belang heeft bij zijn verzoek.
4.2
Naar het oordeel van het gerecht heeft [verzoeker] echter zijn belang bij de beoordeling van zijn verzoek voldoende gesteld. Hij heeft daarbij gewezen op de negatieve effecten voor bijvoorbeeld het aanvragen van een lening en de gevolgen voor zijn pensioen- en cessantia opbouw. Het gerecht zal [verzoeker] dan ook ontvangen in zijn verzoek.
inhoudelijk
4.3 [
VBA] heeft niet aan de verzoeken van [verzoeker] voldaan om zijn salarisstroken en werkgeversverklaring/getuigschrift aan te passen en de registratie bij SVb te wijzigen, omdat [VBA] zich op het standpunt stelt dat [verzoeker] niet onafgebroken sedert 1 november 2003 bij [VBA] in dienst is (geweest). [VBA] stelt dat [verzoeker] in de periode van 1 september 2015 tot 1 maart 2018 elders in dienst was.
4.4 [
verzoeker] stelt zich op het standpunt, hetgeen ook blijkt uit de brief van zijn advocaat van 17 maart 2022 aan [VBA], dat hij in de periode van 1 september 2015 tot 1 maart 2018 vanuit (zijn dienstverband met) [VBA] is uitgeleend geweest aan [Naam bedrijf].
4.5 [
verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat (toenmalig) directeur [Naam toenmalig directeur] van [VBA] hem in 2015 – evenals drie andere personen – heeft gevraagd om bij [bedrijf] te gaan werken. [verzoeker] heeft daaraan gevolg gegeven, maar er is niets van op papier gezet. [verzoeker] verdiende hetzelfde salaris. Hij ontving in die periode loonstroken van [bedrijf]. In 2018 is hij weer bij [VBA] teruggeplaatst omdat [VBA] hem weer nodig had.
[bedrijf] was het bedrijf van de zoon van [Naam toenmalig directeur] en verzorgde al het transport van en voor [VBA]. Het was volgens [verzoeker] nagenoeg hetzelfde bedrijf en om die reden werd hij samen met andere collega’s uitgeleend aan [bedrijf].
4.6
Het gerecht stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat [verzoeker] in de periode 1 september 2015 tot 1 maart 2018 feitelijk niet werkzaam was voor [VBA] of in de organisatie van [VBA]. Verder blijkt uit de verklaring van [verzoeker] dat hij op dat moment geen loon ontving van [VBA] maar van het bedrijf waar hij toen werkzaam voor was. Hij ontving ook geen loonstroken meer van [VBA], terwijl hij die voor 1 september 2015 wel van [VBA] ontving. Gesteld noch gebleken is dat [bedrijf] vereenzelvigd kon worden met [VBA]. [bedrijf] was een afzonderlijk zelfstandig bedrijf.
4.7
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het gerecht dat in ieder geval in voornoemde periode dan ook niet is voldaan aan de vereisten om ex artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (BWA) een dienstbetrekking aan te nemen tussen [verzoeker] en [VBA], namelijk het gedurende zekere tijd verrichten van arbeid voor [VBA] en het ontvangen van loon van [VBA].
4.8 [
verzoeker] heeft zijn stelling dat hij in die periode door [VBA] was uitgeleend aan [bedrijf] onvoldoende onderbouwd. Nog afgezien daarvan bestaat voor die stelling ook geen grond omdat [verzoeker] weliswaar voor een andere organisatie werkzaam was maar geen loon van [VBA] ontving maar van zijn feitelijke werkgever, terwijl juist kenmerkend voor een uitleensituatie is dat de werkgever ([VBA]) als uitlener gehouden blijft het loon te voldoen aan zijn uitgeleende werknemer.
4.9 [
verzoeker] heeft geen argumenten aangevoerd op grond waarvan het gerecht desondanks tot de conclusie zou moeten komen dat hij in voornoemde periode in dienst was van [VBA].
4.1
Het beroep van [verzoeker] op de brief van [voormalig directeur] van 1 maart 2018 leidt het gerecht niet tot een andere conclusie. Uit die brief volgt niet dat [verzoeker] in de bewuste periode in dienst is gebleven bij [VBA]. Integendeel, met [VBA] is het gerecht van oordeel dat de inhoud van de brief eerder bevestigt dat [verzoeker] in de bewuste periode níet in dienst was van [VBA]. Uit de woorden “su empleo” (je baan of je dienstbetrekking) en “que volvió a empezar” (hervat of volgens prod 4 van de zijde van [VBA], opnieuw begonnen) kan niet anders worden afgeleid dat dan dat [verzoeker] uit dienst was en vervolgens weer in dienst is getreden bij [VBA]. Indien [verzoeker] onafgebroken in dienst zou zijn gebleven in de periode van 1 september 2015 tot 1 maart 2018, valt bovendien niet in te zien waarom deze brief in dat geval dan zou zijn geschreven. Daarvoor bestond dan immers geen enkele aanleiding.
4.11
Ook uit het feit dat in 2019 aan [verzoeker] een pakket is aangeboden ter ontbindng van zijn arbeidsovereenkomst, volgt niet dat [verzoeker] onafgebroken in dienst is geweest van [VBA], nu dat een nakoming betreft van de door [voormalig directeur] op dat punt in de brief van 1 maart 2018 gedane toezeggingen.
4.12 [
verzoeker] heeft daarnaast gewezen op de uitspraken van dit gerecht van 16 mei 2022 en 31 mei 2022 (hiervoor bij de feiten genoemd onder 2.7 en 2.8).
Ook die uitspraken leiden het gerecht niet tot een andere conclusie. In beide uitspraken werd immers slechts geoordeeld dat het feit dat [verzoeker] binnen zijn dienstverband opkwam voor zijn rechten niet als een dusdanige gedraging van [verzoeker] kon worden aangemerkt dat een ontslag op staande voet gerechtvaardigd was of tot een einde van het dienstverband bij [VBA] zou kunnen leiden. Het gerecht heeft in beide uitspraken geen enkel (waarde-)oordeel gegeven over de gerechtvaardigheid of gegrondheid van een dergelijke aanspraak van [verzoeker].
4.13
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verzoeken van [verzoeker] zullen worden afgewezen.
4.14
Gelet op het bestaande dienstverband van [verzoeker] met [VBA] zal het gerecht de proceskosten compenseren om de verhoudingen tussen partijen niet onnodig onder druk te zetten.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.J. Keltjens, rechter in dit gerecht, en werd in het openbaar uitgesproken op dinsdag 7 november 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.