ECLI:NL:OGEAA:2023:256

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
AUA202002344
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitbetaling van vakantie-uitkering na overlijden werknemer

In deze bodemzaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], de weduwnaar van [overledene], en de Stichting Kinderhuis Imeldahof Aruba (SKI). De zaak betreft een vordering van [eiser] tot uitbetaling van een vakantie-uitkering die door [overledene] was opgebouwd. [eiser] vorderde een bedrag van Afl 51.544,80, terwijl SKI eerder Afl 18.385,22 had uitgekeerd als afwikkeling van het dienstverband van [overledene]. SKI betwistte de vordering en stelde dat [eiser] niet-ontvankelijk was omdat hij niet de enige erfgenaam was van [overledene]. Het gerecht oordeelde dat de vordering niet aan de ambtenarenrechter had moeten worden voorgelegd, omdat deze was gebaseerd op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

Het gerecht oordeelde dat [eiser] ontvankelijk was in zijn vordering, omdat de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (Lvvda) van toepassing was. Het gerecht concludeerde dat [overledene] ten tijde van haar overlijden niet meer vakantiedagen tegoed had dan de twee dagen die SKI had uitbetaald. De vordering tot vergoeding van oude saneringsdagen en ATV-dagen werd ongegrond verklaard, evenals de vordering tot uitbetaling van feestdagen. Uiteindelijk werd de vordering tot uitbetaling van de vakantie-uitkering van Afl 2.222,50 toegewezen, evenals een vergoeding van Afl 250,- voor incassokosten. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

Vonnis van 1 maart 2023
behorend bij A.R. nr. AUA202002344
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[eiser]te Aruba,
eiser,
hierna: [eiser],
thans procederend in persoon,
tegen:
de stichting
STICHTING KINDERHUIS IMELDAHOF ARUBAte Aruba,
gedaagde,
hierna: SKI,
gemachtigde: mr. Monica H.J.Kock.

1.DE PROCEDURE

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift d.d. 24 september 2020
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlating van [eiser].
1.2.
Vervolgens is bepaald dat er vonnis zal worden gewezen.

2.DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL

de vaststaande feiten
2.1.
Over het volgende zijn partijen het met elkaar eens:
-a- [eiser] is de weduwnaar van [overledene], die op 18 januari 2019 is overleden. [overledene] was op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst van SKI. Haar salaris werd door het Land Aruba gesubsidieerd.
-b- Nadat een advocaat namens [eiser] SKI had aangeschreven heeft SKI aan [eiser] Afl 18.385,22 uitbetaald als afwikkeling van het dienstverband met [overledene]. Het gaat daarbij om een vergoeding van drie maanden salaris, een vergoeding voor begrafeniskosten en een vergoeding voor ongebruikte vrije dagen, te weten 15 ATV-dagen en 2 vakantiedagen.
de vordering en het verweer daartegen
2.2. [
eiser] stelt dat SKI hem Afl 51.544,80 in plaats van Afl 18.385,22 had moeten uitkeren. [overledene] had volgens hem 203 vrije dagen tegoed in plaats van 17. Hij vordert betaling aan hem van het verschil van Afl 33.159,58, verhoogd met rente en vergoedingen voor gemaakte incasso-, proces- en nakosten.
SKI heeft hiertegen verweer gevoerd. SKI bestrijdt dat [overledene] meer dat 17 vrije dagen tegoed had. Zij beroept zich erop dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering omdat hij volgens wettelijke erfopvolging niet de enige erfgenaam van [overledene] is. Volgens SKI had [eiser] zijn vordering bij de ambtenarenrechter moeten indienen.
de ambtenarenrechter is niet bevoegd
2.3
Ten onrechte vindt SKI dat de vordering aan de ambtenarenrechter had moeten worden voorgelegd. [eiser] baseert de vordering op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De arbeidsvoorwaarden die tussen SKI en [overledene] golden zijn blijkbaar geheel of ten dele gelijk aan de voor ambtenaren geldende arbeidsvoorwaarden en het salaris van [overledene] werd door het Land gesubsidieerd, maar dat betekent nog niet dat de ambtenarenrechter bevoegd is om te beslissen in het geschil tussen [eiser] en SKI.
[eiser] is ontvankelijk
2.4
Het beroep van SKI op niet-ontvankelijkheid is ongegrond omdat [eiser] zich beroept op de Landsverordening vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren (hierna: Lvvda), waarin onder meer staat dat na het overlijden van een ambtenaar zijn aanspraken op vakantiedagen en vakantiegeld worden uitbetaald aan zijn weduwe of weduwnaar. Of dit ook geldt voor ATV-dagen kan in het midden blijven, omdat hieronder blijkt dat [overledene]’s tegoed aan ATV-dagen al is vergoed.
de aanspraken op vrije dagen
2.5
Volgens [eiser] had [overledene] nog een tegoed van 106 vakantiedagen, 58 saneringsdagen,12 feestdagenen 27 ATV-dagen.
Volgens [eiser] is het tegoed van 106 vakantiedagen in de jaren 2014 tot en met 2018 opgebouwd (zie productie 6 bij het verzoekschrift).
Met
saneringsdagenbedoelt hij het tegoed aan vakantiedagen van vóór 2011, waarover SKI destijds heeft besloten dat zij uiterlijk in 2013 zouden worden opgenomen. Het zijn dus ook vakantiedagen.
Met feestdagen heeft [eiser] aanspraken op vrije dagen bedoeld die volgens hem ontstonden doordat [overledene] op feestdagen heeft gewerkt.
de Vakantieverordening
2.6
SKI beroept zich erop de door [eiser] bedoelde aanspraken van vóór 2018 zijn vervallen door de werking van artikel 3 lid 1 aanhef en sub a van de Vakantieverordening (AB 1993 GT 11 - hierna: ‘Vv’) en dat [eiser] in zijn berekening van het tegoed aan vakantiedagen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met periodes waarin [overledene] arbeidsongeschikt was en daardoor minder vakantierechten had.
de vakantiedagen uit de periode tot en met 2017 zijn vervallen
2.7
Volgens artikel 3 lid 1 aanhef en onder a Vv vervalt een aanspraak op vakantie over ‘
een afgelopen jaar’ onder meer wanneer de werknemer gedurende een kalenderjaar in totaal ten minste zes maanden wegens ziekte of een ongeval van zijn werk is weggebleven. SKI heeft in dit verband - onweersproken - aangevoerd dat [overledene] in 2017 gedurende in totaal 10 maanden en in 2018 gedurende het gehele jaar door ziekte arbeidsongeschikt was. Dit heeft tot gevolg dat per 1 januari 2019 ieder tegoed aan vakantiedagen dat dateert uit 2017 en eerder is vervallen. In hoeverre vakantiedagen in de jaren vóór 2017 zijn overgeheveld naar een volgend jaar, hoeft dan ook niet te worden onderzocht: die dagen waren door de langdurige arbeidsongeschiktheid verloren gegaan voordat [overledene] kwam te overlijden.
2.8
Indien niet de Vv, maar de Lvvda toepasselijk is, leidt dat tot hetzelfde oordeel. Artikel 6 lid 2 Lvvda brengt namelijk mee dat op 1 januari 2019 de vakantiedagen zijn vervallen die dateren uit ‘
het kalenderjaar, voorafgaand aan het afgelopen kalenderjaar’, dus dat zijn de vakantiedagen uit 2017 en daarvóór. Voor zover er in de periode vóór 2017 al vakantiedagen zijn overgeheveld, zijn die dus per 1 januari 2019 vervallen. Dat SKI wegens dienstbelang een door [overledene] aangevraagde vakantie heeft geweigerd of een aan haar verleend vakantieverlof heeft ingetrokken, zoals bedoeld in artikel 7 Lvvda, is niet gebleken.
Volgens de beide wettelijke regelingen kon [overledene] ten tijde van haar overlijden geen aanspraak meer maken op vakantiedagen uit 2018 en/of eerdere jaren. [eiser] heeft geen redenen aangevoerd om het wettelijke verval van de aanspraak van [overledene] op vakantieverlof buiten beschouwing te laten.
in 2018 is geen verlof opgebouwd
2.9 [
[overledene] heeft in 2018 geen vakantieverlof kunnen opbouwen doordat zij dat hele jaar arbeidsongeschikt was.
2.1
De conclusie is dat [overledene] ten tijde van haar overlijden niet méér vakantiedagen tegoed had dan de twee dagen die SKI heeft uitbetaald.
saneringsdagen
2.11 [
[overledene] had volgens [eiser] in 2010 nog veel verlof tegoed. In dat jaar heeft SKI na onderhandelingen met de vakbond SEPPA besloten om werknemers met een oud tegoed aan verlofdagen uiterlijk in 2013 gebruik van die dagen te laten maken. Deze oude verlofdagen worden saneringsdagen genoemd. Het besluit van SKI is maar gedeeltelijk uitgevoerd: ook na 2013 hadden werknemers nog saneringsdagen tegoed. Werknemers namen tot in 2019 saneringsdagen op en SKI betaalde bij een ontslag ook wel saneringsdagen uit, aldus [eiser].
2.12 [
[eiser] heeft niet tegengesproken dat [overledene] in de loop van de jaren na 2013 een groot aantal vakantiedagen heeft opgenomen. Hier komt bij dat zij in de jaren 2017 en 2018 aanzienlijk minder vakantietegoed heeft kunnen opbouwen doordat zij toen langdurig arbeidsongeschikt was. Dit maakt de vordering tot vergoeding van de oude saneringsdagen ongegrond: er is niet gebleken dat [overledene] begin 2019 nog steeds saneringsdagen tegoed had. Ook indien SKI door een beroep te doen op het verval van saneringsdagen niet als goed werkgever zou handelen, omdat zij in 2018 en 2019 meerdere werknemers saneringsdagen heeft laten opnemen of saneringsdagen aan die werknemers heeft uitbetaald, zou [eiser] nog steeds geen aanspraak hebben op vergoeding van ongebruikte saneringsdagen.
ATV-dagen
2.13 [
[eiser] heeft een vergoeding voor 13 ongebruikte ATV-dagen uit 2018 en 2 ATV-dagen in 2019 ontvangen. Hij maakt aanspraak op vergoeding van ATV-dagen die vóór 2018 zijn toegekend, maar niet konden worden gebruikt.
2.14
Het recht op ATV-dagen wordt bij circulaires van de betrokken minister geregeld. In die circulaires wordt jaarlijks bepaald hoeveel ATV-dagen er worden toegekend. Onderdeel van de regeling is dat ATV-dagen hoogstens één keer kunnen worden overgeheveld naar een volgend jaar en dat overgehevelde dagen na afloop van dat jaar vervallen wanneer ze dan nog niet zijn gebruikt. Dat [overledene] meer ATV-dagen tegoed had dan de door SKI uitbetaalde 15 dagen, is niet gebleken. De vordering inzake ATV-dagen is ongegrond.
feestdagen
2.15
In de conclusie van antwoord heeft SKI aangevoerd dat [overledene] in 2016 een hoger inkomen had dan het maximumloon van de Arbeidsverordening en dat zij daarom geen recht had op uitbetaling van feestdagen. [eiser] is hierop niet inhoudelijk ingegaan, maar klaagt erover dat SKI zich de ene keer op regels voor ambtenaren beroept en de andere keer op regels voor werknemers naar burgerlijk recht.
2.16
Het had op de weg van [eiser] gelegen om toe te lichten waarom [overledene] recht had op een vergoeding (in geld of vrije tijd) voor het werken op feestdagen. [eiser] heeft dat niet gedaan. Bovendien heeft [eiser] niet onderbouwd op welke 12 feestdagen [overledene] in 2016 heeft gewerkt. Nu SKI heeft aangevoerd dat 2016 slechts 11 feestdagen telde, had hij dat wel moeten doen.
Gelet op het voorgaande ziet het gerecht ook al geen reden om een vergoeding voor het werken op feestdagen toe te kennen.
de vakantie-uitkering
2.17
In randnummer 32 van de conclusie van repliek heeft [eiser] (met dubbele ontkenning) betwist dat hij geen vordering heeft ingesteld tot uitbetaling van deze uitkering. Hieruit blijkt dat hij aanspraak maakt op uitbetaling van het door [overledene] opgebouwde vakantiegeld. De conclusie van repliek houdt dus een vermeerdering in van de grondslagen van de vordering, ook al heeft [eiser] het bedrag van de vordering niet verhoogd.
2.18
SKI heeft bij conclusie van dupliek opgeworpen dat [eiser] voor dit onderdeel van de vordering geen grondslag heeft aangedragen, maar het gerecht ziet dit anders. En het staat vast dat [overledene] aan vakantie-uitkering een tegoed van Afl 2.222,50 had opgebouwd. Het is dus duidelijk op grond waarvan [eiser] uitbetaling van de vakantie-uitkering vordert en ook dat de vordering gegrond is tot een hoofdsom van Afl 2.222,50 aan brutoloon.
incassokosten
2.19 [
[eiser] heeft een advocaat ingeschakeld om zijn vordering betaald te krijgen, waarna overleg volgde en SKI hem Afl 18.385,22 betaalde. In zoverre had zijn poging tot incasso succes. Het heeft de procedure niet voorkomen, doordat [eiser] bijna Afl 30.000 teveel eiste en doordat SKI Afl 2.222,50 te weinig aanbood. Gelet op het bedrag dat aan [eiser] had moeten worden uitgekeerd acht het gerecht het redelijk om de vergoeding voor door [eiser] gemaakte incassokosten vast te stellen op Afl 250.
de slotsom
2.20 [
[eiser]’s vordering zal tot een bedrag van Afl 2.222,50 in hoofdsom worden toegewezen, verhoogd met de wettelijke rente zoals gevorderd. Ook wordt hem een bedrag van Afl 250,- toegekend als vergoeding van incassokosten. De vordering wordt voor het overige afgewezen.
proceskosten
2.21
Beide partijen worden op onderdelen in het ongelijk gesteld. Het gerecht zal daarom de proceskosten over hen verdelen (compenseren).

3.DE BESLISSING

Het gerecht:
veroordeelt SKI om wegens door [overledene] opgebouwde vakantie-uitkering tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] het nettobedrag uit te keren dat overeenkomt met een bruto loonbedrag van Afl 2.222,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over het nettobedrag vanaf 13 januari 2020 tot de dag van de betaling;
veroordeelt SKI om aan [eiser] een nettobedrag van Afl 250,- te betalen ter vergoeding van incassokosten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering van [eiser] voor het overige af;
compenseert de kosten van procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Keltjens, rechter, en is uitgesproken in het openbaar op woensdag 1 maart 2023 in aanwezigheid van de griffier.