Parketnummer:
P-2022/10660
Zaaknummer: 149 van 2023
Uitspraak: 22 september 2023 Tegenspraak
in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [datum] 1998 in [plaats],
wonende in [plaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring in [plaats].
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2023. De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.A.V. Carlo, advocaat in [plaats].
De benadeelde partij [naam benadeelde partij] heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie, mr. P.A.J. van der Biezen, heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaren, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (3) jaren, met aftrek van voorarrest en daarnaast ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf (5) jaren.
Zijn vordering behelst voorts de verbeurdverklaring van de in beslag genomen [automerk en model] met kenteken [kenteken nummer], de gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de niet-ontvankelijkverklaring van die benadeelde partij in hetgeen zij overigens heeft gevorderd.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde. Subsidiair heeft hij een strafmaatverweer gevoerd. Daarnaast heeft hij verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting– ten laste gelegd dat:
Primair
1. hij op of omstreeks [datum] in [plaats],
als weggebruiker, te weten als bestuurder van een motorvoertuig, van het merk [merk], model [model], met kenteken [kenteken nummer],
daarmee rijdende op een voor het verkeer openstaande weg, te weten de [straatnaam] ter hoogte van perceel [perceelnummer],
zich zodanig heeft gedragen, dat aan zijn schuld te wijten een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door met dat motorvoertuig roekeloos en/of zeer althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam, te rijden, waardoor een ander, te weten [naam slachtoffer], werd gedood,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte:
- zonder in bezit te zijn van een geldig rijbewijs,
- onder invloed van alcohol op voornoemde weg, voorbij de rotonde [naam rotonde], in de noordwestelijke richting met zijn voertuig reed,
- terwijl hij (zeer) vermoeid en slaperig was en daarbij niet althans niet voldoende en/of bij voortduring zijn aandacht heeft gericht en/of gericht gehouden op het voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg,
- terwijl op de voorruit en op de ruiten links en rechts naast hem materiaal was aangebracht dat de doorzichtigheid, zowel naar binnen als naar buiten verminderde althans in strijd heeft gehandeld met artikel 3 lid 3 sub e van het Landsbesluit voorschriften voertuigen;
- geen bril aan het dragen was terwijl verdachte verziend is;
- in strijd met artikel 18 van het Landsbesluit verkeersregels heeft gehandeld door niet of althans onvoldoende met zijn motorvoertuig rechts aan te houden;
- op de linkerrijstrook van voornoemde weg en vervolgens op het trottoir en/of [naam wandelpad] is gaan rijden althans naast de rijbaan op een aldaar gelegen berm is terechtgekomen en is tegen een voetganger, zijnde voornoemde [naam slachtoffer], die aldaar op het naast de rijbaan gelegen trottoir en/of berm aan het lopen was, aangereden en/of heeft overreden,
zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte zich in de toestand verkeerde bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Landsverordening wegverkeer;
althans, indien ten aanzien van het vorenstaande geen veroordeling mocht kunnen volgen
subsidiair
hij op of omstreeks [datum] in [plaats],
op een voor het openbaar verkeer openstaande weg, ter hoogte van [straatnaam] perceel [perceelnummer], als weggebruiker, te weten als bestuurder van een motorvoertuig van het merk [auto merk], model [model], met kenteken [kentekennummer],
zich zodanig heeft gedragen dat daardoor de vrijheid van het verkeer zonder noodzaak werd belemmerd en/of de veiligheid op die weg in gevaar werd gebracht en/of redelijkerwijs was aan te nemen dat de veiligheid op de weg in gevaar kon worden gebracht, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
- terwijl hij (zeer) vermoeid en slaperig was en daarbij niet althans niet voldoende en/of bij voortduring zijn aandacht heeft gericht en/of gericht gehouden op het voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg,
- onder invloed van alcohol op voornoemde weg, voorbij de rotonde [naam rotonde], in de noordwestelijke richting met zijn voertuig reed,
- terwijl op de voorruit en op de ruiten links en rechts naast hem materiaal was aangebracht dat de doorzichtigheid, zowel naar binnen als naar buiten verminderde althans in strijd heeft gehandeld met artikel 3 lid 3 sub e van het Landsbesluit voorschriften voertuigen;
- geen bril aan het dragen was terwijl verdachte verziend is;
- in strijd met artikel 18 van het Landsbesluit verkeersregels heeft gehandeld door niet of althans onvoldoende met zijn motorvoertuig rechts aan te houden;
- op de linkerrijstrook van voornoemde weg en vervolgens op het trottoir althans [naam wandelpad] is gaan rijden althans naast de rijbaan op een aldaar gelegen berm is terechtgekomen en is tegen een voetganger, zijnde [naam slachtoffer], die aldaar op het naast de rijbaan gelegen trottoir en/of berm aan het lopen was, aangereden en/of heeft overreden;
2.hij op of omstreeks [datum] in [plaats]
als bestuurder van een motorvoertuig van het merk [auto merk], model [model], met kenteken [kentekennummer], betrokken was bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, ter hoogte van [straatnaam] perceel [perceelnummer],
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten voordat een
opsporingsambtenaar danwel een door de minister, belast met justitie, aangewezen functionaris bij de plaats van het ongeval was gearriveerd,
terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander -te weten [naam slachtoffer]- werd gedood en/of letsel en/of schade was toegebracht en/of die [naam slachtoffer] in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.hij als ingezetene van [plaats], op of omstreeks [datum] in [plaats],
als bestuurder van een motorvoertuig,
van het merk [auto merk], model [model] met kenteken [kentekennummer],
daarmee heeft gereden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg,
de [straatnaam], op de [naam wandelpad], ter hoogte van [straatnaam] perceel [perceelnummer], zonder dat verdachte toen bij zich heeft gehad een ten name van verdachte gesteld door de Minister van Justitie afgegeven geldig rijbewijs
voor het besturen van een motorvoertuig van de aard als waarmee toen daar gereden werd.
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
1. hij op of omstreeks [datum] in [plaats], als weggebruiker, te weten als bestuurder van een motorvoertuig, van het merk [auto merk], model [model], met kenteken [kentekennummer], daarmee rijdende op een voor het verkeer openstaande weg, te weten de [straatnaam] ter hoogte van perceel [perceelnummer], zich zodanig heeft gedragen, dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door met dat motorvoertuig zeer onvoorzichtig te rijden, waardoor een ander, te weten [naam slachtoffer], werd gedood, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte:
voorbij de rotonde [rotondenaam], in de noordwestelijke richting met zijn voertuig reed, terwijl hij zeer vermoeid en slaperig was en daarbij niet bij voortduring zijn aandacht heeft gericht en gericht gehouden op het voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte van die weg,
enin strijd met artikel 18 van het Landsbesluit verkeersregels heeft gehandeld door niet of althans onvoldoende met zijn motorvoertuig rechts aan te houden
enop de linkerrijstrook van voornoemde weg en vervolgens op het trottoir
en/ofvan[naam wandelpad] is gaan rijden en tegen een voetganger, zijnde voornoemde [naam slachtoffer], die aldaar op het naast de rijbaan gelegen trottoir aan het lopen was,
isaangereden.
2
.hij op of omstreeks [datum] in [plaats] als bestuurder van een motorvoertuig van het merk [auto merk], model [model], met kenteken [kentekennummer], door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, ter hoogte van [straatnaam] perceel [perceelnummer], de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten voordat een opsporingsambtenaar dan wel een door de minister, belast met justitie, aangewezen functionaris bij de plaats van het ongeval was gearriveerd, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden,
aaneen ander -te weten [naam slachtoffer]- letsel was toegebracht en die [naam slachtoffer] in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.hij als ingezetene van [plaats], op of omstreeks [datum] in [plaats],
als bestuurder van een motorvoertuig, van het merk [auto merk], model [model] met kenteken [kentekennummer], daarmee heeft gereden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straatnaam], zonder dat verdachte toen bij zich heeft gehad een ten name van verdachte gesteld door de Minister van Justitie afgegeven geldig rijbewijs voor het besturen van een motorvoertuig van de aard als waarmee toen daar gereden werd.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Omwille van de leesbaarheid zijn wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (
cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Partiele vrijspraken ten aanzien van de strafverzwarende bestanddelen roekeloosheid en bovenmatig alcoholgebruik
Roekeloosheid
Met de officier van justitie en de raadsman is het Gerecht van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het strafverzwarend bestanddeel roekeloosheid, zoals onder 1 primair ten laste is gelegde. Het Gerecht merkt daarbij op, zoals ook de officier van justitie en de verdediging naar voren hebben gebracht, dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onbezonnen" of “zeer onvoorzichtig” wordt verstaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van roekeloosheid in vorenbedoelde zin. Om tot het oordeel te kunnen komen dat sprake is van roekeloosheid, zullen zodanige feiten en omstandigheden moeten worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Het moet daarbij gaan om aan opzet grenzend gevaar zettend gedrag. Gedacht kan daarbij worden aan het op zodanige wijze deelnemen aan het verkeer dat iemand zich daarmee buiten de orde van het normale verkeer plaatst, zoals bijvoorbeeld bij het deelnemen aan een straatrace tussen ander verkeer of een wilde achtervolging. Van dergelijk gedrag is in dit geval niet gebleken, zodat de verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Alcohol
De officier van justitie heeft aangevoerd dat gelet op de verklaringen van getuigen en van verdachte zelf, bewezen kan worden verklaard dat de verdachte ten tijde van de aanrijding dusdanig onder invloed van alcohol was dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht, zoals bedoeld in artikel 5 van de Landsverordening wegverkeer (LWV).
Met de verdediging is het Gerecht van oordeel dat overtuigend bewijs daarvoor ontbreekt. De verdachte zelf heeft verklaard in de nacht voorafgaand aan het ongeval slechts twee flessen Heineken bier te hebben gedronken. De omstandigheid dat getuigen omtrent de inname door de verdachte van alcohol gedurende die nacht (ook) over enige andere alcoholische consumpties hebben verklaard, maakt niet dat die hoeveelheden, zoals de officier van justitie in zijn requisitoir heeft gesteld, zonder meer mogen worden opgeteld bij de twee flessen bier die de verdachte stelt te hebben gedronken. Daarbij is in aanmerking genomen dat de getuigenverklaringen wat betreft de soort en het aantal van de dranken die de verdachte zou hebben genuttigd niet geheel met elkaar overeen komen en die verklaringen er op zichzelf ook niet op duiden dat de verdachte grote hoeveelheden heeft gedronken, noch dat hij merkbaar onder invloed verkeerde. Verdachtes verklaring dat hij ook voor anderen alcoholische dranken heeft gehaald aan de bar, en daardoor mogelijk de indruk is ontstaan dat hij deze zelf heeft genuttigd, kan evenmin als volstrekt ongeloofwaardig ter zijde worden geschoven. Ook de verklaring van de getuigen Fecunda en Dewindt, inhoudende dat zij kort voor het ongeval achter een [kleur] [auto merk] [auto type] reden, gelijk aan die welke de verdachte bestuurde, welke slingerend over de weg reed, is onvoldoende om bewezen te achten dat de verdachte zodanig onder invloed verkeerde van alcohol dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat was. In de eerste plaats lijkt het door de getuige Dewindt met stelligheid genoemde tijdstip van hun waarnemingen (06:23 uur) niet te kloppen met het tijdstip waarop volgens de daarvan gemaakte video-opnamen het ongeval plaatsvond (ongeveer 06:15 uur). Verder zijn die waarnemingen, ook indien zij het door verdachte bestuurde voertuig betreffen, goed te verenigen met diens verklaring dat hij slaperig was en daardoor in slaap was gesukkeld. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat overtuigend bewijs dat de verdachte zodanig onder invloed van alcohol was, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat was, ontbreekt. Ook voor dit onderdeel van het tenlastegelegde dient daarom vrijspraak te volgen.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Het Gerecht stelt op grond van het dossier vast dat op [datum] in de vroege ochtend op het trottoir ter hoogte van het [naam wandelpad] een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij een personenauto en het slachtoffer betrokken waren. Verdachte was de bestuurder van deze auto en reed vanuit San Nicolaas in de richting van Noord. Ter hoogte van [naam wandelpad] is het door de verdachte bestuurde voertuig op de linker weghelft terecht gekomen en vervolgens het trottoir opgereden waar het voertuig het slachtoffer raakte, dat daar aan het wandelen was, en vervolgens ook nog tegen een vuilnisbak botste. Hierna reed verdachte de weg weer op en reed door. Ten gevolge van het verkeersongeval is het slachtoffer overleden.
Artikel 4, eerste lid, van LWV
De vraag die het Gerecht ten eerste dient te beantwoorden, is of sprake is van schuld in de zin van artikel 4, eerste lid, van de LWV. Het moet daarbij gaan om minstgenomen een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 5 LWV, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daar komt bij dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld zoals hiervoor genoemd.
Toedracht van het ongeval
Om te kunnen beoordelen of er sprake is van schuld in de hiervoor bedoelde zin dient eerst de toedracht van het verkeersongeval te worden vastgesteld. Daartoe overweegt het Gerecht als volgt. Verdachte heeft verklaard dat hij sinds de ochtenduren van zaterdag [datum 1] wakker was, dat hij die dag had gewerkt en pas om 03:00 uur (op zondag [datum]) stopte met werken. Vervolgens is verdachte met een collega en zijn vriendin op stap geweest. Verdachte heeft zijn collega rond 05:00 uur afgezet bij zijn huis te [district] en is toen over de [straatnaam] richting [richting] gereden. Verdachte heeft verklaard dat toen hij vanuit [district] vertrok, hij moe was en af en toe in slaap viel “pegando sonjo”
(het Gerecht begrijpt daarmee: in slaap sukkelen/wegzakken achter het stuur).Het Gerecht gaat er op grond van deze verklaring van uit dat de verdachte kort voor het ongeval wederom achter het stuur in slaap is gevallen, van zijn weghelft raakte en op het trottoir terecht kwam, waar hij in aanrijding met het slachteroffer kwam, dat als gevolg van deze aanrijding kwam te overlijden.
Het Gerecht gaat er op grond van zijn verklaringen en die van getuigen van uit dat verdachte ongeveer 24 uur niet had geslapen en dat hij zeer vermoeid en slaperig was toen hij die ochtend de auto instapte en ging rijden. Verdachte kan worden verweten dat hij onder deze omstandigheden en ondanks dat hij, naar eigen zeggen af en toe in slaap sukkelde, ervoor heeft gekozen om door te blijven rijden. Als gevolg van zijn vermoeidheid had verdachte onvoldoende aandacht voor de weg, kwam op het trottoir, kwam in aanrijding met het slachtoffer met get gevolg zij kwam te overlijden. Naar het oordeel van het Gerecht geeft dit handelen van verdachte blijk van zeer onvoorzichtig rijgedrag. Daarmee staat de schuld, in de zin van artikel 4 LWV, van verdachte aan het ongeval vast.
Het Gerecht merkt daarbij nog op dat in de tenlastelegging als verwijtbare gedragingen, die zouden hebben bijgedragen aan het ongeval ook nog zijn opgenomen het – kort gezegd – niet dragen van een voorgeschreven bril, het rijden met getinte ruiten, en het niet in bezit zijn van een geldig rijbewijs. Niet gebleken is evenwel dat deze gedragingen op enige wijze invloed hebben gehad op het rijgedrag dat aan het ontstaan van het ongeval ten grondslag lag.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt en heeft de plaats van het ongeval hierna verlaten. Anders dan de verdediging heeft betoogd kan de door de verdachte gestelde omstandigheid dat hij niet wist dat hij iets of iemand had geraakt, toen hij het trottoir was opgereden, hem niet baten. Uit verdachtes verklaringen kan immers worden afgeleid dat hij wakker schrok en een zekere schok of klap heeft gevoeld. Weliswaar heeft hij verklaard dat hij dacht dat die schok of klap werd veroorzaakt doordat hij tegen de stoeprand was gereden, doch zijn vriendin heeft daarover ook gezegd dat hij op dat moment tegen haar verklaarde dat hij mogelijk tegen een paal was gereden. Door onder deze omstandigheden niet te stoppen en te kijken wie of wat hij mogelijk had geraakt, heeft verdachte minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een ander letsel had toegebracht en deze persoon in hulpeloze toestand werd achterlaten. Ook dit feit kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
1. Overtreding van artikel 4, eerste lid, van de Landsverordening Wegverkeer, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood,
strafbaar gesteld bij artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a van deze verordening;
2. Handelen in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 4, tweede lid, en het verbod bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Landsverordening Wegverkeer,
strafbaar gesteld bij artikel 40, vierde lid, van deze verordening;
3. Handelen in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Landsverordening Wegverkeer,
strafbaar gesteld bij artikel 40, vierde lid, van deze verordening.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf en maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Het Gerecht heeft ook acht geslagen op de door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor feiten als de onderhavige.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het door zijn schuld veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval, waarna hij de plaats van het ongeval heeft verlaten en het slachtoffer in een hulpeloze toestand heeft achtergelaten, terwijl hij bovendien niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. Verdachte is in zeer vermoeide staat gaan rijden, is achter het stuur in slaap gevallen en heeft daardoor een aanrijding veroorzaakt. Als gevolg van deze aanrijding kwam het slachtoffer later te overlijden.
In het verkeer moet een verkeersdeelnemer erop kunnen vertrouwen dat iedere verkeersdeelnemer zich nauwgezet aan de verkeersregels houdt. Door zeer onvoorzichtig te rijden – namelijk terwijl hij wist dat hij kort daarvoor al door vermoeidheid achter het stuur in slaap was gesukkeld - verloor hij de macht over de stuur en geraakte hij op het voetpad. In dit geval waren de consequenties van het verkeersongeval fataal. Hiermee heeft verdachte het slachtoffer haar meest kostbaarste bezit ontnomen, het leven. De verdachte heeft met zijn handelen een onomkeerbaar verlies teweeggebracht en groot leed toegebracht aan de nabestaanden, hetgeen ook blijkt uit de schriftelijke toelichting op de vordering van de benadeelde partij, de partner van het slachtoffer.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het Gerecht houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is, zo blijkt uit zijn uittreksel uit het justitieel documentatieregister, niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit. Daarnaast heeft hij berouw getoond en er blijk van gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien. Zij daartoe strekkende verklaring ter zitting kwamen oprecht en doorvoeld over. Het siert verdachte verder dat hij ter terechtzitting zijn excuses heeft aangeboden aan de nabestaande van het slachtoffer. Het Gerecht houdt er ook rekening mee dat verdachte voor de rest van zijn leven psychisch gebukt zal gaan onder de gevolgen van zijn handelingen.
Het Gerecht komt alles afwegende, de ernst van het bewezen verklaarde en de gevolgen voor het slachtoffer aan de ene kant en de persoon van verdachte en zijn omstandigheden aan de andere kant, tot de slotsom dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. Het Gerecht is van oordeel dat een andere, minder zware straf geen recht zou doen aan wat er is gebeurd, te minder nu verdachte na het ongeval is doorgereden. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Het Gerecht ziet met het oog op de verkeersveiligheid, de noodzaak om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf verdachte voor de hierna te noemen termijn te ontzeggen van de rijbevoegdheid.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Weliswaar behoort de [auto merk] [model], gekentekend [kentekennummer], niet toe aan de verdachte, maar degene aan wie het voertuig toebehoort – de broer van de verdachte - had het gebruik of de bestemming in verband met het bewezen verklaarde, te weten het gebruik ervan zonder dat de verdachte over een geldig rijbewijs beschikte, redelijkerwijs kunnen vermoeden, toen hij het voertuig aan de verdachte ter beschikking stelde.
Het Gerecht zal daarom de verbeurdverklaring gelasten.
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt Afl. 26.102,18 (zegge: zesentwintigduizend honderdtwee gulden en achttien cent), waarvan Afl. 16.102,18 aan materiele schade en Afl. 10.000,- aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering deels kan worden toegewezen en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De verdediging heeft de vordering betwist.
Het Gerecht stelt vast dat de benadeelde partij als bijlage verschillende facturen heeft overlegd. Tijdens de behandeling ter terechtzitting zijn verschillende onduidelijkheden naar voren gekomen. Zo lijken de facturen met betrekking tot de begrafeniskosten (deels) dezelfde schadepost te betreffen, terwijl door de benadeelde partij tevens is gesteld dat (een deel van) de kosten door een verzekering waren gedekt. Deze onduidelijkheden zijn ter zitting niet weggenomen. Ook is onduidelijkheid blijven bestaan ten aanzien van de gestelde kosten van een vliegticket voor het bezoek van de zoon van het slachtoffer aan [plaats]. Gelet op het voorgaande komt het Gerecht tot het oordeel dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover het de gestelde materiële schade betreft, thans niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor beslissing in de strafzaak. De benadeelde partij kan daarom in die vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wat de gevorderde vergoeding voor immateriële schade betreft, blijkt dat deze, gelet op de daarop gegeven toelichting, betrekking heeft op zogeheten affectieschade. Affectieschade is de schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die zijn veroorzaakt door het overlijden van iemand tot wie men in een nauwe en affectieve relatie stond. Die vordering kan niet worden toegewezen, omdat affectieschade in het Arubaanse rechtssysteem niet voor vergoeding in aanmerking komt. Daarvoor dient de wet te worden gewijzigd, zoals dat recentelijk ook in Nederland geschied. De vordering zal ook in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte te zijner verdediging tegen de vordering gemaakt. Door of namens de verdachte is niet naar voren gebracht dat zulke kosten zijn gemaakt, zodat die kosten dienen te worden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:62, 1:64, 1:67, 1:68, 1:136 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht van Aruba en artikel 41 van de LWV.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
twaalf (12) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
ontzegt de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van
vierentwintig (24) maanden;
verklaart verbeurd het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten de [auto merk] [model], gekentekend [kentekennummer];
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde straf;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte kosten voor zover die betrekking hebben op de vordering van de benadeelde partij, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. W.C.E. Winfield, bijgestaan door Y.G. Wilsoe, (zittingsgriffier), en op 22 september 2023 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in [plaats].