ECLI:NL:OGEAA:2023:206

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
AUA201803227
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in een civiele bodemzaak tussen een vrouw en een man over schuldvorderingen, gebruiksvergoeding en eigendomsrechten van een woning en inboedelgoederen

In deze civiele bodemzaak, uitgesproken op 11 januari 2023 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, zijn de partijen een vrouw en een man die een affectieve relatie van 15,5 jaar hebben gehad. De vrouw, eiseres in conventie en verweerster in reconventie, heeft een aantal vorderingen ingesteld tegen de man, gedaagde in conventie en eiser in reconventie. De vrouw vordert onder andere een bedrag van Afl. 202.000,-- als haar aandeel in de waarde van de woning, een bedrag van Afl. 3.750,-- wegens verschuldigde Sam, en een vergoeding voor de airco-units en inboedelgoederen. De man heeft verweer gevoerd en vorderingen ingesteld in reconventie, waaronder een gebruiksvergoeding van Afl. 1.360,-- per maand voor het gebruik van de woning door de vrouw sinds april 2017.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op een bedrag van Afl. 124.651,--, dat bestaat uit de door haar in de woning geïnvesteerde bedragen en de verschuldigde Sam. De vordering van de vrouw om de airco-units te verwijderen is afgewezen, en de vordering inzake de inboedelgoederen is niet toewijsbaar omdat partijen het niet eens zijn over de verdeling. De man is veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van Afl. 500,-- per maand aan de vrouw, en de vrouw moet een bedrag van Afl. 2.500,-- aan de man betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Vonnis van 11 januari 2023
Behorend bij AR nr. AUA201803227
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[naam eiseres],
wonend te Aruba,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna ook te noemen: de vrouw,
gemachtigde: mr. M.M. Malmberg,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te Aruba,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna ook te noemen: de man,
gemachtigde: mr. N.S. Gravenstijn.

1.DE PROCEDURE

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met producties, ingediend op 11 oktober 2018;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens van antwoord in reconventie, met producties;
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.DE FEITEN

2.1.
Partijen hebben gedurende ongeveer 15,5 jaar een affectieve relatie met elkaar gehad. Partijen woonden voorafgaand aan de verbreking van hun affectieve relatie met elkaar en met hun twee kinderen samen in de woning gelegen te [adres] te Aruba (hierna: de woning). De man heeft op 2 april 2017 de woning verlaten en elders een (huur)woning betrokken. De vrouw is met de kinderen in de woning blijven wonen.

3.HET GESCHIL IN CONVENTIE EN IN RECONVENTIE

in conventie
3.1.
De vrouw heeft, na wijziging van eis, zakelijk weergegeven, gevorderd om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
de man te veroordelen om aan de vrouw een bedrag van Afl. 202.000,-- te betalen, zijnde de helft van de waarde van de woning;
de man te veroordelen aan de vrouw een bedrag van Afl. 3.750,-- te betalen wegens verschuldigde Sam;
primair de vrouw toestemming te verlenen om de airco-units uit de woning te verwijderen, subsidiair de man te veroordelen aan de vrouw te betalen een bedrag ter hoogte van de helft van de waarde van deze units, na aftrek van de afschrijfwaarde van 40% en na verrekening van de door de vrouw na april 2017 verrichte aflossingen;
de man te veroordelen aan de vrouw te betalen een bedrag van Afl. 22.871,-- uit hoofde van overbedeling bij de verdeling van de inboedelgoederen;
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift, met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2.
De man heeft verweer gevoerd dat, voor zover nodig, hierna zal worden besproken.
in reconventie
3.3.
De man heeft, zakelijk weergegeven, gevorderd om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw te veroordelen om vanaf april 2017 tot de datum waarop de vrouw de woning zal hebben ontruimd een gebruiksvergoeding van Afl. 1.360,-- per maand aan de man te betalen, zijnde per 3 april 2019 (de datum van indiening van de eis in reconventie) een bedrag van Afl. 32.640,--;
de vrouw te veroordelen om een bedrag van Afl. 2.500,-- aan de man te betalen betreffende de auto [merk] (hierna: de auto) die bij de vrouw in gebruik is,
te vermeerderen met de wettelijke rente en te voldoen dan wel te verrekenen tegen behoorlijk bewijs van kwijting, althans een zodanige beslissing te nemen als het Gerecht juist acht.
3.4.
De vrouw heeft verweer gevoerd dat, voor zover nodig, hierna zal worden besproken.

4.DE BEOORDELING

in conventie
De woning
4.1.
Geen van partijen heeft de notariële akte in het geding gebracht betreffende de vestiging van het recht van erfpacht op het perceel waarop de woning is gebouwd. Het gerecht stelt echter vast dat de man in de conclusie van antwoord gemotiveerd en met stukken onderbouwd heeft toegelicht dat en waarom hij als enige het recht van erfpacht heeft verkregen van dat perceel. De vrouw betwist dit, naar het Gerecht uit haar stellingen in de conclusie van repliek begrijpt, niet (langer). Het Gerecht neemt dit dan ook tot uitgangspunt bij de beoordeling.
4.2.
Volgens de vrouw zijn partijen met elkaar overeengekomen dat de man het erfpachtrecht aan haar zal overdragen tegen betaling door de vrouw aan de man van een bedrag van Afl. 175.000,--. De vrouw stelt dat zij het daartoe strekkende aanbod van de man op of omstreeks mei 2017 heeft aanvaard, maar de man deze afspraak niet is nagekomen. De vrouw stelt daarom recht te hebben op nakoming van de overeenkomst dan wel op vervangende schadevergoeding en aanspraak te maken op dat laatste. Nu de man gemotiveerd heeft betwist dat partijen de door de vrouw gestelde overeenkomst hebben gesloten, zal het gerecht dat als eerste boordelen.
4.3.
Voor de totstandkoming van een rechtsgeldige overeenkomst is nodig dat er sprake is van een aanbod en van aanvaarding van dat aanbod. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen. Voor een aanbod is wel nodig dat de voornaamste elementen van de inhoud van de overeenkomst daarin zijn opgenomen. Of er een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, hangt in beginsel af van wat partijen uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.4.
De bewijslast van de stelling dat er een overeenkomst tot stand is gekomen, ligt bij de vrouw, omdat zij aan die overeenkomst een recht op betaling wil ontlenen
4.5.
Volgens de vrouw kan de juistheid van haar stelling worden afgeleid uit diverse uitlatingen die partijen over en weer hebben gedaan tijdens hun gesprekken. De man heeft volgens de vrouw op 19 mei 2017 via WhatsApp aan haar bericht dat ze het terrein aan hem hebben overgedragen, maar dat dit terrein aan haar zal toebehoren. Op 29 mei 2017 heeft de vrouw aan de man meegedeeld het geld voor het huis rond te hebben en een afspraak hiervoor te willen maken bij de notaris. Die afspraak heeft de vrouw vervolgens ook, met instemming van de man, gemaakt voor 14 juli 2017, zo heeft zij diezelfde dag nog aan hem meegedeeld. Eveneens op diezelfde dag heeft de man op de vraag van de vrouw of zij de sleutels van het huis kan krijgen, geantwoord dat de vrouw deze pas krijgt als hij de spullen uit het huis heeft gehaald en de overdracht van het huis heeft plaatsgevonden. Ten slotte wijst de vrouw er op dat de man op 11 juli 2017 in een telefoongesprek heeft aangegeven, samengevat weergegeven, dat hij van gedachten is veranderd, waarbij hij heeft opgemerkt dat hij in het verleden heeft gezegd dat de vrouw het huis mag hebben voor de kinderen, maar dat hij het huis nu toch zelf wil behouden, dat hij geld aan de vrouw zal betalen en dat partijen een bedrag hebben afgesproken. Dit bevestigt volgens de vrouw dat partijen voordien een rechtsgeldige overeenkomst met elkaar hebben gesloten omtrent de overdracht van het erfpachtrecht aan haar. De man heeft volgens de vrouw, nadat hij zich heeft bedacht, aangeboden om een bedrag van Afl. 175.000,-- aan haar te betalen en dat bedrag was volgens de vrouw gelijk aan het bedrag dat de vrouw aan de man zou betalen voor de overdracht van het erfpachtrecht. De vrouw heeft al de door haar genoemde uitlatingen die de man in het Papiaments heeft gedaan zelf vrij vertaald.
4.6.
Naar het oordeel van het gerecht blijkt uit al de door de vrouw genoemde uitlatingen van partijen dat zij (serieus) met elkaar hebben gesproken over de optie van overdracht van het erfpachtrecht door de man aan de vrouw, waartoe de man kennelijk zijn bereidheid heeft getoond, zoals de man ook erkent. Hieruit kan naar het oordeel van het gerecht echter niet worden afgeleid dat partijen ook onvoorwaardelijk overeenstemming hebben bereikt over alle essentialia van de koopovereenkomst, meer in het bijzonder over het bij de notaris overdragen van het erfpachtrecht door de man aan de vrouw voor een door de vrouw aan de man te betalen geldbedrag van Afl. 175.000,--.
4.7.
Voormeld geldbedrag wordt in de communicatie tussen partijen nergens genoemd, althans niet als door de vrouw aan de man te betalen bedrag als koopsom voor het erfpachtrecht. Dit bedrag is wel genoemd nadat de afspraak bij de notaris is geannuleerd, maar dan als door de man aan de vrouw te betalen bedrag in het kader van een ander scenario waarover partijen ook met elkaar hebben gesproken, namelijk dat de vrouw de woning verlaat, waarbij de man aan haar een geldbedrag zal betalen als tegemoetkoming voor de door haar in de woning geïnvesteerde geldbedragen. Mogelijk stond dit bedrag de vrouw ook voor ogen als door haar aan de man te betalen bedrag voor de overdracht van het erfpachtrecht, en was dit de reden dat zij heeft verklaard dat zij het geld voor het huis rond had, maar daarmee is er nog geen sprake van overeenstemming tussen partijen hierover.
4.8.
Anders dan de vrouw meent, lijkt de gang van zaken rondom de afspraak bij de notaris juist te bevestigen dat er op dat moment nog geen overeenstemming was. Het lijkt er veeleer op dat partijen zich bij de notaris eerst nader wilden laten informeren, wat volgens de man in ieder geval
zijnbedoeling was met deze afspraak. Als de afspraak bij de notaris op 14 juli 2017 er voor bestemd was om op dat moment het erfpachtrecht aan de vrouw over te dragen tegen betaling van een bedrag van Afl. 175.000,--, zoals de vrouw stelt, had het immers voor de hand gelegen dat partijen de benodigde informatie voor het opmaken van een concept-akte van overdracht al aan de notaris hadden verstrekt, waaronder in ieder geval moet worden begrepen de hoogte van de overeengekomen koopsom, dat die concept-akte ook al was opgesteld en dat het door de vrouw te betalen bedrag al onder de notaris was gestort. De afspraak is immers pas drie dagen van te voren door de man afgezegd. Dat dit een en ander al had plaatsgevonden is echter gesteld noch gebleken. De vrouw heeft enkel gesteld dat zij voorafgaand aan die afspraak informatie van de notaris heeft verkregen en die informatie ook heeft doorgestuurd aan de man.
4.9.
Uit de onder 4.5 vermelde reactie van de man op de vraag van de vrouw over de sleutels van de woning kan naar het oordeel van het Gerecht alleen worden afgeleid dat de man niet eerder gehoor wilde geven aan het verzoek van de vrouw dan op het moment dat die overdracht daadwerkelijk zou zijn gerealiseerd. Daaruit blijkt niet dat partijen daar al overeenstemming over hadden.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat er een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, zoals door de vrouw gesteld. Voor vervangende schadevergoeding wegens het niet nakomen door de man van de overeenkomst is dan ook (reeds daarom) geen plaats.
Vergoedingsrecht voor in de woning geïnvesteerde bedragen
4.11.
Het Gerecht begrijpt de stellingen van de vrouw aldus dat, als haar primaire standpunt omtrent de aanspraak op vervangende schadevergoeding niet wordt gevolgd, zij subsidiair aanspraak kan maken op vergoeding van de door haar in de aanbouw van de woning geïnvesteerde bedragen. De redelijkheid en billijkheid brengen volgens de vrouw mee dat dan niet slechts de nominale waarde wordt vergoed van hetgeen zij in de woning heeft geïnvesteerd, maar dat zij aanspraak kan maken op de helft van de huidige waarde van de woning. De man stelt daartegenover dat de vrouw enkel recht heeft op teruggave van de nominale bedragen die zij in de woning heeft geïnvesteerd, waartoe hij ook bereid stelt te zijn. De man betwist dat de vrouw recht heeft op meer dan dat. Hij verwijst daartoe naar jurisprudentie, waaruit dat volgens hem blijkt (ECLI:NL:HR:2008:BC1856).
4.12.
Het Gerecht overweegt dat – nu partijen niet met elkaar gehuwd zijn geweest, maar enkel informeel met elkaar samenleefden – het algemene verbintenissenrecht geldt. Dat betekent dat onderzocht moet worden of partijen - uitdrukkelijke of stilzwijgende - afspraken met elkaar hebben gemaakt over de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving, waarbij mede in aanmerking moet worden genomen de in artikel 6:248 lid 1 BW bedoelde aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. De vrouw zou ook een aanspraak kunnen hebben op teruggave of vergoeding van bepaalde uitgaven die ten gunste van de man zijn gekomen op grond van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking, indien is voldaan aan de voorwaarden daarvoor. Dit kan echter niet leiden tot de conclusie dat aan de vrouw meer moet worden vergoed dan de nominale waarde van de door haar in de woning geïnvesteerde bedragen, nu is gesteld noch gebleken dat de vrouw een groter bedrag dan dat (onverschuldigd) heeft betaald of voor een groter bedrag is verarmd.
4.13.
Wat betreft de gemaakte afspraken is tussen partijen niet in geschil dat zij een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd waarbij zij alle kosten van de huishouding bij helfte deelden en over en weer verrekenden wat door een van partijen meer dan de ander was betaald. Gesteld noch gebleken is dat partijen afspraken hadden over het delen van inkomen en/of van spaargeld. Volgens de vrouw hadden partijen echter wel de intentie dat alle tijdens de samenwoning aangeschafte eigendommen, waarvoor de kosten dus altijd bij helfte werden gedeeld, gezamenlijk eigendom zouden zijn, ondanks dat diverse van die eigendommen alleen op naam stonden van de man. Het was niet de intentie van partijen dat de man hierdoor bevoordeeld zou worden, aldus de vrouw. De vrouw heeft er daarbij in het bijzonder op gewezen dat de man het erfpachtrecht van het perceel alleen heeft kunnen verkrijgen door mede aan de hand van het spaargeld van de vrouw aan te tonen dat hij de bouw van de woning kon financieren. Het bouwen van de woning was volgens de vrouw een gezamenlijk project, waarvoor zij beiden hebben gespaard en waarin de vrouw uiteindelijk zelfs meer geld heeft geïnvesteerd dan de man. De man heeft betwist dat partijen tijdens hun relatie de door de vrouw geschetste intentie hadden met betrekking tot hun eigendommen. Hij stelt dat partijen alleen de kosten van de huishouding bij helfte deelden maar uitdrukkelijk niet hun eigendommen. Dit blijkt volgens de man nergens uit.
4.14.
Gezien die betwisting van de man, heeft de vrouw haar betoog omtrent de door partijen beoogde gemeenschappelijkheid van alle eigendommen, onvoldoende onderbouwd om uit te kunnen gaan van de juistheid daarvan. De stellingen van de vrouw en de overgelegde stukken bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Het gerecht kan er daarom niet vanuit gaan dat de vrouw aanspraak heeft op vergoeding door de man van meer dan haar nominale investeringen in de woning.
4.15.
Het Gerecht zal hierna beoordelen welke door de vrouw voor de woning betaalde kosten voor terugbetaling in aanmerking komen.
Door de vrouw geïnvesteerde bedragen
4.16.
De vrouw heeft diverse stellingen ingenomen over de door haar in de woning geïnvesteerde bedragen, eerst in het verzoekschrift en daarna zowel in de conclusie van repliek, als in de daarbij gevoegde eigen verklaring, voorzien van 43 bijlagen. Ook heeft de vrouw diverse overzichten overgelegd van geïnvesteerde bedragen en van betaalde kosten. Het Gerecht gaat er vanuit dat de vrouw uiteindelijk aanspraak maakt op terugbetaling door de man van een bedrag van Afl. 162.573,--, te weten Afl. 126.573,-- aan door de vrouw in de bouw van de woning geïnvesteerde spaargelden vermeerderd met Afl. 36.000,-- vanwege de aflossingen die zij heeft verricht op de lening die partijen bij haar ouders zijn aangegaan, welke gelden zijn aangewend voor de bouw van de woning. Het gerecht is daarbij uitgegaan van hetgeen de vrouw heeft gesteld in punt 47 van de conclusie van repliek (aan het einde van haar toelichting op haar eerste vordering).
4.17.
De man komt, na de betwisting van diverse stellingen van de vrouw, tot de conclusie dat de vrouw een bedrag van Afl. 88.651,-- aan spaargeld in de bouw van de woning heeft geïnvesteerd. De gelden van de lening zijn volgens hem aangewend voor kosten van de huishouding, die partijen bij helfte deelden, zodat het door de vrouw daarop afgeloste bedrag volgens hem niet voor vergoeding in aanmerking komt.
4.18.
Het Gerecht overweegt het volgende. Tussen partijen staat vast dat de vrouw in ieder geval een bedrag van Afl. 88.651,-- in de woning heeft geïnvesteerd, te weten de door haar betaalde bedragen voor verschillende fases van de bouw van de woning, zijnde fase 3 ad Afl. 37.934,--, fase 4 ad Afl. 36.885,-- en (in ieder geval) een deel van fase 5 ad Afl. 13.832,--. De rechtbank neemt dit laatste bedrag in aanmerking overeenkomstig de berekening van de man (die uitgaat van een hoger totaalbedrag van fase 5 dan de vrouw).
4.19.
De vrouw heeft haar standpunt dat zij fase 5 geheel en ook fase 6 heeft betaald, in het licht van de betwisting hiervan door de man die stelt dat deze fases respectievelijk gezamenlijk en geheel door hem zijn betaald, onvoldoende onderbouwd om van de juistheid daarvan uit te kunnen gaan. De door de vrouw overgelegde stukken vormen geen bevestiging van de juistheid van haar standpunt. Deze bedragen kunnen daarom niet in aanmerking worden genomen bij de bepaling van de vergoedingsplicht van de man.
4.20.
Evenmin kan op basis van de overgelegde stukken worden vastgesteld dat de vrouw een bedrag van Afl. 18.754,--, zijnde een deel van een schenking van haar ouders, in de woning heeft geïnvesteerd. De man heeft dit weersproken en uit de overgelegde stukken kan dit niet worden afgeleid.
4.21.
Naar het oordeel van het Gerecht is wel voldoende komen vast te staan dat partijen het geld dat zij van de ouders van de vrouw hebben geleend – in ieder geval de in 2014 ontvangen bedragen van in totaal afl. 110.000,-- – hebben aangewend voor de bouw van de woning. Partijen hebben dat geld grotendeels (Afl. 100.000,--) ontvangen voorafgaand aan de voltooiing van de bouw van en hun verhuizing naar de woning in oktober 2014 en voor een klein deel (Afl. 10.000,--) korte tijd daarna. De vrouw heeft in productie 3 bij het verzoekschrift ook gespecificeerd waaraan partijen deze gelden vanaf de eerste storting van Afl. 50.000,-- in februari 2014 hebben besteed (zoals aan ramen, deuren, tegels, kranen, keuken, lampen etc., waarbij de vrouw per onderdeel bedragen heeft genoemd, gebaseerd op bonnen). Met de enkele niet nader onderbouwde stelling dat (al) deze gelden zijn opgegaan aan de kosten van de huishouding heeft de man het gemotiveerde betoog van de vrouw naar het oordeel van het gerecht onvoldoende weersproken. Het gerecht gaat daarom uit van de juistheid van dit betoog van de vrouw. Nu tussen partijen vaststaat dat de vrouw vanuit haar eigen vermogen Afl. 36.000,-- op deze lening heeft afgelost, zal de man dat bedrag aan haar dienen te vergoeden.
4.22.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de eerste vordering van de vrouw toewijsbaar is voor een bedrag van Afl. 124.651,-- (88.651,--, + 36.000,--).
Sam
4.23.
De vrouw stelt recht te hebben op de helft van de Sam die eind 2016 aan de man is uitbetaald via zijn werk (van in totaal Afl. 6.000,--), nu zij in 2016 maandelijks de helft van de inleg van in totaal Afl. 500,-- per maand heeft betaald. Het bedrag van Afl. 3.000,-- dient volgens de vrouw nog te worden vermeerderd met een bedrag van Afl. 750,--, nu in 2017 nog drie maal Afl. 250,-- van haar rekening is afgeschreven, maar de man eind 2017 de bijbehorende vergoeding ontvangt. De man stelt dat het eind 2016 ontvangen bedrag – op Afl. 1.000,-- na – is besteed aan gezamenlijke kosten, zodat er niets meer te verrekenen valt.
4.24.
Het Gerecht stelt vast dat partijen na de uitkering van dit bedrag nog slechts drie maanden een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Het gerecht acht de blote stelling van de man onvoldoende om aan te nemen dat partijen in deze korte tijd dit aanzienlijke bedrag hebben aangewend om de kosten van de huishouding over die maanden te betalen. Het door de man overgelegde overzicht van betalingen in de eerste maanden van 2016 is in dit verband niet relevant, nog daargelaten dat daaruit niet blijkt dat die kosten niet vanuit de gezamenlijke inkomsten zijn betaald. De tweede vordering van de vrouw zal daarom worden toegewezen.
Airco-units
4.25.
Naar het Gerecht uit de stellingen van partijen begrijpt, zijn zij het erover eens dat deze units eigendom zijn van de man en dat de verschuldigde koopprijs in termijnen is (of wordt) betaald. Verder is naar het Gerecht begrijpt tussen partijen niet in geschil dat de vrouw tijdens de samenwoning de helft van de termijnbetalingen heeft betaald. Of er sinds de verbreking van de samenwoning nog steeds termijnen van de koopprijs worden betaald of enkel nog betalingen ten behoeve van serviceverlening, kan het Gerecht niet afleiden uit het door de vrouw als productie 7 overgelegde overzicht noch uit de stellingen van partijen. Wel kan daaruit worden afgeleid dat de betalingen voor de airco-units sindsdien alleen voor rekening zijn gekomen van de vrouw. Het Gerecht komt, uitgaande van het vorenstaande, tot het volgende oordeel.
4.26.
De primaire vordering van de vrouw om haar toestemming te verlenen om de airco-units uit de woning (van de man) te verwijderen wordt afgewezen. Het Gerecht ziet hiervoor geen juridische grondslag. Een dergelijke grondslag is door de vrouw ook niet aangevoerd. In het licht van de gemotiveerde toelichting van de man dat partijen vanaf de aanschaf van deze units hier gezamenlijk gebruik van hebben gemaakt, de vrouw hier sinds het vertrek van de man uit de woning alleen gebruik van maakt en de waarde van de airco-units thans gesteld kan worden op 60% van de aanschafwaarde, ziet het Gerecht bij gebreke van enige nadere onderbouwing van de vrouw, geen aanleiding om een hogere vergoeding vast te stellen dan de door de man aangeboden vergoeding ter hoogte van de helft van de huidige waarde van de airco’s, zijnde Afl. 4.800,--. De man heeft daarbij op basis van door hem ingewonnen informatie rekening gehouden met een afschrijving van 40% op de aanschafwaarde van Afl. 15.995,--, waartegen de vrouw geen bezwaar heeft gemaakt.
Inboedelgoederen
4.27.
De vordering van de vrouw die ziet op de betaling door de man van een bedrag vanwege zijn overbedeling bij de verdeling van de gemeenschappelijke inboedelgoederen is niet toewijsbaar. Deze vordering is gebaseerd op de door de vrouw voorgestane verdeling van deze inboedelgoederen, maar niet gebleken is dat partijen het eens zijn over die verdeling. De man heeft gesteld dat hij geen behoefte heeft aan diverse goederen, die door de vrouw aan hem worden toegedeeld, nu hij inmiddels zelf de nodige inboedelgoederen heeft aangeschaft ten behoeve van de inrichting van zijn huidige woning. Deze vordering zal daarom worden afgewezen. Het Gerecht gaat ervan uit dat partijen de verdeling van de inboedelgoederen alsnog in onderling overleg regelen, bij gebreke waarvan het hen vrij staat een verdelingsverzoek bij het gerecht in te dienen. De geldvordering van de vrouw in dit geding is thans echter niet toewijsbaar.
4.28.
De gevorderde wettelijke rente, waartegen geen verweer is gevoerd, zal worden toegewezen als in de beslissing bepaald.
4.29.
Het Gerecht ziet gelet op de aard van deze procedure aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
in reconventie
Gebruiksvergoeding
4.30.
Vaststaat dat de vrouw sinds april 2017 gebruik maakt van de woning van de man, met uitsluiting van de man. De man heeft verklaard dat hij sindsdien elders woonruimte huurt voor een bedrag van Afl. 1.000,--per maand. De man acht het redelijk dat de vrouw hem een gebruiksvergoeding betaalt vanaf april 2017 tot de datum waarop de vrouw de woning zal hebben ontruimd van Afl. 1.360,-- per maand, zijnde 4% van de getaxeerde waarde van de woning van Afl. 408.000,--, volgens het door de vrouw overgelegde taxatierapport.
4.31.
De vrouw heeft met name aangevoerd dat zij het niet redelijk acht om een dergelijke vergoeding te betalen omdat de man de tussen partijen gesloten overeenkomst omtrent de overdracht van het erfpachtrecht aan de vrouw niet is nagekomen. Daaraan wordt echter voorbij gegaan, nu het Gerecht zoals hiervoor overwogen de vrouw niet volgt in haar standpunt dat partijen een dergelijke overeenkomst hebben gesloten. Voor zover de vrouw refereert aan de lening die partijen bij haar ouders hebben afgesloten voor de bouw van de woning en de reden waarom zij is gestopt met het verrichten van aflossingen daarop, is dat naar het oordeel van het Gerecht niet relevant voor het geschil tussen partijen over de gebruiksvergoeding. Overigens zullen de door de vrouw verrichte aflossingen op die lening door de man aan haar moeten worden terugbetaald, zoals volgt uit de beslissing in het geschil in conventie.
4.32.
Het Gerecht volgt de vrouw wel in haar standpunt dat het gevorderde bedrag niet redelijk is. Indien acht wordt geslagen op alle feiten en omstandigheden, waaronder de waarde van de woning, het feit dat de vrouw daar niet alleen woont maar tezamen met de kinderen van partijen, het feit dat de vrouw een aanzienlijke financiële bijdrage heeft geleverd aan de bouw van de woning, waarvoor zij (nog) geen vergoeding heeft ontvangen en de hoogte van het door de man maandelijkse verschuldigde huurbedrag, zal het Gerecht in redelijkheid een door de vrouw aan de man te betalen gebruiksvergoeding van Afl. 500,-- per maand bepalen, te betalen vanaf april 2017 tot aan de datum dat zij de woning verlaat.
[auto merk]
4.33.
Geen van partijen heeft een standpunt ingenomen over wie de auto heeft gekocht/wie de eigenaar is van deze auto en aan wie de auto, als deze gemeenschappelijk eigendom zou zijn, moet worden toegedeeld. Het Gerecht leidt uit de stellingen van partijen wel af dat deze auto in 2013 van de ouders van de vrouw is gekocht voor Afl. 9.000,--, van welk bedrag beide partijen de helft hebben betaald en dat de auto sinds het uiteengaan van partijen in gebruik is bij de vrouw.
4.34.
De man maakt aanspraak op een bedrag van Afl. 2.500,--, zijnde de helft van de huidige dagwaarde van de auto van Afl. 5.000,-- ervan uitgaande dat, naar het gerecht begrijpt, de auto in het bezit blijft van de vrouw. De vrouw meent daar niet toe gehouden te zijn omdat, naar het Gerecht begrijpt, zij tot mei 2017 aflossingen heeft verricht op een autolening die partijen zijn aangegaan voor een andere auto die in juni 2016 is aangeschaft (een [merk]). De man heeft deze auto volgens de vrouw inmiddels verkocht en de opbrengst voor zich gehouden. Als de vrouw aan de man de helft van de waarde van de [merk] dient te vergoeden, dan dient de man volgens de vrouw aan haar nog Afl. 5.335,-- te vergoeden (twaalf maal de door de vrouw verrichte aflossingen van Afl. 485,-- voor de [merk]). De man heeft dit een en ander betwist. Hij stelt dat de [merk] zijn auto was en dat hij alle aflossingen op de lening zelf heeft verricht.
4.35.
Nu de vrouw haar stellingen na de betwisting van de man niet met bescheiden heeft onderbouwd, kan niet van de juistheid daarvan worden uitgegaan. Het Gerecht gaat daarom voorbij aan dit verweer van de vrouw. Nu de vrouw overigens geen verweer heeft gevoerd, zal het Gerecht deze vordering van de man toewijzen.
4.36.
Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen verweer gevoerd. Over de toe te wijzen gebruiksvergoeding zal de wettelijke rente worden toegewezen over een bedrag van Afl. 12.000,-- (vanaf april 2017 tot 3 april 2019, de datum van de eis in reconventie) en daarna over iedere maandelijkse gebruiksvergoeding vanaf de vervaldatum.
4.37.
Het Gerecht ziet gelet op de aard van deze procedure aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
in conventie
5.1.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van Afl. 133.201,--(Afl. 124.651,-- + Afl. 3.750,- + Afl. 4.800,--), vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 11 oktober 2018 (de datum van indiening van het verzoekschrift) tot de dag van betaling;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
in reconventie
5.5.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een gebruiksvergoeding van Afl. 500,-- per maand, vanaf april 2017 tot de datum waarop de vrouw de woning zal hebben ontruimd, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van Afl. 12.000,-- vanaf 3 april 2019 (de dag van indiening van de eis in reconventie) tot de dag van betaling en over iedere vanaf mei 2019 vervallen gebruiksvergoeding vanaf de vervaldatum tot de dag van betaling;
5.6.
veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van Afl. 2.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 april 2019 tot de dag van betaling;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.9.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, rechter, en werd in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023, in aanwezigheid van de griffier.