ECLI:NL:OGEAA:2023:197

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
AUA202300802
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Optie verkrijging Nederlanderschap en verblijfsrecht in Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 6 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de weigering van de Gouverneur van Aruba om een optieverklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap te bevestigen. De appellante, een Peruaanse vrouw, had op 15 oktober 2020 een verklaring afgelegd voor het verkrijgen van het Nederlanderschap op basis van haar huwelijk met een Nederlander. De Gouverneur weigerde de bevestiging omdat de appellante niet voldeed aan de voorwaarde van onafgebroken toelating en hoofdverblijf in Aruba gedurende vijftien jaar, zoals vereist door de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De appellante had in de periode van 16 oktober 2007 tot 26 mei 2011 in strijd gehandeld met de voorwaarden van haar tijdelijke verblijfsvergunning door in die periode werkzaamheden te verrichten, terwijl haar vergunningen dit niet toestonden. Hierdoor werd zij gelijkgesteld met iemand die zonder vergunning in Aruba verblijft, wat haar verblijfsrecht in gevaar bracht.

De appellante betoogde dat zij wel degelijk toelating had op basis van haar tijdelijke verblijfsvergunningen en dat de Gouverneur in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur handelde door de optieverklaring te weigeren. Het Gerecht oordeelde echter dat de Gouverneur terecht had geweigerd de optieverklaring te bevestigen, omdat de appellante niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De redelijke termijn voor de procedure werd niet overschreden, aangezien de totale procedure binnen de gestelde termijnen viel. De uitspraak concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Uitspraak van 6 september 2023
Lar nr. AUA202300802

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[naam appellante],

wonend in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. L.A.J. Banis,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. N.J. Abdul Hamid (Kabinet van de Gouverneur).

PROCESVERLOOP

Op 15 oktober 2020 heeft appellante bij het Kabinet van de Gouverneur een verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) afgelegd.
Bij beschikking van 9 september 2022 heeft verweerder geweigerd die verklaring te bevestigen.
Bij beschikking van 23 januari 2023 heeft verweerder het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Daartegen heeft appellante op 6 maart 2023 beroep bij het gerecht ingesteld.
Verweerder heeft op 31 maart 2023 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 14 juni 2023, waar appellante, bijgestaan door haar gemachtigde en de advocaat mr. C.R. Richardson, en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Appellante heeft de Peruaanse nationaliteit. Zij is op 28 december 2000 gehuwd met [naam], met de Nederlandse nationaliteit. Bij onderscheiden beschikkingen is aan appellante gedurende de periode van 12 september 2007 tot en met 26 mei 2011 telkens een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend met een geldigheidsduur van 12 maanden. Die vergunningen hadden als verblijfdoel gezinshereniging, waarbij de echtgenoot van appellante als garantsteller werd aangemerkt. Aan die vergunningen was steeds de voorwaarde verbonden dat het appellante niet is toegestaan om, hetzij voor eigen rekening, hetzij in dienstverband, werkzaamheden te verrichten. Gedurende de periode van 16 oktober 2007 tot 31 oktober 2012 heeft appellante in dienstverband werkzaamheden verricht. Appellante was in het werknemersbestand van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) geregistreerd als werknemer van een tweetal ondernemingen.
3. Bij de bestreden beschikking heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat appellante geen onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf op Aruba heeft. Aan dit standpunt heeft verweerder ten grondslag gelegd dat hem uit een bericht omtrent toelating van de Departamento di Integracion, Maneho i Admision di Stranhero (DIMAS) is gebleken dat appellante gedurende in ieder geval de periode van 16 oktober 2007 tot 26 mei 2011 geen toelating had in Aruba, en gedurende deze periode sprake is een verblijfsgat. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat aan appellante gedurende deze periode onderscheiden verguninningen tot tijdelijk verblijf waren verleend. Aan deze vergunningen was steeds de voorwaarde verbonden dat appellante geen werkzaamheden mocht verrichten. Uit de gegevens uit het werknemersregister van de SVB volgt dat appellante in elk geval in voormelde periode in dienstverband werkzaamheden heeft verricht. Aldus heeft appellante gedurende deze periode in strijd gehandeld met de aan de vergunningen verbonden voorwaarde. Dat brengt op grond van artikel 10 van de Ltu met zich dat appellante gedurende deze periode gelijk wordt gesteld met degene die zonder vergunning in Aruba verblijft, aldus verweerder in de bestreden beschikking.
4. Appellante betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij gedurende de periode dat zij werkzaamheden in dienstverband heeft verricht geen toelating in Aruba had. Daartoe voert zij aan dat zij gedurende die periode toelating had op grond van de aan haar verleende vergunningen tot tijdelijk verblijf. Voorts betoogt appellante dat verweerder door te weigeren de optieverklaring te bevestigen in strijd heeft gehandeld met diverse algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.1
Het gerecht stelt voorop dat verweerder ingevolge artikel 6, derde lid, tweede volzin van de RWN gehouden is om de bevestiging van de optieverklaring te weigeren als niet is voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, van de RWN gestelde voorwaarden, waaronder die van toelating gedurende een onafgebroken periode van vijftien jaar.
4.2
Voorts is het op grond van het toepasselijk wettelijk kader aan verweerder om de verblijfsrechtelijke status van de optant te onderzoeken. Verweerder heeft dat in dit geval gedaan aan de hand van beschikbare gegevens uit het bevolkingsregister, het werknemersbestand van de SVB en een bij DIMAS opgevraagd bericht omtrent toelating (BOT). Het is verder ook aan verweerder om aan de hand van alle stukken te bepalen of sprake is van onafgebroken toelating in de zin van de RWN.
4.3
Vast staat dat appellante gedurende de periode van 16 oktober 2007 tot 26 mei 2011 in strijd heeft gehandeld met de haar verleende vergunningen tot tijdelijk verblijf. Dat brengt met zich dat zij, op grond van artikel 10 van de Ltu, gedurende die periode gelijkgesteld wordt met degene die zonder vergunning in Aruba verblijft. Aldus had appellante gedurende die periode geen verblijfsrecht op grond van de Ltu (vergelijk de Handleiding voor de toepassing van de RWN 2003). Dit leidt tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante gedurende deze periode geen toelating had en hij om die reden gehouden was om de bevestiging te weigeren. Gelet hierop, behoeft hetgeen appellante voor het overige in dit verband heeft aangevoerd geen bespreking meer. Het betoog faalt.
5. Appellante betoogt verder dat de redelijke termijn is overschreden, omdat verweerder bijna twee jaar na het afleggen van de optieverklaring heeft geweigerd deze te bevestigen.
5.1 .
Volgens vaste rechtspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (onder meer de uitspraak van 16 maart 2021, ECLI:NL:OGHACMB:2021:66) is de redelijke termijn voor een procedure in zaken waarin sprake is van bezwaar, beroep en hoger beroep in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. Pas wanneer dat zo is, moet per instantie worden bezien of sprake is van een langere behandelingsduur dan gerechtvaardigd. Daarvoor geldt in de bezwaarfase een termijn van een half jaar, in de beroepsfase een termijn van anderhalf jaar en in hoger beroep twee jaar. Hieruit vloeit voort dat indien bij de rechter in eerste aanleg wordt geklaagd over overschrijding van de redelijke termijn, die rechter bij de beoordeling daarvan moet uitgaan van een termijn van twee jaar (een half jaar plus anderhalf jaar). De rechter zal in een dergelijk geval een verzoek om vergoeding van schade beoordelen naar de stand van het geding ten tijde van de uitspraak op het beroep, waarbij de totale procedure tot dan toe in ogenschouw wordt genomen.
5.2
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen op 4 oktober 2022, de datum van de ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De beslissing op bezwaar is genomen op 23 januari 2023 en de beroepsfase is met deze uitspraak per heden geëindigd. Gelet hierop is de redelijke termijn in deze stand van het geding niet overschreden.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.
BIJLAGE
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 1
In deze Rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
g. instemming door het bevoegd gezag met het bestendig verblijf van de vreemdeling in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
(…).
Artikel 6
1. Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap:
(…)
g. de vreemdeling die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba,
(…)
3. De autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, beoordeelt aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.
(…)
Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap
Artikel 2
Tot het in ontvangst nemen van optieverklaringen en naturalisatieverzoeken en tot uitreiken van uittreksels van naturalisatiebesluiten zijn bevoegd
(…)
c. in Aruba, Curaçao en Sint Maarten: de Gouverneur van Aruba, van Curaçao onderscheidenlijk van Sint Maarten;
(…).
Artikel 22
1. Behoudens in de gevallen waarin toelating niet is vereist, onderzoekt de Gouverneur de verblijfsrechtelijke status van de optant en van de personen die in de optieverklaring zijn genoemd. Zo nodig verwijst hij de optant voor een bewijs van toelating naar de daartoe bevoegde instanties.
(…)
Artikel 72
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit besluit.
Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap
Tenzij in deze regeling anders is bepaald, oefent de uitvoeringsautoriteit de hem in het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 en het Besluit bericht omtrent opgedragen werkzaamheden uit in overeenstemming met de Handleiding, alsmede met de nadere instructies terzake die in het betreffende Rijksdeel gelden. (…)
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Aruba
Toelichting ad artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g
Paragraaf 1. Algemeen.
Of en vanaf welk moment sprake is van toelating is op zich een vreemdelingenrechtelijke vraag en moet door het bevoegd gezag in Aruba beantwoord worden. In het Arubaans vreemdelingenrecht moet rekening worden gehouden met de toepasselijke Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering (LTUV) en jurisprudentie.
(…)
Toelating in Aruba moet door de vreemdeling worden aangetoond aan de hand van een verblijfsdocument. (…)
Paragraaf 2. Toelating
“‘Toelating’ betekent in de Arubaanse situatie concreet dat een vreemdeling (niet-Nederlander) verblijfsrecht heeft in Aruba op grond van de LTU(V). Het verblijfsrecht voor een niet‑Nederlander kan voor een bepaalde of onbepaalde tijd zijn. De vreemdeling verblijft in de volgende gevallen rechtmatig in Aruba, als hij in het bezit is van één van de volgende documenten:
1. een vergunning tot tijdelijk verblijf (artikel 6, tweede lid, LTUV jo. Artikel 7 LTUV); of
2. een vergunning tot verblijf (artikel 6, derde lid, LTUV jo. Artikel 7a LTUV); of
3. een verklaring van toelating van rechtswege (artikel 3 LTU(V)); of
4. een verklaring van toelating van rechtswege op grond van het beoogde artikel 3, eerste lid aanhef en onder g, uit het voorstel (ZJ 2011-2012-736) tot aanpassing van de LTU(V).”
Landsverordening toelating en uitzetting
Artikel 6
1. Behalve in de artikelen 1 en 3 vermelde personen wordt niemand in Aruba toegelaten zonder een vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
2. Een vergunning tot tijdelijk verblijf wordt voor een bepaalde termijn afgegeven.
Artikel 7
1. Een vergunning tot tijdelijk verblijf wordt verleend door of namens de Minister, en heeft een duur van ten hoogste een jaar. (…)
6. Aan een vergunning tot tijdelijk verblijf kunnen voorwaarden worden verbonden in het algemeen belang.
Artikel 10
Hij die in strijd handelt met de hem verleende vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf, wordt gelijkgesteld met degene die zonder vergunning in Aruba verblijft.