ECLI:NL:OGEAA:2023:174

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
AUA202203900
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens ongeoorloofde toe-eigening van goederen door werknemer

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als verzoeker, en zijn werkgever, de naamloze vennootschap Arucar N.V. De verzoeker was sinds 1 november 2006 in dienst bij Arucar en was laatstelijk werkzaam als spuiter. Op 11 mei 2022 werd hij geschorst voor twee dagen wegens het vermoeden van ongeoorloofde toe-eigening van goederen die aan Arucar toebehoren. Na een onderzoek werd de verzoeker op 13 mei 2022 op staande voet ontslagen. De werkgever stelde dat de verzoeker op meerdere momenten verf had toegeëigend zonder toestemming, wat volgens hen een dringende reden voor ontslag op staande voet opleverde.

De verzoeker heeft het ontslag betwist en verzocht om te verklaren dat het ontslag onregelmatig en kennelijk onredelijk was. Hij voerde aan dat er geen dringende reden was voor het ontslag en dat hij nooit eerder een disciplinaire maatregel had ontvangen. Arucar voerde verweer en concludeerde tot afwijzing van het verzoek.

Het Gerecht heeft de videobeelden van de gebeurtenissen bekeken en vastgesteld dat de verzoeker op de bewuste dag zonder toestemming verf had toegeëigend. Het Gerecht oordeelde dat de gedragingen van de verzoeker een dringende reden voor ontslag op staande voet opleverden. Het ontslag werd als rechtsgeldig beschouwd en de verzoeken van de verzoeker werden afgewezen. De verzoeker werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van Arucar, die tot de datum van uitspraak op Afl. 2.500,- werden begroot.

Uitspraak

Beschikking van 29 augustus 2023
Behorend bij E.J. AUA202203900
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Naam verzoeker],
te Aruba,
verzoeker,
hierna ook te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: de advocaat mr. N.S. Gravenstijn,
tegen:
de naamloze vennootschap
ARUCAR N.V.,
te Aruba,
verweerster,
hierna ook te nomen: Arucar,
gemachtigde: de advocaat mr. C.J. Hart.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties;
- het verweerschrift met producties;
- producties zijdens partijen;
- de pleitaantekeningen van partijen;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 14 maart 2023, waarbij aanwezig waren: [verzoeker] bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd en Arucar bij haar gemachtigde voornoemd, die werd vergezeld door de heer [naam managing director] (Managing Director van Arucar), mevrouw [naam manager HR] (Manager Human Resources bij Arucar) en de heer [naam assistant manager] (Assistant manager bij Arucar)
.
1.2
De datum van de uitspraak is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Arucar heeft als doelstelling het uitoefenen van een garagebedrijf in Aruba, waaronder begrepen het repareren en onderhouden van gemotoriseerde voertuigen en het repareren, uitdeuken en spuiten van auto’s en andere voer- of vaartuigen.
2.2 [
verzoeker] is op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op 1 november 2006 in loondienst getreden van Arucar, laatstelijk in de functie van spuiter, tegen een brutoloon van Afl. 3.049,- per maand.
2.3 [
verzoeker] is bij brief van 11 mei 2022 - zonder behoud van loon - geschorst voor duur van twee dagen wegens het vermoeden dat hij (zonder toestemming) goederen die aan Arucar in eigendom toebehoren, heeft toegeëigend.
2.4
Nadat onderzoek is verricht naar de handelingen van [verzoeker], is hij bij brief van 13 mei 2022 op staande voet ontslagen, vanwege het toe-eigenen van goederen die aan Arucar in eigendom toebehoren. De ontslagbrief luidt als volgt.
“(…)
Persuant to our conversation of the afternoon of Wednesday, May 11, 2022 at the offices of Arucar NV, in which you have admitted to unauthorized appropriation of company property on more than one occasion, we have concluded the in-depth investigation. Based on the above we must inform you that you are terminated as of today, May 13, 2022 based on article 678 paragraph d of the Labor Law.
Misappropriation (unauthorized) is theft, is an urgent reason for termination.
We noticed something irregular in the paint storage and decided to investigate this. We could see you enter the room at about 8:34 AM on Monday, May 9, 2022, took an empty water bottle and filled it with clear coating. A colleague entered the room, which prevented you to leave with the bottle. You have been monitoring the room to see that your water bottle is not removed or to take it with you without anyone noticing that. This continued until ± 11:57 AM, when you took a long shaped box, placed the bottle in it and left the room, you left for your lunch break. During your lunch break, you sent a message to your manager that you would not come in after the break because you were not well. You did not report for work on Tuesday, May 10, 2022, reason why the conversation took place on Wednesday. We cannot and do not approve theft, under any circumstance; therefore, we must terminate your employment with Arucar NV as of today, May 13, 2022. (…).”

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
verzoeker] verzoekt het Gerecht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad
a. a) hem toestemming te verlenen om kosteloos te procederen;
b) voor recht te verklaren dat het aan hem verleende ontslag onregelmatig en kennelijk onredelijk is geschied;
c) Arucar te veroordelen om aan [verzoeker] te betalen het totaalbedrag van Afl. 62.621,85 aan wettelijke schadeloosstelling,
cessantia-uitkering en aan billijke vergoeding, conform de specificatie zoals opgenomen in het verzoekschrift, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
d) ten opzichte van al het vorenstaande enige andere beslissing te nemen die het Gerecht juist acht;
e) Arucar te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
Hoewel [verzoeker] in het aan hem gegeven ontslag berust heeft hij aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat hij op staande voet is ontslagen terwijl geen sprake was van een daartoe vereiste dringende reden. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat het ontslag onregelmatig en kennelijk onredelijk is geschied. Verder heeft [verzoeker] gesteld dat het ontslag nietig is, omdat de dringende reden niet onverwijld aan hem is medegedeeld en hij gedurende zijn dienstverband nooit een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen.
3.3
Arucar heeft verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4
Voor zover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Aan [verzoeker] zal - gelet op het overgelegde bewijs van onvermogen, waaruit blijkt dat hij niet in staat is om de kosten van deze procedure te dragen - toestemming worden verleend om kosteloos te procederen.
4.2
Voorop wordt gesteld dat het betoog van [verzoeker] zoals omschreven onder randnummer zeven en acht van zijn verzoekschrift ziet op de stelling dat sprake is van een nietig ontslag, terwijl hij in dat ontslag heeft berust. De vraag of al dan niet sprake is van een nietig ontslag kan daarom onbeantwoord blijven.
4.3
De vraag die in dit geschil ter beantwoording voor ligt, is of het aan [verzoeker] verleende ontslag onregelmatig is geschied en kennelijk onredelijk is, zoals gesteld door [verzoeker] en bestreden door Arucar. Alvorens die vraag kan worden beantwoord, dient eerst beoordeeld te worden of de door Arucar aan [verzoeker] medegedeelde reden van ontslag een dringende reden in de zin van artikel 7:677, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) oplevert. Volgens vaste rechtspraak geldt immers dat een ontslag waaraan een geldige dringende reden ten grondslag ligt, per definitie niet kennelijk onredelijk kan zijn.
4.4
Als dringende redenen voor ontslag worden volgens artikel 7:678, lid 1, BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden genomen de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever.
4.5
Uit het hiervoor geciteerde deel van de ontslagbrief volgt dat [verzoeker] op 13 mei 2022 op staande voet is ontslagen, omdat hij (zonder toestemming) goederen die aan Arucar in eigendom toebehoren, heeft toegeëigend. [verzoeker] heeft namelijk in de ochtenduren van 9 mei 2022, terwijl hij zich in de verfmengkamer van Arucar bevond,
“clear-coat”verf die in eigendom aan Arucar toebehoort in een leeg plastic flesje geschonken, in zijn broekzak gestopt en op later moment meegenomen. Deze handeling van [verzoeker] wordt door Arucar als diefstal gekwalificeerd, hetgeen voor Arucar een dringende reden oplevert voor ontslag op staande voet. Ter onderbouwing van haar stelling dat [verzoeker] zich heeft gedragen op de wijze zoals hierboven is omschreven, heeft Arucar videobeelden in de procedure gebracht.
4.6 [
verzoeker] heeft beaamd op de dag in kwestie
“clear-coat”verf in een leeg plastic drinkflesje te hebben gegoten, maar zegt dat hij het flesje niet heeft meegenomen, zoals Arucar hem verwijt. [verzoeker] voert aan dat hij op een gegeven moment het flesje in zijn broekzak heeft gestopt en ermee naar het kantoor van een leidinggevende is toegelopen om te vragen of hij het flesje met inhoud mocht meenemen, desnoods tegen betaling. Toen hij de desbetreffende leidinggevende niet op kantoor heeft aangetroffen, heeft hij besloten om het flesje in de werkplaats achter te laten in een niet gesloten kartonnen doos. Ter onderbouwing hiervan heeft [verzoeker] een foto in de procedure gebracht waarop volgens hem te zien is dat het flesje nog altijd in de
“paint room”staat. [verzoeker] heeft verder verklaard nog een ander flesje te hebben gevuld, maar met restant kleurenverf. Het is niet ongebruikelijk dat werknemers verfrestanten naar huis meenemen, nu die normaal gesproken worden weggegooid. Na daartoe het verzoek te hebben gedaan, heeft [verzoeker] van collega [naam collega] (die volgens [verzoeker]
Product Manageris) toestemming gekregen om het restant mee te nemen naar huis. Van diefstal is geen sprake, aldus [verzoeker].
4.7
Het Gerecht stelt voorop dat niet in geschil is tussen partijen dat [verzoeker] op de dag in kwestie in ieder geval een aan hem toebehorend leeg plastic flesje heeft gevuld met
“clear-coat”verf die eigendom is van Arucar. De vraag die partijen verdeeld houdt is of [verzoeker] dat flesje zonder toestemming heeft meegenomen/toegeëigend en daarom aan Arucar een dringende reden heeft gegeven voor ontslag op staande voet.
4.8
Om een beeld te krijgen van hetgeen zich op de bewuste dag rondom het met
“clear-coat”verf gevulde flesje heeft afgespeeld, heeft het Gerecht de door Arucar ingebrachte videobeelden bestudeerd. Naar het oordeel van het Gerecht kan op bedoelde beelden het volgende worden waargenomen.
“[verzoeker] loopt om 09:22 uur de verfmengkamer binnen en haalt daar vanuit zijn achter broekzak een plastic flesje tevoorschijn. [verzoeker] schenkt vervolgens - vanuit een blik dat op de plank staat - een doorzichtige vloeistof in het flesje. Hij schudt het flesje een paar keer, gooit daarna de vloeistof weg in de wasbak, zet het leeg flesje op een plank en loopt de ruimte uit. Om 10:14 uur loopt [verzoeker] samen met een collega de verfmengkamer weer binnen. Vanuit zijn achterbroekzak haalt hij nog een plastic flesje tevoorschijn. Dat flesje zet [verzoeker] op een plank, terwijl hij met de collega praat. Een minuut later pakt [verzoeker] het flesje van de plank, vult het met een doorzichtige vloeistof uit een blik, schudt het flesje een paar keer en zet vervolgens het flesje terug op de plank. Om 10:20 uur pakt [verzoeker] een leeg flesje van de plank en loopt even ermee naar de uitgang en terug. Een minuut later vult [verzoeker] het flesje met een doorzichtige vloeistof afkomstig uit een blik dat op de plank staat. [verzoeker] schudt het flesje een paar keer, terwijl hij naar de uitgang loopt. [verzoeker] gooit vervolgens de vloeistof buiten op de grond. Om 10:24 uur loopt [verzoeker] weer de verfmengkamer binnen met het lege flesje en zet het flesje op de plank. [verzoeker] pakt vervolgens een groot blik
clear-coatverf en giet de volledige inhoud daarvan (een doorzichtige vloeistof) in het flesje. Het lege blik wordt in de prullenbak weggegooid. Het gevulde flesje wordt daarna ergens op de plank gezet, waarna [verzoeker] het gebouw uit loopt. Om 11:08 uur loopt [verzoeker] de verfmengkamer weer binnen, pakt weer een leeg flesje en schenkt daarin weer
clear-coatverf vanuit een groot blik dat op de plank staat. Een minuut later loopt een collega van [verzoeker] de verfmengkamer binnen. [verzoeker] lijkt verrast te reageren, keert zijn rug toe naar de collega en houdt meteen op met schenken. Hij bergt het blik op, pakt zijn
“mug”en loopt het gebouw uit, terwijl hij het flesje open op de tafel laat staan. Om 11:20 uur loopt [verzoeker] de verfmengkamer weer binnen, maakt het zojuist gevulde flesje schoon met een doekje en schroeft het flesje dicht met een dopje. [verzoeker] maakt daarna nog een ander flesje schoon met het doekje en legt het doekje vervolgens neer op de flesjes. [verzoeker] loopt hierna weer het gebouw uit. Om 11:46 uur loopt [verzoeker] weer de verfmengkamer binnen. Om 11:47 pakt hij één van de door hem met
clear-coatverf gevulde flesjes en zijn
”mug”, en loopt het gebouw uit, terwijl hij het flesje in zijn linker broekzak stopt. Om 11:55 uur loopt [verzoeker] de verfmengkamer weer binnen, pakt een niet duidelijk zichtbaar voorwerp, stopt dat in een lange kartonnen doos naast de deur en loopt met de doos het gebouw weer uit. Om 12:11 uur loopt [verzoeker] weer de verfmengkamer binnen, pakt een ander gevuld flesje, draait het dopje dicht, stopt het in zijn linker achterbroekzak en verlaat het gebouw”.
4.9
Het Gerecht is op grond van de hierboven beschreven handelingen, die op de videobeelden zijn waar te nemen, van oordeel dat geen andere conclusie getrokken kan worden dan dat [verzoeker] op de dag in kwestie zonder toestemming tenminste één van de door hem met
clear-coatverf gevulde plastic flesjes heeft toegeëigend. Op de videobeelden is immers te zien dat [verzoeker] heel bewust en zorgvuldig tewerk is gegaan. Na een aantal flesjes te hebben gespoeld met een doorzichtige vloeistof heeft hij in ieder geval twee daarvan gevuld met aan Arucar in eigendom toebehorende
clear-coatverf en in ieder geval één van die flesjes meegenomen. Op de beelden is duidelijk te zien dat [verzoeker] om 11:47 uur een gevuld flesje in zijn broekzak stopt, naar buiten loopt en dus het gebouw verlaat. Zijn betoog dat hij op dat moment naar het kantoor van een leidinggevende is toegelopen om te vragen of hij het flesje met inhoud mocht meenemen, is daarom niet geloofwaardig en kan hem dus niet baten. [verzoeker] heeft verder aangevoerd, onder verwijzing naar een door hem overgelegde foto, dat hij het flesje op de werkplaats heeft achtergelaten, omdat geen leidinggevende aanwezig was aan wie hij toestemming kon vragen om het flesje mee te nemen of te kopen. Ook dit verweer acht het Gerecht om een aantal redenen niet geloofwaardig. Op de beelden is immers nergens te zien dat [verzoeker] de verfmengkamer weer binnenloopt om een flesje terug te zetten. [verzoeker] is weliswaar daarna nog twee keer de verfmengkamer binnengelopen om 11:55 uur en 12:11 uur, maar in tegenstelling tot hetgeen hij heeft gesteld, heeft hij niets teruggezet, maar juist weer spullen gepakt en meegenomen. Daar komt bij dat Arucar onbetwist heeft gesteld dat [verzoeker] na zijn lunchbreak zich ziek heeft gemeld en dus op die dag niet meer op het werk is verschenen. Op grond hiervan kan evenmin gezegd worden dat [verzoeker] het flesje heeft teruggebracht, zoals hij heeft betoogd. Overigens geldt dat op de foto die [verzoeker] als productie heeft overgelegd niet te zien is dat er een flesje staat, zodat op grond daarvan ook niet vastgesteld kan worden dat hij het flesje op de werkplaats heeft achtergelaten. [verzoeker] heeft verder nog aangevoerd dat het niet ongebruikelijk is dat werknemers - na verkregen toestemming - verfrestanten naar huis meenemen, nu die normaalgesproken worden weggegooid. Hij heeft op de dag in kwestie van ene [naam collega] toestemming gekregen om restanten kleurenverf mee te nemen, aldus [verzoeker]. Hoewel [verzoeker] niet verweten wordt dat hij kleurenverf heeft toegeëigend, is het Gerecht van oordeel dat ook dit verweer geen kans van slagen heeft. Niet alleen heeft [verzoeker] zijn - door Arucar betwiste - stelling dat verfrestanten aan werknemers worden weggegeven niet nader onderbouwd, maar ook heeft Arucar onbetwist gesteld dat [naam collega] (die geen
Product Manageris, maar een
Supervisor) niet bevoegd is om dergelijke toestemmingen te verlenen, waardoor [verzoeker] in feite geen toestemming had om enige verf mee te nemen.
4.1
Naar het oordeel van het Gerecht leveren de bovengenoemde gedragingen van [verzoeker] een dringende reden op voor een ontslag op staande voet. [verzoeker] heeft immers goederen die aan Arucar in eigendoem toebehoren, toegeëigend. Die gedragingen van [verzoeker] hoeft Arucar, die ervan uit mag gaan dat [verzoeker] zijn werkzaamheden naar behoren en in volledig vertrouwen verricht, niet te dulden. Het ontslag op staande voet is daarom rechtsgeldig gegeven en wordt om die reden niet vernietigd. De persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] en de omstandigheid dat hij nooit een disciplinaire maatregel opgelegd heeft gekregen, zoals door hem gesteld, maar door Arucar gemotiveerd betwist, maken het voorgaande niet anders. Dit betekent dat de verzoeken onder b) en c) die gegrond zijn op de stelling dat het ontslag ongeldig is gegeven of dat het ontslag nietig is, zullen worden afgewezen.
4.11 [
verzoeker] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van Arucar, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.500,-- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten, tarief 5).

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
- verleent aan [verzoeker] toestemming om kosteloos te procederen;
- wijst het verzochte af;
- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de procedure, die tot de datum van uitspraak aan de kant van Arucar worden begroot op Afl. 2.500,- (2 punten, tarief 5) aan salaris voor de gemachtigde;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.J. Keltjens, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 29 augustus 2023 in aanwezigheid van de griffier.