ECLI:NL:OGEAA:2023:17

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
AUA202202701
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging aanslag winstbelasting 2012 wegens niet tijdige bekendmaking

Op 6 april 2023 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij belanghebbende, een vennootschap gevestigd in Aruba, in beroep ging tegen een aanslag winstbelasting voor het jaar 2012. De aanslag was opgelegd op 30 december 2016, maar belanghebbende stelde dat zij deze nooit had ontvangen. De inspecteur had de aanslag niet tijdig bekendgemaakt, waardoor de wettelijke termijn voor het opleggen van de aanslag was overschreden. Het Gerecht oordeelde dat de inspecteur niet had aangetoond dat de aanslag naar het juiste adres was verzonden en dat de aanslag pas op 24 augustus 2022 bekend was gemaakt. Dit viel buiten de vijfjaarstermijn die de wet voorschrijft voor het vaststellen van belastingaanslagen. Het Gerecht vernietigde daarom de aanslag winstbelasting 2012 en verklaarde het beroep gegrond. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moest het betaalde griffierecht worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige bekendmaking van belastingaanslagen en de bewijslast die op de inspecteur rust.

Uitspraak

Uitspraak van 6 april 2023
BBZ nr. AUA202202701
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], gevestigd te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 30 december 2016 voor het jaar 2012 een aanslag winstbelasting opgelegd naar een heffingsgrondslag van Afl. 1.147.500 met een te betalen bedrag aan winstbelasting van Afl. 321.300.
1.2
Belanghebbende is op 16 juni 2022 in bezwaar gekomen tegen bovengenoemde aanslag.
1.3
De Inspecteur heeft op 20 juni 2022 middels een zogenoemde handhavingsbeschikking uitspraak op bezwaar gedaan en belanghebbende niet- ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
1.4
Belanghebbende is op 18 augustus 2022 pro-forma in beroep gekomen. Op 7 november 2022 heeft belanghebbende het beroepschrift aangevuld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 150.
1.5
De Inspecteur heeft op 9 januari 2023 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 6 februari 2023 op het verweerschrift van de Inspecteur gereageerd.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2023 te Oranjestad. Namens belanghebbende zijn verschenen [A] en [B] en [C], allen verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [D], [E], [F] en [G].

2.GESCHIL

2.1
In geschil is of de inspecteur de aanslag winstbelasting voor het jaar 2012 terecht en tot een juiste bedrag heeft opgelegd.

3.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Ontvankelijkheid bezwaar

3.1
In artikel 17, lid 1, van de Algemene landsverordening belastingen (hierna: ALB) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
3.2
Het onderhavige aanslagbiljet is gedagtekend op 30 december 2016. Het bezwaarschrift is op 16 juni 2022 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
3.3
De regel dat bezwaar moet worden ingediend binnen twee maanden na dagtekening van de aanslag leidt uitzondering indien de aanslag ná de datum van dagtekening is bekendgemaakt. In dat geval vangt de bezwaartermijn pas aan op de dag na de bekendmaking van de aanslag door de Inspecteur (vgl. HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875).
3.4
Belanghebbende heeft betoogd dat zij pas door een dwangschrift van 9 juni 2022 op de hoogte is gekomen van de aanslag en dat zij pas op 25 augustus 2022 een duplicaat van de aanslag heeft ontvangen. De aanslag zelf heeft zij derhalve nooit ontvangen. In de betwisting van de tijdige ontvangst ligt de betwisting van de tijdige bekendmaking van de aanslag besloten. In dat geval ligt het op de weg van de Inspecteur om bewijs te leveren van de tijdige bekendmaking. Dat bewijs heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Gerecht niet geleverd. Het Gerecht verwijst hiervoor naar 3.10, waarin zij oordeelt dat de aanslag eerst op 24 augustus 2022 is bekendgemaakt. De omstandigheid dat aan belanghebbende door de Inspecteur met dagtekening 28 september 2016 een afwijkingsbrief is verstuurd, die door belanghebbende op 11 oktober 2016 is ontvangen, leidt het Gerecht niet tot een ander oordeel. Het bezwaar is ingediend op 16 juni 2022. Dat is weliswaar vóór de datum van bekendmaking maar door het hiervoor vermelde dwangschrift was belanghebbende al op 9 juni 2022 op de hoogte van de aanslag zodat het bezwaar ontvankelijk is.
Tijdigheid aanslag
3.5
Ingevolge artikel 10, lid 4 ALB vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag door verloop van tien jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Die termijn bedraagt vijf jaar indien overeenkomstig de wet aangifte is gedaan (artikel 10, lid 5 ALB). De Inspecteur stelt dat niet overeenkomstig de wet aangifte is gedaan en dat de termijn voor het opleggen van de aanslag dus tien jaar bedraagt. Het Gerecht overweegt als volgt.
3.6
Belanghebbende is een op 10 augustus 2000 naar Arubaans recht opgerichte vrijgestelde vennootschap in de zin van artikel 1, letter c van de Landsverordening winstbelasting. Zij heeft op 12 november 2013 aangifte winstbelasting voor het jaar 2012 gedaan en daarbij een concept-jaarrekening over dat jaar bijgevoegd. In de aangifte heeft belanghebbende het standpunt ingenomen dat zij in 2012 uitsluitend vrijgestelde activiteiten heeft verricht en dat zij daarom is vrijgesteld van de winstbelasting. De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling omdat zij meer dan 10% van haar vermogen renteloos heeft uitgeleend aan de aandeelhouders en/of participanten. Anders dan belanghebbende is de Inspecteur van mening dat een dergelijke lening geen kwalificerende belegging vormt. Op 22 april 2021 heeft het Hof in een soortgelijke zaak uitspraak gedaan en in die uitspraak de Inspecteur gelijk gegeven (ECLI:NL:OGHACMB:2021:106). Tegen die uitspraak is beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft nog geen arrest gewezen. Het Gerecht acht het standpunt van belanghebbende pleitbaar. Gelet hierop heeft belanghebbende naar het oordeel van het Gerecht overeenkomstig de wet aangifte winstbelasting gedaan.
3.7
Dat betekent dat dat in dit geval de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag door verloop van vijf jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Artikel 5, lid 1 ALB bepaalt dat de aanslag door de Inspecteur wordt vastgesteld en dat de dagtekening van het aanslagbiljet geldt als dagtekening van de (
toevoeging Gerecht:vaststelling van de) belastingaanslag. Het onderhavige aanslagbiljet is opgemaakt met dagtekening 30 december 2016.
3.8
Voornoemde regel lijdt uitzondering indien de aanslag pas na de dagtekening van het aanslagbiljet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In dat geval komt de datum van bekendmaking in de plaats van de dagtekening van het aanslagbiljet (vgl. HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:930). Het gevolg daarvan is dat een aanslag niet is vastgesteld binnen de daarvoor geldende termijn, indien het aanslagbiljet weliswaar voor het verstrijken van die termijn is gedagtekend, maar de aanslag niet binnen die termijn op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
3.9
De Inspecteur heeft aangevoerd dat de aanslag winstbelasting 2012 tijdig, op 30 december 2016, is opgelegd binnen de vijf jaren die de wet voorschrijft en dat het aanslagbiljet verstuurd is naar het adres van belanghebbende dat bij de belastingdienst bekend was. Verder heeft de Inspecteur aangevoerd dat de afwijkingsbrief wel is ontvangen door belanghebbende.
3.1
Naar het oordeel van het Gerecht is de Inspecteur niet geslaagd in zijn bewijslast. De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aanslag winstbelasting voor het jaar 2012 naar het juiste adres is verzonden. Tevens is niet komen vast te staan of op enige wijze aannemelijk gemaakt dat het aanslagbiljet vóór het einde van de aanslagtermijn, dat is vóór 31 december 2016, ter post is bezorgd. Het gevolg is dan ook dat de aanslag winstbelasting voor het jaar 2012 niet tijdig op voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Belanghebbende heeft pas op 25 augustus 2022 een duplicaat van het aanslagbiljet ontvangen. Voor de toepassing van artikel 10, lid 5 ALB moet het aanslagbiljet dan worden geacht de voorafgaande dag aan de belanghebbende te zijn toegezonden (vgl. HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:930). Dat betekent dat de aanslag eerst op 24 augustus 2022 is bekendgemaakt. Die datum ligt buiten de vijfjaarstermijn die de wet voorschrijft. De conclusie is dan ook dat de aanslag winstbelasting 2012 niet tijdig is vastgesteld.
3.11
Nu de aanslag winstbelasting voor het jaar 2012 niet tijdig is vastgesteld, kan deze niet in stand blijven. Het Gerecht vernietigt de aanslag winstbelasting 2012. Aan een inhoudelijke behandeling van het beroep komt het Gerecht niet toe.

4.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

4.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 Landverordening beroep in belastingzaken (hierna: LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
4.3
In artikel 1 van dit landsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Afl. 1.400 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 1).
4.4
Tevens dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4, LBB, het betaalde griffierecht van Afl. 25 aan belanghebbende te vergoeden.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep tegen de aanslag winstbelasting voor het jaar 2012 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de aanslag winstbelasting voor het jaar 2012;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Afl. 1.400; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.M. de Werd, rechter, en is uitgesproken 6 april 2023, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300