ECLI:NL:OGEAA:2023:146

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
AUA202204505
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.H.M. van de Leur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een schuld met contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde Island Finance Aruba N.V. (hierna: IFA) betaling van een schuld van Afl. 17.650,43 van de gedaagde, met een contractuele rente van 27% en bijkomende kosten. De procedure begon met een tussenvonnis op 12 april 2023, gevolgd door een comparitie van partijen op 11 mei 2023. IFA werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. M.E.D. Brown, terwijl de gedaagde in persoon verscheen. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de gedaagde sinds de indiening van het verzoekschrift op 20 december 2022 geen betalingen had verricht.

Het Gerecht oordeelde dat de vordering van IFA in hoofdsom toewijsbaar was, met inachtneming van de contractuele rente en wettelijke rente. De door IFA gevorderde boeterente van 5% werd echter afgewezen, omdat deze in strijd was met de wettelijke bepalingen omtrent het maximale percentage aan jaarlijkse kredietvergoeding. Het Gerecht oordeelde dat de boeterente nietig was op grond van artikel 3:40 BW, wat betekende dat IFA een eerdere verrekening van een deel van de betaling ongedaan moest maken.

Daarnaast werd de vordering van IFA voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, omdat IFA meer werkzaamheden had verricht dan enkel ter voorbereiding van de zaak. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die in totaal op Afl. 4.873,10 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 28 juni 2023, waarbij het Gerecht de vordering van IFA grotendeels toewijsbaar achtte, met uitzondering van de boeterente.

Uitspraak

Vonnis van 28 juni 2023
Behorend bij A.R. AUA202204505
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: IFA,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[Naam gedaagde],
wonende te [adres] in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
procederende in persoon.
1.
DE PROCEDURE
1.1 Het verloop van de procedure tot 12 april 2023 blijkt uit het tussenvonnis van dit Gerecht van die datum. De bij dat vonnis gelaste comparitie van partijen na antwoord heeft plaatsgevonden op 11 mei 2023. IFA is ter zitting verschenen bij haar gemachtigde, en [gedaagde] is in persoon verschenen. Partijen hebben over en weer het woord gevoerd, en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.2 Vonnis is bepaald op heden.

2.HET GESCHIL

2.1
Island Finance vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt:
a. om aan IFA te betalen Afl. 17.650,43, te vermeerderen met 27% aan gematigde contractuele rente gerekend vanaf 31 december 2020 waarbij na iedere na die datum verrichte betaling die rente telkens verschuldigd is over de dan nog resterende hoofdsom tot een maximum van Afl. 13.619,07, en na het bereiken van dat maximum te vermeerderen met wettelijke rente tot de algehele voldoening, verder te vermeerderen met overeengekomen boeterente van 5% over elke niet betaalde termijn dan wel over het niet betaalde deel daarvan indien een vervallen termijn of een gedeelte daarvan niet wordt betaald binnen 15 dagen na de vervaldatum van die afzonderlijke termijn, en voorts te vermeerderen met een bedrag naar rato van 1,5 punt van het liquidatietarief aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
b. in de proceskosten, waaronder begrepen die van het beslag.
2.2 [
gedaagde] voert verweer.
2.3
Voor zover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

3.DE VERDERE BEOORDELING

3.1
Het Gerecht volhardt in zijn in het tussenvonnis neergelegde overwegingen en beslissingen.
3.2
In het licht van rechtsoverweging 2.5 van het tussenvonnis en in dat van de omstandigheid dat ter zitting is gebleken dat [gedaagde] sinds de indiening van het inleidend verzoekschrift door IFA op 20 december 2022 niets heeft aflost van haar openstaande schuld bij IFA zal de vordering van IFA in hoofdsom worden toegewezen, te vermeerderen met 27% aan jaarlijkse rente gerekend vanaf 31 december 2020 tot een maximum van Afl. 13.619,07 en na het bereiken van dat maximum te vermeerderen met wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening.
3.3
Ter zake van de door IFA gevorderde contractuele boeterente ad 5% over elke niet tijdig betaalde termijn dan wel over het niet tijdig betaalde deel daarvan wordt het volgende overwogen. Het door het Hof (bij vonnis van 21 april 2020, met als vindplaats ECLI:NL:OGHACMB:2020:84) ook voor Aruba vastgestelde of toegelaten maximale percentage aan APR (Annual Percentage Rate) dat een kredietverstrekker tot nader order van de wetgever jaarlijks aan kredietvergoeding in rekening mag brengen aan een kredietverkrijger bedraagt 27% over het geleende bedrag. Het Hof heeft daarbij verder bepaald dat het meerdere daarvan op de voet van het eerste lid van artikel 3:40 BW nietig is. Voormeld maximale percentage aan APR/jaarlijkse kredietvergoeding omvat rente en alle andere kosten die gemoeid gaan met de kredietverstrekking.
3.4
Uit de vordering van IFA en de daaraan door haar ten gronde gelegde stellingen volgt dat zij de aan [gedaagde] in rekening te brengen contractuele rente gematigd heeft vastgesteld op jaarlijks 27%, hetgeen reeds het maximum aan APR is. Die omstandigheid brengt in het licht van vorenstaande met zich dat voormelde door IFA bedongen en aan [gedaagde] in rekening gebrachte boeterente op de voet van het eerste lid van artikel 3:40 BW nietig is, met als gevolg dat die nevenvordering van IFA zal worden afgewezen. Bijgevolg daarvan is dat IFA ten onrechte Afl. 1.190,-- van het door [gedaagde] betaalde bedrag ad Afl. 1.200,-- heeft aangewend ter gedeeltelijke verrekening van overeengekomen doch thans nietig geoordeelde boeterente (zie de laatste alinea onder randnummer 3. van het inleidend verzoekschrift). IFA dient die verrekening ongedaan te maken. Het Gerecht zal aldus verstaan.
3.5
De vordering van IFA ter zake van vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen omdat is gebleken dat IFA dienaangaande meer werkzaamheden heeft verricht dan die ter voorbereiding en instructie van de zaak, waarvoor ingevolge artikel 63a Rv geen vergoeding op de voet van het tweede lid artikel 6:96 BW kan worden toegekend. IFA mocht in redelijkheid die buitengerechtelijke incassowerkzaamheden verrichten en de door IFA verzochte vergoeding daarvoor ad Afl. 1.500,-- is in overeenstemming met het Procesreglement en is daarom ook redelijk.
3.6 [
gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van IFA, waaronder begrepen die van het bij partijen genoegzaam bekende ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire derdenbeslag. De proceskosten tot aan deze uitspraak worden begroot op (750,-- + 227,25 + 209,90 + 275,15 + 213,35 +197,45 =) Afl. 1.873,10 aan verschotten (griffiegeld en explootkosten) en Afl. 3.000,-- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten, tarief 4).

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
-veroordeelt [gedaagde] om aan IFA te betalen Afl. 17.650,43, te vermeerderen met 27% aan gematigde contractuele rente gerekend vanaf 31 december 2020 waarbij na iedere na die datum verrichte betaling die rente telkens verschuldigd is over de dan nog resterende hoofdsom tot een maximum van Afl. 13.619,07, en na het bereiken van dat maximum te vermeerderen met wettelijke rente tot de algehele voldoening;
-veroordeelt [gedaagde] voorts om aan IFA te betalen Afl. 1.500,-- aan vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
-veroordeelt [gedaagde] tot slot in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van IFA, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 4.873,10;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders door IFA verzochte;
-verstaat dat IFA de hiervoor in rechtsoverweging 3.4 besproken verrekening ten titel van boeterente ongedaan maakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. van de Leur, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 28 juni 2023 in aanwezigheid van de griffier.