ECLI:NL:OGEAA:2023:11

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
AUA202201130
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake studielening en bezwaar tegen renteberekening

In deze zaak heeft de Minister van Financiën en Cultuur van Aruba (verweerder) een beslissing genomen op het bezwaar van appellante, die een studielening heeft. Appellante heeft in 2019, 2020 en 2021 bezwaar gemaakt tegen de renteberekeningen die door de Directie Financiën zijn verstrekt. De bestreden beslissing, verzonden op 22 februari 2022, werd door appellante als een beslissing op haar bezwaarschriften beschouwd. Het gerecht heeft de zaak behandeld op zittingen in juli en december 2022, waarbij appellante en haar gemachtigde aanwezig waren, maar verweerder niet. De rechter heeft vastgesteld dat de rentebrief, die betrekking heeft op de studielening, een civielrechtelijke overeenkomst betreft en geen publiekrechtelijke bevoegdheid omvat. Hierdoor is het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat het gerecht de bestreden beslissing heeft vernietigd. De rechter heeft geoordeeld dat de bestreden beslissing niet correct was, omdat deze niet in overeenstemming was met de wetgeving omtrent bezwaar en beroep. De uitspraak is gedaan op 8 februari 2023, waarbij het gerecht heeft bepaald dat het griffierecht aan appellante moet worden terugbetaald.

Uitspraak

Uitspraak van 8 februari 2023
Lar nr. AUA202201130

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellante],

wonend te Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: mr. S. Maduro,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN FINANCIËN EN CULTUUR,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. V.M. Emerencia (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij e-mailbericht van 22 februari 2022 (de bestreden beslissing) heeft een medewerker van Directie Financiën, kennelijk namens verweerder, appellante bericht als hierna onder 1.7 vermeld.
Daartegen heeft appellante op 1 april 2022 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Verweerder heeft op 16 juni 2022 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 6 juli 2022. Appellante is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechter heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 7 december 2022.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 7 december 2022. Appellante is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
De feiten
1.1
Bij brief van 26 augustus 2019 heeft de directeur Directie Financiën (DF) appellante bericht dat zij over 2018 een bedrag van Afl. 3.788,04 heeft betaald ten aanzien van haar studielening. In de brief staat onder meer:
“Beginsaldo per 1-1-2018 Afl. 28.410,32 (incl. rente)
Correctie i.v.m. koersverschillen Afl. 7.085,76
Aflossing aan hoofdsom: Afl. 3.507,44
Aflossing aan interest: Afl. 280,60
Eindsaldo per 31-12-2018 Afl. 31.708,04 (incl. rente)
(…)”.
1.2
Tegen deze brief heeft appellante op 26 september 2019 bezwaar gemaakt.
1.3
Bij brief van 29 september 2020 heeft de directeur DF appellante bericht dat zij over 2019 een bedrag van Afl. 3.788,04 heeft betaald ten aanzien van haar studielening. Tevens staat in de brief een beginsaldo van Afl. 31.708,04 opgenomen en een eindsaldo van Afl. 27.920,-.
1.4
Tegen deze brief heeft appellante op 29 oktober 2020 bezwaar gemaakt.
1.5
Bij brief van 23 augustus 2021 (hierna: de rentebrief) heeft de directeur DF appellante bericht dat zij over 2020 een bedrag van Afl. 3.788,04 heeft betaald ten aanzien van haar studielening. Tevens staat in de brief een beginsaldo van Afl. 27.920,- opgenomen en een eindsaldo van Afl. 24.131,96.
1.6
Tegen de rentebrief heeft appellante op 30 september 2021 bezwaar gemaakt.
1.7
Bij bestreden beslissing van 22 februari 2022 heeft een medewerker van DF appellante onder meer het volgende bericht:
“Wij bevestigen ontvangst van uw klacht van 20 september 2021, wegens het in rekening brengen van koersverschillen. Voor de omrekening van de Euro-bedragen naar AWG hanteert de Directie Financiën de gemiddelde jaarkoers zoals vastgesteld door de Centrale Bak van Aruba. Bij herberekening van uw studieschuld bleek een verkeerde koersberekeningswijze te zijn gehanteerd, en zagen wij ons genoodzaakt deze fout te herstellen en in onze administratie rechtgezet. Aangezien het rentepercentage vanaf januari 2020 met terugwerkende kracht is verlaagd naar 0% is het bedrag aan rente komen te vervallen. Hierdoor bedraagt de hoofdsom studielening Nederland AWG 59.172.54.
(…)”
De beoordeling
2. Appellante betoogt dat de e-mail van 22 februari 2022 beschouwd dient te worden als een beslissing op haar bezwaarschriften van 2019, 2020 en 2021. Appellante betoogt voorts dat verweerder de hoofdsom van de studielening zonder uitleg en eenzijdig wijzigt. Het totaalbedrag is met ruim Afl. 7.000,- vermeerderd. In dit verband heeft appellant ter zitting nader toegelicht dat zij ambtenaar is, en dat verweerder maandelijks een bedrag inhoudt op haar salaris ten aanzien van haar studielening. Op haar salarisstrook staat (onder het kopje balans) het bedrag vermeld van het saldo welk bedrag overeenkomt met haar eigen overzicht. Desalniettemin ontvangt zij van DF steeds een ander overzicht.
3. In zijn verweerschrift heeft verweerder zich, onder verwijzing naar een studieleningsovereenkomst van 15 juni 1999 tussen appellante en het Land Aruba, op het standpunt gesteld dat de rentebrief (zie 1.5) geen beschikking behelst, maar een opgaaf is van de aflossom en rente ten aanzien van deze civielrechtelijke studieleningsovereenkomst.
4. Ambtshalve overweegt het gerecht als volgt.
De bestreden beslissing, die kennelijk namens verweerder aan appellante is verzonden, is, gelet op de bewoordingen daarvan (zie 1.7), aan te merken als een beslissing op het bezwaar van appellante van 30 september 2021 tegen de rentebrief. Gelet hierop, behelst de bestreden beslissing een beschikking in de zin van de Lar. Daaraan doet niet af de omstandigheid dat de rentebrief geen beschikking behelst, zoals verweerder op zichzelf terecht heeft aangevoerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het beslissen op een bezwaarschrift in de zin van de Lar door een bestuursorgaan als zodanig gericht is op enig rechtsgevolg, ook indien de beslissing, waartegen het bezwaar is gemaakt, niet op enig rechtsgevolg is gericht (vergelijk de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 28 mei 2012, ECLI:NL:OGHACMB:2012:BX6128).
Het voorgaande geeft het gerecht evenwel aanleiding om op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien. Daartoe wordt als volgt overwogen. De rentebrief strekt ter uitvoering van een tussen partijen gesloten civielrechtelijke overeenkomst, en is niet gegeven ter uitvoering van enige publiekrechtelijke bevoegdheid. Aldus behelst deze brief een rechtshandeling naar burgerlijk recht, waartegen ingevolge artikel 9, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Lar geen bezwaar openstaat. Onder deze omstandigheden had verweerder het bezwaar van appellante nietontvankelijk moeten verklaren.
5. Ter voorlichting aan partijen wijst het gerecht er nog op dat geschillen over de uitvoering van de studieleningsovereenkomst uitsluitend ter beoordeling kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing van 22 februari 2022;
- verklaart het door appellante tegen de rentebrief van 23 augustus 2021 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking;
- gelast dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan haar wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 8 februari 2023, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.