1.7Bij bestreden beslissing van 22 februari 2022 heeft een medewerker van DF appellante onder meer het volgende bericht:
“Wij bevestigen ontvangst van uw klacht van 20 september 2021, wegens het in rekening brengen van koersverschillen. Voor de omrekening van de Euro-bedragen naar AWG hanteert de Directie Financiën de gemiddelde jaarkoers zoals vastgesteld door de Centrale Bak van Aruba. Bij herberekening van uw studieschuld bleek een verkeerde koersberekeningswijze te zijn gehanteerd, en zagen wij ons genoodzaakt deze fout te herstellen en in onze administratie rechtgezet. Aangezien het rentepercentage vanaf januari 2020 met terugwerkende kracht is verlaagd naar 0% is het bedrag aan rente komen te vervallen. Hierdoor bedraagt de hoofdsom studielening Nederland AWG 59.172.54.
(…)”
2. Appellante betoogt dat de e-mail van 22 februari 2022 beschouwd dient te worden als een beslissing op haar bezwaarschriften van 2019, 2020 en 2021. Appellante betoogt voorts dat verweerder de hoofdsom van de studielening zonder uitleg en eenzijdig wijzigt. Het totaalbedrag is met ruim Afl. 7.000,- vermeerderd. In dit verband heeft appellant ter zitting nader toegelicht dat zij ambtenaar is, en dat verweerder maandelijks een bedrag inhoudt op haar salaris ten aanzien van haar studielening. Op haar salarisstrook staat (onder het kopje balans) het bedrag vermeld van het saldo welk bedrag overeenkomt met haar eigen overzicht. Desalniettemin ontvangt zij van DF steeds een ander overzicht.
3. In zijn verweerschrift heeft verweerder zich, onder verwijzing naar een studieleningsovereenkomst van 15 juni 1999 tussen appellante en het Land Aruba, op het standpunt gesteld dat de rentebrief (zie 1.5) geen beschikking behelst, maar een opgaaf is van de aflossom en rente ten aanzien van deze civielrechtelijke studieleningsovereenkomst.
4. Ambtshalve overweegt het gerecht als volgt.
De bestreden beslissing, die kennelijk namens verweerder aan appellante is verzonden, is, gelet op de bewoordingen daarvan (zie 1.7), aan te merken als een beslissing op het bezwaar van appellante van 30 september 2021 tegen de rentebrief. Gelet hierop, behelst de bestreden beslissing een beschikking in de zin van de Lar. Daaraan doet niet af de omstandigheid dat de rentebrief geen beschikking behelst, zoals verweerder op zichzelf terecht heeft aangevoerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het beslissen op een bezwaarschrift in de zin van de Lar door een bestuursorgaan als zodanig gericht is op enig rechtsgevolg, ook indien de beslissing, waartegen het bezwaar is gemaakt, niet op enig rechtsgevolg is gericht (vergelijk de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 28 mei 2012, ECLI:NL:OGHACMB:2012:BX6128). Het voorgaande geeft het gerecht evenwel aanleiding om op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien. Daartoe wordt als volgt overwogen. De rentebrief strekt ter uitvoering van een tussen partijen gesloten civielrechtelijke overeenkomst, en is niet gegeven ter uitvoering van enige publiekrechtelijke bevoegdheid. Aldus behelst deze brief een rechtshandeling naar burgerlijk recht, waartegen ingevolge artikel 9, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Lar geen bezwaar openstaat. Onder deze omstandigheden had verweerder het bezwaar van appellante nietontvankelijk moeten verklaren.
5. Ter voorlichting aan partijen wijst het gerecht er nog op dat geschillen over de uitvoering van de studieleningsovereenkomst uitsluitend ter beoordeling kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De rechter in dit gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing van 22 februari 2022;
- verklaart het door appellante tegen de rentebrief van 23 augustus 2021 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde beschikking;
- gelast dat het door appellante gestorte griffierecht van Afl. 25,- aan haar wordt terugbetaald.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op maandag 8 februari 2023, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.