In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, vorderde de eiser, [eiser], dat het Gerecht een verhuisverbod zou opleggen aan de gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot hun minderjarige dochter. De partijen zijn op 30 mei 2018 in gemeenschap van goederen getrouwd en hebben samen een minderjarige dochter. De gedaagde was voornemens om met de minderjarige naar Ecuador te verhuizen, wat de eiser wilde voorkomen. De eiser voerde aan dat de verhuizing niet goed voorbereid was en dat de gezondheid van de minderjarige in gevaar zou komen. De gedaagde daarentegen stelde dat zij de verhuizing goed had voorbereid en dat zij in Ecuador bij haar familie zou worden opgevangen. Tijdens de zitting op 13 juli 2022 werd de zaak behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Het Gerecht oordeelde dat de gedaagde voldoende had aangetoond dat de verhuizing naar Ecuador niet in strijd was met de belangen van de minderjarige. De vordering van de eiser werd afgewezen, en de gedaagde kreeg toestemming om kosteloos te procederen. De vordering in reconventie van de gedaagde werd niet behandeld, omdat de vordering in conventie was afgewezen. Het Gerecht compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.