ECLI:NL:OGEAA:2022:498

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 december 2022
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
AUA202203806
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over versobering van arbeidsvoorwaarden van schoonmaakpersoneel bij Stichting Katholiek Onderwijs Aruba

In deze zaak vordert eiseres, een schoonmaakster in dienst van de Stichting Katholiek Onderwijs Aruba (SKOA), dat het Gerecht SKOA beveelt tot doorbetaling van haar loon en aanvullende uitkeringen conform de arbeidsovereenkomst. Eiseres is sinds 1 november 2016 in dienst bij SKOA en ontving tot augustus 2022 een bruto maandloon van Afl. 1.970,00. Door gewijzigde subsidiebesluiten van het Land Aruba is SKOA niet langer in staat om de eerder betaalde salarissen en uitkeringen te voldoen, wat heeft geleid tot een voorstel van SKOA om de arbeidsvoorwaarden te versoberen. Eiseres heeft dit voorstel afgewezen, waarna SKOA eenzijdig de versobering heeft doorgevoerd. Het Gerecht heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de financiële situatie van SKOA en de gevolgen van de coronapandemie. Het Gerecht oordeelt dat de versobering van de arbeidsvoorwaarden van eiseres te ingrijpend is en dat aanvaarding van het voorstel redelijkerwijs niet van haar kan worden gevergd. Het Gerecht beveelt SKOA tot doorbetaling van het versoberde loon en aanvullende uitkeringen, en veroordeelt SKOA in de proceskosten.

Uitspraak

Vonnis van 19 december 2022
Behorend bij K.G. nr. AUA202203806
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiseres],
te Aruba,
eiseres, hierna ook te noemen: [[eiseres]],
gemachtigde: de advocaat mr. E.E. Rosenstand,
tegen:
de stichting
STICHTING KATHOLIEK ONDERWIJS ARUBA,
te Aruba,
gedaagde, hierna ook te noemen: SKOA,
gemachtigde: mr. C.B.A. Coffie.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het verzoekschrift met producties, ingediend ter griffie op 1 november 2022;
-de door de SKOA ingediende akte overlegging producties;
-de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van donderdag 1 december 2022.
1.2 [
eiseres] is ter zitting verschenen samen met haar gemachtigde. SKOA is verschenen met mr. L. Gomez occuperend voor gemachtigde, samen met mevrouw A. Baly, mevrouw C. Romney en mevrouw J. Irausquin (respectievelijk directeur, hoofd PZ en personeelsfunctionaris in dienst van de SKOA). Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd - beiden in eerste termijn aan de hand van overgelegde en voorgedragen pleitnotities, beiden voorzien van toegelaten producties - en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen.
1.3.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE FEITEN

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van overgelegde producties voor zover niet of onvoldoende bestreden staat onder meer het volgende vast tussen partijen.
2.2 [
eiseres] is op 1 november 2016 krachtens een daartoe tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst als schoonmaakster in vaste dienst getreden van de SKOA. Het laatstelijk bruto maandloon van [eiseres] van voor augustus 2022 bedroeg Afl. 1.970,00 per maand. Vanaf het begin van de arbeidsverhouding tussen [eiseres] en SKOA wordt haar salaris uitbetaald via het “
Payroll systeem” van het Land.
2.3
Vanaf 2015 tot en met december 2020 werden de salariskosten van het schoonmaakpersoneel in dienst van SKOA op zodanig wijze gesubsidieerd door het Land, dat de niet met ambtenaren gelijkgestelde schoonmaakpersoneel naast hun bruto maandloon (net als ambtenaren en daarmee gelijkgestelden), “
aanvullende uitkeringen” (hierna: de uitkeringen) ontvingen. Het betreft de zogeheten “
voorjaars-of
bashi premie” (in januari van ieder jaar), de zogeheten “
reparatiepremie” (in augustus van ieder jaar) en het zogeheten “
gelijk bedrag of najaarspremie” (in november van ieder jaar). Zonder inkorting van of vanwege overheidswege in verband met de gevolgen van de covidpandemie bedroegen die uitkeringen in het jaar 2021 telkens Afl. 1.812,-- bruto.
2.4
Vanaf januari 2021 ontvangt SKOA geen extra subsidie meer van het Land voor de salariskosten van haar schoonmaakpersoneel. Dit als gevolg van de gewijzigde beslissing van het Land, dat de salariskosten van het schoonmaakpersoneel niet vallen onder de salarissubsidie als bedoeld in de LvBO, LvKO en LvVO. Het schoonmaakpersoneel kan, evenals als het administratief personeel van SKOA, niet worden aangemerkt als ambtenaren of daarmee gelijkgestelden. De salariskosten van het schoonmaakpersoneel moeten worden gedekt uit de subsidie voor de exploitatiekosten van SKOA, welk subsidiebedrag sindsdien niet is vermeerderd door het Land. Daardoor is sprake van een nog groter begrotingstekort bij SKOA.
2.5
Het Land heeft omstreeks 8 april 2022 de beslissing genomen dat SKOA onder bepaalde voorwaarden ten behoeve van haar schoonmaakpersoneel in aanmerking zou komen voor extra (exploitatie)gelden (in totaal Afl. 2.500.000,-- jaarlijks) ter dekking van de volgende componenten:
a. salaris conform minimumloon;
b. vakantie-uitkering;
c. kerstbonus;
d. pensioen conform de Landsverordening algemeen pensioen.
2.6
Hetgeen met betrekking tot de schoonmaaksters van SKOA niet (meer) door het Land wordt gesubsidieerd zijn de volgende componenten:
i. inschaling conform de Bezoldigingsregeling Ambtenaren;
ii. ATV-dagen;
iii. de uitkeringen;
iv. AZV-plus ziektekostenverzekering;
v. APFA-pensioen;
vi. periodieke verhogingen.
2.7
Op 21 april 2022 heeft onder meer [eiseres] een update van SKOA ontvangen over de subsidiebeslissingen van het Land.
2.8
Op 11 juli 2022 heeft de SKOA de volgens haar voorliggende opties besproken met haar schoonmaakpersoneel, waaronder met [eiseres].
2.9
In juni 2022 is aan [eiseres] de vakantie-uitkering betaald. In augustus 2022 zijn aan [eiseres] tot 1 augustus in het jaar 2022 opgebouwde uitkeringen uitbetaald. SKOA heeft het bruto maandloon van [eiseres] per 1 augustus 2022 verlaagd van Afl. 1.970,00 naar Afl. 1.815,35.
2.1
De huidige financiële situatie van SKOA is verslechterd. Over de periode 2020 tot en met 2022 heeft SKOA Afl. 5.722.173,89 minder aan subsidie ontvangen. Eén van de gevolgen daarvan is dat SKOA een schuld heeft opgebouwd bij de Belastingdienst van Afl. 3.667.005,90 per 18 februari 2022 en Afl. 5.348.008,28 per augustus 2022.
2.11
Als SKOA wordt veroordeeld tot het doorbetalen van hetgeen zij in de periode vanaf 2015 tot 1 augustus 2022 aan bruto loon plus de jaarlijkse uitkeringen telkens betaalde aan haar schoonmaakpersoneel, dan komt SKOA bij de huidige door het Land ten behoeve van dat personeel verstrekte exploitatiesubsidie van jaarlijks Afl. 2.500.000,-- op jaarbasis ongeveer Afl. 540.000,-- te kort.
2.12
SKOA heeft in het licht van vorenstaande aan [eiseres] (en het overige schoonmaakpersoneel) het voorstel gedaan om tot versobering van haar arbeidsovereenkomst over te gaan. Dat voorstel houdt in dat (1) per vanaf 1 augustus 2022 haar bruto maandloon Afl. 1.815,35 bedraagt, (2) jaarlijks in december een kersbonus wordt uitgekeerd van Afl. 200,-- en (3) dat zij pensioenrechten opbouwt conform de Landsverordening algemeen pensioen (hierna: het voorstel).
2.13 [
eiseres] is niet akkoord gegaan met het voorstel evenals nog circa 57 andere collega’s van het schoonmaakpersoneel. Een klein deel daarvan heeft wel een door SKOA aangeboden pakket tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst aanvaard.
2.14
In weerwil van de omstandigheid dat [eiseres] het voorstel niet heeft aanvaard heeft SKOA eenzijdig het voorstel op 1 augustus 2022 in werking laten treden.

3.HET GESCHIL

3.1 [
eiseres] vordert dat het Gerecht bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
i. SKOA beveelt tot doorbetaling aan [eiseres] van haar loon en aanvullende uitkeringen conform de tussen partijen – naar het Gerecht begrijpt – op 1 november 2016 gesloten arbeidsovereenkomst totdat die arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, achterstallig loon te vermeerderen met de wettelijke verhoging en met wettelijke rente;
ii. de SKOA veroordeelt in de proceskosten.
3.2
de SKOA voert verweer en concludeert tot afwijzing van het door [eiseres] verzochte en tot uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vordering ligt besloten in de aard van die vordering voor zover die ziet op haar bruto loon en de uitkeringen alsmede de daaraan door [eiseres] ten gronde gelegde stellingen. Hierbij wordt nog expliciet overwogen dat de stelling van SKOA, dat [eiseres] met de door SKOA per 1 augustus 2022 eenzijdig doorgevoerde versoberingen van ruim 10% op haar minimum salaris in staat moet worden geacht te kunnen voorzien in haar maandelijkse financiële lasten, wordt als weinig realistisch verworpen.
Voor zover de vordering van [eiseres] tevens ziet op de hiervoor onder 2.6 sub ii., iv., v. en vi. vermelde componenten/emolumenten heeft te gelden dat het Gerecht dienaangaande geen rechtens te respecteren spoedeisend belang ziet aan de zijde van [eiseres]. In zoverre treft het op dit punt door SKOA gevoerde verweer doel, met als gevolg dat die (mogelijke) onderdelen van de vordering van [eiseres] in deze voorlopige voorziening zullen worden afgewezen.
4.2
In deze procedure moet aan de hand van het door partijen gestelde, zonder nader onderzoek en met inachtneming van de beperkingen van de procedure in kortgeding, de vraag worden beantwoord of de vordering van [eiseres] in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door haar gevraagde voorziening gerechtvaardigd is. Daarover wordt het volgende overwogen.
4.3
Vast staat dat toen het Land in 2015 de salariskosten van SKOA met betrekking tot haar schoonmaakpersoneel begon te bekostigen, zoals het heeft gedaan vanaf de aanvang van de krachtens een arbeidsovereenkomst in dienst van SKOA zijnde [eiseres] een hoger loon dan voorheen kreeg uitbetaald voor de door haar verrichte werkzaamheden en dat [eiseres] daarnaast ook telkens de uitkeringen kreeg uitbetaald. Daarbij is door SKOA niet aan [eiseres] gezegd dat deze financiële verruimingen (hierna: de verruimingen) geen onderdeel uitmaakten van haar arbeidsovereenkomst, en gesteld noch is gebleken dat SKOA destijds te dezen enig ander voorbehoud kenbaar heeft gemaakt aan [eiseres]. Het nalaten daarvan in verbinding met de omstandigheid dat de verruimingen zonder weerklank zijdens SKOA meerdere achtereenvolgende jaren hebben geduurd brengt naar het voorlopig onderdeel van het Gerecht met zich dat die onderdeel zijn geworden van de arbeidsovereenkomst van [eiseres], althans mocht en mag [eiseres] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat dit het geval was en is. Aldus is ter zake van de verruimingen sprake van door [eiseres] verworven rechten. Het verweer van SKOA op dit onderdeel wordt verworpen.
4.4
Vast staat echter dat het Land per januari 2021 is gestopt met de bekostiging van de salariskosten van het in loondienst van SKOA zijnde schoonmaakpersoneel, en eerst per 8 april 2022 heeft besloten om weer over te gaan tot subsidiering van de salariskosten van dat personeel in de hiervoor onder 2.5 vermelde sterk versoberde zin, terwijl voorshands aannemelijk is geworden dat SKOA ter zake van betaling van haar schoonmaakpersoneel in elk geval sterk afhankelijk is van wat het Land dienaangaande bekostigt. Vast staat verder dat als SKOA gehouden wordt tot doorbetaling van hetgeen zij in de periode vanaf 2015 tot 1 augustus 2022 aan bruto loon plus de jaarlijkse uitkeringen telkens betaalde aan haar schoonmaakpersoneel, SKOA bij de huidige door het Land ten behoeve van dat personeel verstrekte subsidie bij haar huidige wijze van bedrijfsvoering op jaarbasis ongeveer
Afl. 540.000,-- te kort komt. Die tekortkoming valt te kwalificeren als substantieel.
4.5
In het licht van vorenstaande heeft SKOA aan [eiseres] onder meer het hiervoor onder 2.12 omschreven voorstel gedaan dat door [eiseres] niet is aanvaard. De hamvraag in dit geschil is of [eiseres] dat voorstel al dan niet mocht weigeren. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.6
Volgens vaste bestendige rechtspraak geldt in het algemeen dat een werkgever en een werknemer over en weer verplicht zijn om zich als goed werkgever en werknemer te gedragen en dat de vraag of [eiseres] in dit geval verplicht is om in te gaan op het voorstel, afhangt van de volgende omstandigheden;
Is er sprake van gewijzigde omstandigheden binnen SKOA met betrekking tot haar schoonmaakpersoneel?
Is het voorstel op een open en constructieve wijze gedaan door SKOA en is dit met [eiseres] besproken?
Is het voorstel inhoudelijk redelijk te noemen?
Kan aanvaarding van het voorstel redelijkerwijs worden gevergd van [eiseres]?
4.7
Hiervoor gelden de volgende omstandigheden als voorshands redengevend. De door het Land aan SKOA verstrekte salarissubsidie als bedoeld in de LvBO, LvKO en LvVO is
ten behoeve van betaling van haar schoonmaakpersoneel gestopt en is thans sterk versobert. Daardoor is voor SKOA ten opzichte van de periode vanaf 2015 tot en met december 2020 een ingrijpende wijziging opgetreden in haar financiële situatie, die bepaalt niet rooskleurig is.
4.8
Aannemelijk is geworden dat SKOA die wijziging van omstandigheden heeft besproken met onder meer [eiseres], en dat zij in het licht daarvan het voorstel heeft voorgelegd en heeft besproken met onder meer [eiseres]. Aldus beantwoordt het Gerecht de hiervoor onder 2. geformuleerde vraag eveneens bevestigend.
4.9
Ter zake van de vraag of het voorstel inhoudelijk redelijk is wordt het volgende overwogen. Het laatstelijk voor 1 augustus 2022 voor [eiseres] geldende bruto maandloon bedroeg Afl. 1.970,-- terwijl uit de door [eiseres] overgelegde loonstrook valt te herleiden dat zonder korting in verband met de gevolgen van de coronapandemie de uitkeringen in het jaar 2022 telkens Afl. 1.918,-- bruto bedragen. Zonder de vakantie-uitkering mee te rekenen die [eiseres] ook na 1 augustus 2022 toekomt ontving [eiseres] aldus krachtens haar arbeidsovereenkomst met SKOA zonder de tijdelijke kortingen in verband met de covidpandemie tot voor kort jaarlijks (12 x 1.970,--) + (3 x 1.918,--) = (23.640,-- + 5.754,-- =) Afl. 29.394,-- bruto, ofwel gemiddeld maandelijks (29.394,-- : 12 =) Afl. 2.449,50 bruto, terwijl ingevolge de door [eiseres] bestreden eenzijdige beslissing van SKOA tot inwerkingtreding per 1 augustus 2022 van het voorstel [eiseres] vanaf die datum gemiddeld maandelijks (1.815,35 + (200,-- : 12) =) Afl. 1.832,02 bruto ontvangt. Dat komt neer op een versobering van ca 30% van de primaire arbeidsvoorwaarden van [eiseres]. Die mate van versobering is naar het voorlopig oordeel van het Gerecht te ingrijpend en brengt met zich dat de hiervoor onder 3. geformuleerde vraag ontkennend moet worden beantwoord, hetgeen met zich brengt dat aanvaarding van het voorstel redelijkerwijs niet kon/kan worden gevergd van [eiseres].
4.1
Vorenstaande brengt mee dat de vraag moet worden beantwoord welke versobering van de primaire arbeidsvoorwaarden van [eiseres] gelet op alle omstandigheden van het geval inhoudelijk dermate redelijk is dat aanvaarding daarvan door [eiseres] redelijkerwijze wel van haar kan worden gevergd. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.11
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, meer in bijzonder enerzijds de niet rooskleurige doch in haar risicosfeer liggende financiële situatie van SKOA en anderzijds de omstandigheid dat aan het ongewijzigd blijven van het inkomen van [eiseres] groot gewicht toekomt en het Gerecht terughoudendheid moet betrachten met betrekking tot het goedkeuren van een eenzijdige wijziging daarvan door de werkgever, komt het Gerecht een versobering van 5% van het bruto gemiddeld maandinkomen van [eiseres] ad Afl. 2.449,50 voorshands dusdanig redelijk voor dat die versobering/korting redelijkerwijze gevergd kan worden van [eiseres] en aldus in het licht van goed werknemerschap redelijkerwijze niet door haar kan worden geweigerd.
4.12
Vorenstaande betekent dat zonder kortingen in verband met de gevolgen van de coronapandemie vanaf 1 augustus 2022 en zonder mederekening van de aan [eiseres] toekomende vakantie-uitkering het gemiddeld bruto maandinkomen van [eiseres] krachtens haar arbeidsovereenkomst met SKOA (2.449,50 minus 5% =) Afl. 2.327,02 bedraagt. Hierbij geldt dat zolang het met ambtenaren gelijkgestelde personeel van SKOA door of vanwege de overheid wordt ingekort op het bruto maandloon, de reparatiepremie, de najaarspremie (het gelijk bedrag) en de vakantie-uitkering SKOA bevoegd is die kortingen ook toe te passen op (1) het vanaf 1 augustus 2022 voor [eiseres] geldende bruto maandloon ad (1.970,-- minus 5% =) Afl.1.871,50, (2) de vanaf 1 augustus 2022 voor [eiseres] geldende bruto reparatiepremie ad (1.918,-- minus 5% =) Afl. 1.822,10, (3) het vanaf 1 augustus 2022 voor [eiseres] geldende bruto gelijk bedrag (najaarspremie) ad (1.918,-- minus 5% =) Afl. 1.822,10 en (4) de vanaf 1 augustus 2022 aan [eiseres] toekomende vakantie-uitkering.
4.13
De slotsom luidt dat naar het voorlopig oordeel van het Gerecht de hiervoor onder 4.2 geformuleerde vraag met inachtneming van al het vorenstaande bevestigend moet worden beantwoord. De thans door [eiseres] verzochte voorziening zal daarom worden toegewezen als na te melden, waarbij heeft te gelden dat toewijzing van het mindere ten opzichte van het (door [eiseres] verzochte) meerdere niet ongeoorloofd is.
4.14
Afweging van de belangen van partijen maakt vorenstaande niet anders, omdat het Gerecht geen zwaarwegender belangen ziet aan de zijde van SKOA bij afwijzing van de vordering van [eiseres] zoals die wordt toegewezen ten opzichte van de belangen van [eiseres] bij toewijzing daarvan. Hierbij wordt nog overwogen dat gesteld noch is gebleken dat het voor SKOA onmogelijk is om naast de huidige door het Land toegekende extra (exploitatie)subsidie ten behoeve van haar schoonmaakpersoneel door reorganisatie van haar bedrijfsvoering en verhoging van het per leerling te betalen jaarlijkse schoolgeld geen (exploitatie)fondsen kan vrijmaken ter (aanvullende) dekking van de met 5% versoberde primaire arbeidsvoorwaarden van haar schoonmaakpersoneel.
4.15
Afweging van de belangen van partijen brengt verder mee dat de belangen van [eiseres] bij het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van dit vonnis zwaarder wegen dat de belangen van SKOA om dat niet te doen. Het verweer van SKOA op dat punt wordt verworpen. De aard van de (arbeids)verhoudingen tussen partijen brengt met zich dat enig restitutierisico in de risicosfeer van SKOA en niet die van [eiseres] behoort te liggen. Ook dit verweer van SKOA wordt verworpen.
4.16
De door [eiseres] verzochte wettelijke verhoging en wettelijke rente over achterstallig loon zal worden toegewezen, met dien verstande dat het Gerecht de wettelijke verhoging gematigd zal vaststellen op telkens maximaal 12%. In zoverre slaagt het matigingsberoep van SKOA.
4.17
SKOA zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiseres], tot aan deze uitspraak begroot op (450,-- + 180,-- =) Afl. 630,-- aan verschotten (griffiegeld en oproepkosten) en Afl. 1.500,-- aan salaris voor de gemachtigde.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht, recht doende in kort geding:
-beveelt SKOA zolang in een bodemprocedure niet anders zal zijn beslist tot doorbetaling aan [eiseres] van haar krachtens haar arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2022 toekomende versoberde loon en aanvullende uitkeringen zoals hiervoor omschreven onder rechtsoverweging 4.11 en 4.12 totdat die arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd, achterstallig loon telkens gerekend vanaf de opeisbaarheid daarvan te vermeerderen met de gematigd vastgestelde wettelijke verhoging van telkens maximaal 12% en met wettelijke rente;
-veroordeelt SKOA in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van [eiseres], tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 2.130,-;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders door [eiseres] verzochte.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Keltjens, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 19 december 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.