ECLI:NL:OGEAA:2022:475

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
K.G. nr. AUA202202461
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over bevordering van ambtenaar en dwangsom

In deze zaak heeft eiser, een ambtenaar in dienst van het Land Aruba, een kort geding aangespannen tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon Het Land Aruba. Eiser vordert dat het Land wordt verplicht om binnen zes weken na betekening van het vonnis alsnog een beslissing te nemen op zijn bevorderingsverzoek, dat hij in 2018 heeft ingediend. Eiser stelt dat het Land onrechtmatig handelt door geen gevolg te geven aan een eerdere uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, die het Land had opgedragen om binnen drie maanden op het verzoek van eiser te beslissen. Eiser vordert ook een schadevergoeding voor immateriële schade en de kosten van de procedure.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat eiser spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Het Gerecht oordeelt dat het Land onrechtmatig handelt door geen gevolg te geven aan de eerdere uitspraak en dat eiser recht heeft op aanvullende rechtsbescherming. Het Gerecht wijst de vordering tot het geven van een bevel om alsnog te beslissen af, omdat dit bevel al eerder is gegeven. De vordering tot schadevergoeding wordt ook afgewezen, omdat eiser nog niet de juiste procedure heeft doorlopen. Het Gerecht legt een dwangsom op aan het Land voor het geval dat het Land niet binnen de gestelde termijn een beslissing neemt. Het Land wordt veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van eiser.

Uitspraak

Vonnis van 7 september 2022
Behorend bij K.G. nr. AUA202202461
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiser]
wonend te Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [eiser],
procederend in persoon,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. A.F.J. Caster (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 29 juli 2022;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 25 augustus 2022.
1.2 [
eiser] is ter zitting in persoon verschenen. Het Land is verschenen bij zijn gemachtigde voornoemd.
1.3
Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd – [eiser] aan de hand van een overgelegde en voorgedragen pleitnota – en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen. Partijen hebben tevens de aan hen door het Gerecht gestelde vragen beantwoord.
1.4
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
eiser] is ambtenaar in de zin van artikel 1 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La) in dienst van het Land. [eiser] is bij Colegio Educacion Profesional Intermedio (hierna: EPI) werkzaam in de functie van onderhoudsmedewerker B in schaal 3.
2.2
Bij brief van 28 november 2018 heeft [eiser] het Land verzocht om hem met ingang van 1 juni 2017 te bevorderen naar schaal 4 (hierna ook: het verzoek). Op dit verzoek is niet gereageerd. Bij brief van 11 mei 2020 heeft [eiser] het verzoek herhaald.
2.3
Op 20 november 2020 heeft [eiser] bezwaar gemaakt bij het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba wegens het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek.
2.4
Bij uitspraak van 1 maart 2021 van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, onder zaaknummer GAZA nr. AUA202002960, heeft de ambtenarenrechter dat bezwaar gegrond verklaard en het bestuursorgaan opgedragen om binnen drie maanden alsnog op het verzoek van [eiser] te beslissen (hierna: de GAZA-uitspraak). Aan die uitspraak is geen gevolg gegeven door het bestuursorgaan.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiser] vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. het Land te gebieden om binnen een termijn van zes (6) weken na betekening van dit vonnis alsnog uitvoering te geven aan de uitspraak van 1 maart 2021 in de procedure AUA202002960 van het Gerecht in Ambtenarenzaken door alsnog een reële beslissing te nemen op het bevorderingsverzoek van [eiser] met inachtneming van hetgeen het Gerecht in Ambtenarenzaken in die uitspraak heeft overwogen, bij gebreke waarvan een dwangsom wordt verbeurd van Afl. 500,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagde hiermee in gebreke blijft, met dien verstande dat het Land Aruba maximaal Afl. 500.000,- aan dwangsommen kan verbeuren;
b. het Land veroordeelt tot een schadevergoeding van Afl. 500,- voor de geleden immateriële schade die aan [eiser] is veroorzaakt;
c. het Land veroordeelt in de kosten van deze procedure, bestaande uit zowel de deurwaarderskosten en het griffierecht;
d. het Land veroordeelt in de betekeningskosten begroot op Afl. 250,- van het te geven vonnis aan het Land zelf, ter uitvoering van dit vonnis.
3.2
Het Land refereert zich aan het oordeel van het Gerecht voor wat betreft het gevorderde gebod, maar verzoekt het Gerecht om [eiser] niet-ontvankelijk te verklaringen in zijn vordering tot schadevergoeding en, indien een dwangsom wordt bepaald, om deze te matigen.
3.3
Voor zover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.
4.2 [
eiser] heeft ter onderbouwing van zijn hiervoor in 3.1 onder a opgenomen vordering gesteld dat sprake is van een onrechtmatige daad van de zijde van het Land, omdat de rechterlijke uitspraak van 1 maart 2021 niet is uitgevoerd en het Land niet tijdig een reële beslissing heeft genomen. Verder heeft [eiser] gesteld dat het ambtenarenrecht hem niet voldoende rechtsbescherming biedt, omdat aan het Land krachtens het ambtenarenrecht geen dwangsom kan worden opgelegd als dwangmiddel tot nakoming van voornoemde (GAZA)uitspraak. Voor wat betreft de in 3.1 onder b opgenomen vordering heeft [eiser] aangevoerd dat hij ten gevolge van het onrechtmatige handelen van het Land immateriële schade lijdt, welke schade het land is gehouden te vergoeden.
4.3
Krachtens het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van 1 maart 2016 (AR 73963/2015 – H318/15; ECLI:NL:OGHACMB:2016:8) is de burgerlijke rechter bevoegd kennis te nemen van het onderhavige geschil. Zoals in dat vonnis is bepaald, kan door de burgerlijke rechter aan het Land bij wijze van aanvullende rechtsbescherming dwangsommen worden opgelegd ter nakoming van de GAZA-uitspraak door het bestuursorgaan, de facto namens het Land. Naar het voorshandse oordeel van het Gerecht bestaat hier ten lande geen wettelijke regeling die met zich brengt dat in dezen anders moet worden geoordeeld. Het Land handelt zonder meer onrechtmatig jegens [eiser] door geen gevolg te geven aan de GAZA-uitspraak van 1 maart 2021. In een bodemprocedure valt dan ook met grote mate van zekerheid te verwachten dat de vordering van [eiser] ter zake van oplegging van een dwangsom aan het Land zal worden toegewezen. Dat betekent dat de door [eiser] op dit punt verzochte voorziening zal worden toegewezen op de wijze als hierna te vermelden. Aan het Land zal de in het dictum te noemen termijn worden gegund om alsnog reëel ten aanzien van het gevorderde bevorderingsverzoek te beslissen, alvorens het Land dwangsommen aan [eiser] verbeurt. Dat het Land, zoals ter zitting gebleken, door toedoen van een voormalig gemachtigde niet op de hoogte was van de uitspraak van 1 maart 2021 en zich thans in de laatste beslissingsfase bevindt, doet aan het voorgaande niet af en is geen reden om af te zien van het opleggen van een dwangsom. Het Land heeft zich immers niet gehouden aan de in de GAZA-uitspraak gegeven termijn van drie maanden om te beslissen en dat het Land niet van de uitspraak op de hoogte was, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt.
4.4
De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna te vermelden.
4.5 [
eiser] kan niet door het Gerecht worden ontvangen in zijn vordering om het Land te bevelen om alsnog reëel te beslissen op zijn verzoek. Dat bevel is immers al gegeven bij de GAZA-uitspraak en geldt onverkort. In dit deel van de vordering zal [eiser] niet ontvankelijk worden verklaard.
4.6
Voor wat betreft de gevorderde schadevergoeding in geval van termijnoverschrijding geldt dat voor [eiser] ingevolge artikel 96 La een procedure kan entameren. [eiser] heeft deze met voldoende waarborgen omklede rechtsingang bij de ambtenarenrechter nog niet doorlopen. [eiser] zal daarom in dit deel van zijn vordering niet worden ontvangen.
4.7
Het Land zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van [eiser] gevallen. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 450,- aan griffierechten en Afl. 225,- aan oproepingskosten. De in 3.1 onder d gevorderde betekeningskosten zien, zo begrijpt het Gerecht, op het nasalaris voor gemachtigden. Voor toewijzing van een gemachtigdensalaris en de nakosten is geen plaats omdat [eiser] in persoon procedeert. Dat hij zich heeft laten adviseren en hem bijstand is verleend bij het opstellen van het verzoekschrift en de pleitnota, maakt dat niet anders. Dit deel van het gevorderde zal worden afgewezen.

5.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
5.1
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in het door hem verzochte aan het Land te geven bevel om alsnog reëel te beslissen op het verzoek en in zijn verzoek om schadevergoeding;
5.2
bepaalt dat het Land voor het geval dat de Gouverneur van Aruba na betekening van dit vonnis aan het Land niet binnen zes (6) weken alsnog reëel beslist inzake de bevordering, ten behoeve van [eiser] een dwangsom verbeurt van Afl. 250,- voor iedere na die periode gelegen dag dat die reële beslissing uitblijft, met dien verstande dat het Land te dezen maximaal van Afl. 50.000,- aan dwangsommen kan verbeuren;
5.3
veroordeelt het Land in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiser] gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 450,- aan griffierechten en Afl. 225,- aan oproepingskosten;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.M. Tijhuis, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 september 2022 in aanwezigheid van de griffier.