ECLI:NL:OGEAA:2022:405

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
AUA202200184
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om opleggen van een dwangsom wegens uitblijven beslissing op asielaanvraag

In deze zaak heeft de verzoeker, de Minister van Integratie, Arbeid en Energie, een verzoek ingediend op grond van artikel 53 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) om een dwangsom op te leggen aan de verweerder wegens het uitblijven van een beslissing op een asielaanvraag. De verzoeker had eerder op 16 januari 2020 een bezwaarschrift ingediend tegen het uitblijven van een beslissing op zijn asielaanvraag. Het gerecht heeft op 28 september 2021 bepaald dat de verweerder binnen drie maanden een nieuwe beslissing moest nemen op het bezwaar van de verzoeker. Echter, op het moment van de uitspraak op 1 augustus 2022 had de verweerder nog steeds geen beslissing genomen.

De rechter overweegt dat de procedure enkel dient om de verweerder te dwingen alsnog een beslissing te nemen en dat er geen inhoudelijk geschilpunt wordt beslecht. De verzoeker heeft ook verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechter oordeelt dat hiervoor in deze procedure geen grondslag bestaat. De rechter legt de verweerder op om binnen drie maanden na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen en bepaalt dat er een dwangsom van Afl. 500,- per dag verbeurt voor elke dag dat de verweerder in gebreke blijft, met een maximum van Afl. 25.000.

Daarnaast wordt de verweerder veroordeeld tot betaling van de kosten van rechtskundige bijstand aan de verzoeker, begroot op Afl. 350,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.C.E. Winfield en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 augustus 2022. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 1 augustus 2022
Lar nr. AUA202100184

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek ex artikel 53 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN INTEGRATIE, ARBEID EN ENERGIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mw. J. Harewood (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Tegen het uitblijven van een beslissing op de asielaanvraag heeft appellant op 16 januari 2020 een bezwaarschrift ingediend.
Bij uitspraak van dit gerecht van 28 september 2021 (LAR AUA202101490) heeft het gerecht onder meer het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het bezwaar vernietigd en bepaald dat verweerder binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing dient te nemen op het bezwaar van verzoeker.
Op 26 januari 2022 heeft verzoeker het onderliggende verzoek op grond van artikel 53 van de Lar ingediend.
De uitspraak was oorspronkelijk bepaald op 10 mei 2021. De uitspraak is ambtshalve aangehouden.
De zaak is behandeld op 7 juni 2021. Partijen zijn bij hun gemachtigden voornoemd verschenen. Hierna is de zaak naar de rol verwezen voor akte-uitlating zijdens verzoeker. Verzoeker heeft geen akte ingediend.
Hierna is de zaak verwezen naar de parkeerrol van 6 december 2021.
Het gerecht heeft de zaak wederom ter zitting behandeld op 20 april 2022, alwaar zijn verschenen verzoeker bij zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij dhr. S. Orman occuperende voor mw. J. Harewood.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1.1
Ingevolge artikel 53, eerste lid, van de Lar kan, indien het bestuursorgaan niet binnen de daarvoor gestelde termijn voldoet aan artikel 51, de wederpartij bij het gerecht een verzoek indienen tot toekenning van een vergoeding ten laste van het Land dan wel een verzoek om het bestuursorgaan te verplichten alsnog gevolg te geven aan de uitspraak. Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, kan bij de beslissing op dit verzoek worden bepaald dat het bestuursorgaan aan de wederpartij een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het in gebreke blijft aan de beslissing te voldoen.
1.2
Het verzoek strekt ertoe om verweerder door middel van het opleggen van een dwangsom overeenkomstig artikel 53, tweede lid, van de Lar te verplichten gevolg te geven aan de uitspraak van 28 september 2021.
1.3
Het gerecht overweegt dat bij het sluiten van het onderzoek niet is gebleken dat verweerder op het bezwaar van verzoeker heeft beslist. Aangenomen dient dan ook te worden dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan voormelde uitspraak. Het gerecht ziet hierin aanleiding om verweerder op te dragen om alsnog een beslissing op het bezwaar van verzoeker te nemen binnen een termijn van drie maanden na dagtekening van deze uitspraak, thans onder het opleggen van een dwangsom.
2. Ten aanzien van het ter zitting door verzoeker gedane verzoek om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (artikel 6 EVRM) overweegt het gerecht dat voor toekenning van een dergelijke vergoeding in de onderhavige procedure geen grondslag bestaat. Ingevolge artikel 53 van de Lar kan, indien een bestuursorgaan in gebreke blijft om uitvoering te geven aan de door het gerecht gegeven opdracht om een nieuwe beslissing te nemen, hetzij worden verzocht om toekenning van een vergoeding ten laste van het Land, hetzij om het bestuursorgaan, onder oplegging van een dwangsom, te verplichten alsnog aan de uitspraak van het gerecht te voldoen. In dit geval heeft verzoeker om het laatste verzocht. De onderhavige procedure is daarmee slechts een procedureel instrument om verweerder tot het alsnog nemen van een beslissing te bewegen. Op geen enkele wijze wordt daarmee enig inhoudelijk geschilpunt beslecht. Zij is daarom niet geëigend om vast te stellen in hoeverre aanspraak bestaat op schadevergoeding wegens een gestelde overschrijding van de redelijk termijn.
3. Nu verzoeker met recht dit verzoek heeft gedaan en hierdoor noodzakelijke kosten heeft gemaakt door met een gemachtigde op te treden, zal verweerder in de kosten van dit geding worden veroordeeld, die begroot worden op een bedrag van Afl. 700,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700,-, wegingsfactor 0,25).

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- bepaalt dat verweerder binnen drie maanden na dagtekening van deze uitspraak alsnog een beslissing dient te nemen op het bezwaar van verzoeker;
- bepaalt dat verweerder een dwangsom aan verzoeker verbeurt van Afl. 500,- voor elke dag dat hij in gebreke blijft om na bovengenoemde termijn van drie maanden een beslissing op bezwaar te nemen, met een maximum van Afl. 25.000;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door verzoeker voor dit geding gemaakte kosten aan rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 350,-.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.