ECLI:NL:OGEAA:2022:382

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
AUA202200983
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ingekort loon van onderwijzeres door het Land Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijke kwestie tussen een onderwijzeres en het Land Aruba. De onderwijzeres, die sinds 2004 in dienst was van het Land, had een verzoek ingediend omdat haar loon ten onrechte eenzijdig was ingekort. Het Land voerde aan dat het geen deugdelijk verweer had kunnen voeren, omdat de gemachtigde geen informatie had ontvangen van de Dienst Publieke Scholen (DPS). De onderwijzeres vorderde een bedrag van Afl. 13.781,87, vermeerderd met wettelijke rente en kosten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 augustus 2022 heeft het Land een beroep gedaan op rechtsverwerking, stellende dat de inkorting van het loon in 2019 had plaatsgevonden en dat de onderwijzeres daarin had berust. Het Gerecht oordeelde echter dat het beroep op rechtsverwerking niet was onderbouwd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit beroep konden rechtvaardigen. Het Gerecht concludeerde dat het Land de vordering van de onderwijzeres niet had weersproken, waardoor deze voor toewijzing in aanmerking kwam.

De uitspraak resulteerde in een veroordeling van het Land om het gevorderde bedrag aan de onderwijzeres te betalen, vermeerderd met een gematigde wettelijke verhoging van maximaal 15% en de wettelijke rente. Daarnaast werd het Land veroordeeld in de proceskosten van de onderwijzeres, die op Afl. 1.050,- werden begroot. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met afwijzing van het meer of anders verzochte.

Uitspraak

Beschikking van 11 oktober 2022
Behorend bij E.J. nr. AUA202200983
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[verzoekster],
te Aruba,
verzoekster,
hierna te noemen: [Verzoekster],
gemachtigde: de advocaat mr. R. Kock,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
verweerder,
hierna te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. [naam jurist] (DWJZ).

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 8 april 2022;
- het verweerschrift;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter zitting van 30 augustus 2022, waarbij zijn verschenen [verzoekster] in persoon bijgestaan door haar gemachtigde en het Land bij haar gemachtigde voornoemd.
1.2
De datum voor de beschikking is bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
Verzoekster] was sinds 2004 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst van het Land, ressorterend onder Dienst Publieke Scholen (hierna: DPS), in de functie van onderwijzeres.
2.2 [
verzoekster] verdiende laatstelijk een brutoloon van Afl. 5.255,- per maand op basis van een 138,67-urige werkmaand.

3.HET VERZOEK

3.1 [
verzoekster] verzoekt het Gerecht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
a. het Land te veroordelen om Afl. 13.781,87 aan haar te betalen, vermeerderd met de vertragingsrente ex artikel 7:625 BW en/of de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de respectievelijke salaristermijnen tot de dag van algehele voldoening;
b. althans een andere beslissing te nemen die het Gerecht billijk voorkomt;
c. kosten rechtens.
3.2 [
verzoekster] legt aan haar vordering ten grondslag dat het Land haar loon ten onrechte eenzijdig heeft ingekort.
3.3
Het Land concludeert tot afwijzing van het door [verzoekster] verzochte, zonder daaraan een inhoudelijk verweer ten grondslag te leggen. Daarbij voert het Land aan dat het geen deugdelijk verweer heeft kunnen voeren, omdat de gemachtigde ondanks verzoeken daartoe van de DPS geen enkele informatie over deze zaak heeft ontvangen.

4.DE BEOORDELING

4.1
Bij de mondelinge behandeling heeft het Land nog het verweer gevoerd dat de inkorting op het loon in 2019 heeft plaatsgevonden en dat het Land ervan uit mocht gaan dat [verzoekster] daarin heeft berust.
4.2
Aldus doet het Land kennelijk een beroep op rechtsverwerking. Als uitgangspunt heeft te gelden dat van rechtsverwerking slechts sprake is wanneer de gerechtigde zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht onverenigbaar is (HR 7 juni 1991, LJN:ZC0271). Enkel tijdsverloop of enkel stilzitten is daartoe onvoldoende. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (HR 29 september 1995, NJ 1996/89).
4.3.
Nu het Land het beroep op rechtsverwerking, behalve met de verwijzing naar het tijdsverloop sinds 2019, in het geheel niet heeft onderbouwd, faalt het reeds omdat gesteld noch gebleken is van bijzondere omstandigheden in vorenbedoelde zin.
4.4
Voor het overige heeft het Land de vordering niet weersproken, zodat deze voor toewijzing in aanmerking komt, met dien verstande dat de gevorderde wettelijke verhoging, in overeenstemming met vaste rechtspraak van dit Gerecht, zal worden gematigd tot een maximum van 15%.
4.5
Het Land zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van [verzoekster] worden begroot op Afl. 50,- aan griffierecht en op Afl. 1.000,- aan salaris voor gemachtigde.

5.DE BESLISSING

Het Gerecht:
5.1
veroordeelt het Land om Afl. 13.781,87 aan [verzoekster] te betalen, te vermeerderen
met de gematigd vastgestelde wettelijke verhoging van telkens maximaal 15% en met de
wettelijke rente over de netto loonbedragen die na de contractuele betaaldag worden
uitbetaald, te rekenen vanaf de contractuele betaaldag tot de dag der betaling;
5.2
veroordeelt het Land in de kosten van de procedure gevallen aan de zijde van
[verzoekster], tot aan deze uitspraak begroot Afl. 50,- griffierecht en op Afl. 1.000,- aan salaris van gemachtigde;
5.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter, en werd in het openbaar uitgesproken op dinsdag 11 oktober 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.