ECLI:NL:OGEAA:2022:352

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
AUA202203267
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in uitzettingszaak van Dominicaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de verzoeker, van Dominicaanse nationaliteit, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een uitzettingsbevel dat op 7 augustus 2022 door de Minister van Justitie en Sociale Zaken is afgegeven. De verzoeker is op 12 januari 2020 als toerist Aruba binnengekomen, maar verblijft sinds 12 februari 2020 zonder geldige verblijfstitel. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het uitzettingsbevel en heeft op 21 september 2022 het gerecht verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Tijdens de zitting op 5 oktober 2022 heeft de verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. De verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft het standpunt ingenomen dat de verzoeker illegaal in Aruba verblijft en dat er geen reden is om hem nog langer in het land te laten verblijven.

Het gerecht heeft overwogen dat de verzoeker sinds 12 februari 2020 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, en dat de Minister bevoegd is om hem uit te zetten. De verzoeker heeft geen lopende aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, en het gerecht heeft twijfels over de oprechtheid van de samenlevingsovereenkomst die de verzoeker heeft gesloten met een in Aruba geboren Nederlander. Het gerecht heeft geconcludeerd dat er geen grond is voor schorsing van het uitzettingsbevel en heeft het verzoek afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. W.C.E. Winfield op 19 oktober 2022, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 19 oktober 2022
Lar nr. AUA202203267

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Dominicaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: de advocaat mr. J.F.M. Zara,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. J.J.S. Poeran (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 7 augustus 2022 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen en aan hem een terugkeerverbod opgelegd van 36 maanden.
Hiertegen heeft verzoeker op 21 september 2022 bezwaar gemaakt.
Op 21 september 2022 heeft verzoeker het gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben op 4 oktober 2022 producties ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek behandeld ter zitting van 5 oktober 2022. Verzoeker is (via videoverbinding) verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
2. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
Ingevolge het derde lid wordt bij de bepaling van de in de eerste volzin van het tweede lid genoemde termijn aan betrokkene, indien nodig, voldoende tijd gelaten om orde op zijn zaken te stellen.
Feiten
3.1
Verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1983 in de Dominicaanse Republiek en van Dominicaanse nationaliteit, is op 12 januari 2020 als toerist Aruba binnengekomen met een toegestane verblijfsduur van dertig dagen.
3.2
Aan verzoeker is in 2015 een vergunning tot tijdelijk verblijf afgegeven die geldig was van 26 september 2014 tot 26 september 2015. Aan verzoeker is op 17 januari 2017 een vergunning tot tijdelijk verblijf afgegeven die geldig was van 15 november 2016 tot 15 november 2017.
3.3
Op [geboortedatum] 2017 is in Aruba geboren [de minderjarige] (hierna: het kind). Verzoeker heeft het kind op 19 juni 2017 erkend. Het kind is geboren uit de moeder [de moeder].
3.4
Op 19 november 2019 heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel arbeid in loondienst. Deze aanvraag is op 12 februari 2020 afgewezen.
3.5
Op 7 augustus 2022 is verzoeker tijdens een verkeerscontrole aangehouden en overgedragen aan het personeel van Guarda Nos Costa (GNC) ter controle van zijn verblijfstatus.
3.6
Bij onderscheiden bevelschriften van 7 augustus 2022 heeft verweerder de uitzetting en de inbewaringstelling van verzoeker bevolen. De rechter-commissaris heeft de inbewaringstelling rechtmatig geacht.
3.7
Op 6 september 2022 heeft verzoeker een samenlevingsovereenkomst gesloten met [de partner] (hierna: de partner), een op Aruba geboren Nederlander.
3.8
Op 16 september 2022 heeft verzoeker leges betaald in verband met een nog in te dienen aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel verblijf bij partner.
Standpunten van partijen
4.1
Aan het uitzettingsbevel heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoeker sinds 12 februari 2020 zonder een geldige verblijfstitel alhier verblijft, dat zijn illegale verblijf niet behoeft te worden gedoogd, en dat er geen grond is om verzoeker nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven. Ter zitting heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat er twijfels zijn over de samenlevingsovereenkomst nu deze is gesloten nadat verzoeker in bewaring is gesteld, verzoeker en de partner verschillende adressen hebben opgegeven en verzoeker niet in persoon bij de notaris is verschenen nu hij zich in vreemdelingebewaring bevond. Verweerder meent dat er sprake is van een schijnsituatie van samenwoning.
4.2
Het - ter zitting gewijzigd - verzoek strekt ertoe het bestreden uitzettingsbevel te schorsen. Daartoe heeft verzoeker aangevoerd dat hij tot heden in het bevolkingsregister staat ingeschreven, dat hij inmiddels een betaling heeft verricht voor de aanvraag van een verblijfsvergunning, dat hij een samenlevingsovereenkomst heeft afgesloten met een in Aruba geboren Nederlander. Ten slotte heeft verzoeker aangevoerd dat hij de zorg heeft over een dochtertje.
Beoordeling
5 Het oordeel van het gerecht heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
6.1
Vast staat dat verzoeker sinds 12 februari 2020 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Ltu bevoegd is hem uit te zetten.
6.2
Niet is gebleken dat verzoeker thans een aanvraag om verlening van enige vergunning tot (tijdelijk) verblijf aanhangig heeft. Reeds om deze reden faalt het betoog dat verweerder vanwege concreet zicht op legalisering in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid verzoeker uit te zetten. Daarbij neemt het gerecht in aanmerking dat niet op voorhand duidelijk is dat de minister van Arbeid, Energie en Integratie gehouden is een (nog in te dienen) verzoek om verlening van een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij partner in te willigen, onder meer gelet op de omstandigheden dat de samenlevingsovereenkomst is gesloten nadat verzoeker in bewaring is gesteld, uit de samenlevingsovereenkomst blijkt dat verzoeker en de partner verschillende adressen hebben opgegeven. Het vermoeden van verweerder dat de samenlevingsovereenkomst slechts het oogmerk heeft om aan verzoeker een toelatingstitel te verschaffen is onder deze omstandigheden niet geheel zonder grond. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts niet gebleken dat verzoeker aan alle overige vereisten voldoet om in aanmerking te komen voor de (nog in te dienen) vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel verblijf bij partner, zoals het solvabiliteitsvereiste.
6.3
Het betoog dat verweerder, gelet op de zorg die verzoeker over het kind heeft, geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om verzoeker uit te zetten faalt, reeds omdat verzoeker dat betoog op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
7. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor schorsing van het bevelschrift tot uitzetting. Ook in zoverre wordt het verzoek afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.