ECLI:NL:OGEAA:2022:328

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
AUA202103677
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een schuld uit een geldleningsovereenkomst met boeterente en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak heeft de naamloze vennootschap ISLAND FINANCE ARUBA N.V. (hierna: IFA) een vordering ingesteld tegen een gedaagde, wonende in Aruba, wegens een schuld uit een geldleningsovereenkomst. De overeenkomst, gesloten op 12 juni 2018, betrof een lening van Afl. 17.814,79 met een effectieve rente van 28,27% per jaar, terug te betalen in 60 maandelijkse termijnen. De gedaagde is tekortgeschoten in de betaling van deze termijnen, wat heeft geleid tot een sommaties en uiteindelijk een rechtszaak. Tijdens de comparitie van partijen op 31 mei 2022 hebben beide partijen geprobeerd tot een minnelijke regeling te komen, maar dit is niet gelukt. IFA vordert nu betaling van het openstaande bedrag van Afl. 19.446,77, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de gedaagde de vordering niet heeft betwist, maar heeft aangegeven dat hij een betalingsregeling wil treffen vanwege zijn financiële situatie. Het Gerecht heeft de vordering in beginsel toegewezen, met uitzondering van de boeterente van 5% die IFA in rekening heeft gebracht, omdat deze in combinatie met de effectieve rente het wettelijk maximum overschrijdt. De vordering is verminderd met het ten onrechte verrekende bedrag van Afl. 1.427,84. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van het bedrag van Afl. 18.018,93, met een gematigde rente van 27% per jaar, en de resterende buitengerechtelijke incassokosten van Afl. 937,84. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Vonnis van 29 juni 2022
Behorend bij A.R. nr. AUA202103677
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: IFA,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[gedaagde],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Croes.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure tot en met 30 maart 2022 blijkt uit het tussenvonnis
van dit Gerecht van die datum. Bij dat vonnis is een comparitie van partijen gelast.
1.2
De comparitie van partijen heeft op 31 mei 2022 plaatsgevonden. Beide partijen zijn verschenen, IFA bij haar gemachtigde voornoemd en [gedaagde] in persoon, bijgestaan door zijn echtgenote en zijn gemachtigde voornoemd.
1.3
Partijen hebben na afloop van de comparitie van partijen getracht tot een minnelijke regeling te komen. Bij akten ter uitlating van 15 juni 2022 hebben beide partijen meegedeeld dat dit niet is gelukt.
1.4
Vonnis is vervolgens bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Bij overeenkomst van geldlening van 12 juni 2018 heeft [gedaagde] een bedrag van Afl. 17.814,79 geleend van IFA. Daarbij is overeengekomen dat gedurende de contractperiode van vijf jaar een effectieve rente is verschuldigd van 28,27% per jaar. De lening inclusief deze rente diende te worden terugbetaald in 60 maandelijkse termijnen van Afl. 557,58.
2.2
In artikel 6 van de overeenkomst is bepaald dat de schuldenaar, indien een vervallen termijn of een gedeelte daarvan niet wordt betaald binnen vijftien dagen na de vervaltermijn van die afzonderlijke termijn, over die termijn dan wel over het niet betaalde deel daarvan een eenmalige boeterente van 5% zal zijn verschuldigd.
2.3
Voorts is in artikel 8 van de overeenkomst bepaald dat IFA aanspraak maakt op betaling van buitengerechtelijke incassokosten van 15% van het door de schuldenaar verschuldigde bedrag in geval de overeenkomst door de debiteur niet wordt nagekomen.
2.4 [
gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting tot betaling van de maandelijkse termijnen.
2.5
Bij brief van 21 januari 2021 heeft de gemachtigde van IFA [gedaagde] gesommeerd de openstaande achterstand van Afl. 19.446,77, vermeerderd met de overeengekomen rente vanaf 31 maart 2020 en te vermeerderen met boetes en kosten, binnen zeven dagen aan haar te betalen.
2.6
Krachtens daartoe door de rechter van dit Gerecht verstrekt verlof heeft IFA tot zekerheid van betaling van haar vordering op 26 november 2021 conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van [gedaagde].

3.DE VORDERING EN DE BEOORDELING

3.1
Partijen hebben naar aanleiding van de comparitie van partijen getracht tot een minnelijke regeling te komen. Zoals hiervoor in 1.3 is weergegeven, hebben beide partijen bericht dat dit niet is gelukt. Daarnaast heeft IFA in haar (vooraf toegestuurde) akte, ondanks dat daartoe geen gelegenheid was geboden, nog inhoudelijke stellingen betrokken. Nu [gedaagde] daar geen bezwaar tegen heeft gemaakt en in zijn akte op het gestelde heeft gereageerd, zal het Gerecht ook deze akten bij de beoordeling betrekken. Wel ziet het Gerecht in deze gang van zaken aanleiding de akte niet bij de begroting van de (hierna te bespreken) proceskosten te betrekken.
3.2
IFA vordert (na wijziging van eis met instemming van [gedaagde]) dat het Gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan IFA tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van Afl. 19.446,77, vermeerderd met de gematigde rente van 27% per jaar vanaf 31 maart 2020, waarbij na iedere betaling na 31 maart 2020 slechts nog rente is verschuldigd over de resterende hoofdsom en tot een maximum van Afl. 10.183,57 en na bereiken van dit maximum te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening, en vermeerderd met de overeengekomen en gemaakte buitengerechtelijke incassokosten die pro resto Afl. 937,84 bedragen. Tot slot vordert IFA dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van het geding, die van het beslag daaronder begrepen.
3.3
Aan haar vordering legt IFA, naar het Gerecht begrijpt, ten grondslag dat [gedaagde] de overeenkomst tussen partijen moet nakomen en dat, nu hij niet alle overeengekomen aflossingstermijnen heeft voldaan, de verplichtingen uit de overeenkomst thans ineens opeisbaar zijn. Bij de berekening van het verschuldigde is IFA overeenkomstig de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van 21 april 2020 (ECLI:NL:OGHACMB:2020:84), uitgegaan van een rente van 27% in plaats van de overeengekomen rente van 28,27%.
3.4 [
gedaagde] heeft de geldvordering niet betwist. Hij heeft verder gesteld het verschuldigde bedrag aan IFA te willen betalen, maar daarbij aangegeven dat - zo begrijpt het Gerecht - zijn financiële positie op dit moment niet optimaal is en daarom een betalingsregeling wil treffen.
3.5
Nu [gedaagde] de gevorderde hoofdsom niet heeft weersproken, zal die in beginsel worden toegewezen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de ter zitting geschetste financiële en persoonlijke situatie van [gedaagde], hoe moeilijk en droevig ook, aan de toewijzing van de geldvordering niet in de weg staan. De gevorderde (gematigde) rente is eveneens toewijsbaar, nu deze krachtens de overeenkomst is verschuldigd.
3.6
Blijkens het verhandelde ter zitting heeft IFA eveneens een boeterente van 5% aan [gedaagde] in rekening gebracht die zij met betalingen door [gedaagde] heeft verrekend. Ter zake van deze boeterente wordt het volgende overwogen. Het gaat hier om een (boete)rente over niet of niet tijdig betaalde termijnen gedurende de looptijd van de geldleningsovereenkomst, en leidt, nu de door IFA gehanteerde effectieve rente 27% bedraagt, in feite ertoe dat het door het Gemeenschappelijk Hof in zijn voormelde uitspraak bepaalde maximum wordt overschreden. Het Gerecht acht de boeterente dan ook niet toewijsbaar. De verrekening heeft ten onrechte plaatsgevonden. Bij gebreke aan concrete aanknopingspunten voor een ander oordeel, stelt het Gerecht vast dat dit ten onrechte verrekende bedrag van Afl. 1.427,84 op de hoofdsom in mindering strekt. De vordering zal daarom verminderd met dit bedrag worden toegewezen.
3.7
De verschuldigdheid van de wettelijke rente is niet weersproken. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen zoals hierna te vermelden.
3.8
Ook de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten zal, nu deze zijn bedongen en de hoogte daarvan mede in het licht van de overgelegde stukken onvoldoende is bestreden, worden toegewezen als verzocht.
3.9
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van IFA, inclusief die voor het gelegde beslag, worden begroot op Afl. 750,00 aan griffierecht, Afl. 877,22 aan explootkosten en op Afl. 3.000,00 (3 punten tarief 4) aan salaris voor gemachtigde.

4.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
4.1
veroordeelt [gedaagde] om aan IFA tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van Afl. 18.018,93, te vermeerderen met een ‘gematigde’ rente van 27% per jaar vanaf 31 maart 2020, waarbij na iedere betaling na 31 maart 2020 slechts nog contractuele rente is verschuldigd over de resterende hoofdsom tot een maximum van Afl. 10.183,57 en na het bereiken van dit maximum te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
4.2
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de resterende buitengerechtelijke incassokosten van Afl. 937,84;
4.3
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, die van het beslag daaronder begrepen en tot op heden begroot op Afl. 750,00 aan griffierecht, Afl. 877,22 aan explootkosten en Afl. 3.000,-- aan salaris van de gemachtigde;
4.4
verklaart in dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.M. Tijhuis, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 29 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.