ECLI:NL:OGEAA:2022:318

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
AUA202100917
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele procedure over geldlening en boeterente in Aruba

In deze civiele procedure, aangespannen door Island Finance Aruba N.V. (hierna: IFA) tegen een gedaagde wonende te Aruba, betreft het een geschil over een geldleningsovereenkomst van 18 november 2013. De gedaagde had een bedrag van Afl. 14.998,59 geleend tegen een rente van 27,5% per jaar, terug te betalen in 60 maandelijkse termijnen. IFA vorderde betaling van een openstaande achterstand van Afl. 15.845,49, vermeerderd met wettelijke rente en een boeterente van 5% over niet betaalde termijnen. De gedaagde erkende de vordering, maar betwistte de boeterente, stellende dat deze onredelijk was, gezien de reeds hoge rente die IFA ontving.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde tekortgeschoten is in zijn betalingsverplichtingen. De vordering tot betaling van de boeterente werd afgewezen, omdat deze zou leiden tot een overschrijding van het door het Gemeenschappelijk Hof in een eerdere uitspraak vastgestelde maximum. De wettelijke rente werd toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten, omdat IFA voldoende bewijs had geleverd van gemaakte kosten. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten, en moest de proceskosten van IFA vergoeden. Het vonnis werd uitgesproken op 15 juni 2022 door rechter J.A. van Voorthuizen.

Uitspraak

Vonnis van 15 juni 2022
Behorend bij A.R. nr. AUA202100917
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
ISLAND FINANCE ARUBA N.V.,
gevestigd in Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: IFA,
gemachtigde: de advocaat mr. M.E.D. Brown,
tegen:
[naam gedaagde],
wonende te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: de advocaat mr. A.F. Kuster.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 7 april 2021;
- de conclusie van antwoord, ingediend op 6 juli 2021;
- de conclusie van repliek met één productie, ingediend op 6 oktober 2021;
- de conclusie van dupliek, ingediend op 30 november 2021.
1.2
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Bij overeenkomst van geldlening van 18 november 2013 heeft [gedaagde] een bedrag van Afl. 14.998,59 geleend van IFA (hierna: de geldleningsovereenkomst), tegen een rente van 27,5 % per jaar gedurende de contractsperiode van vijf jaar. De lening inclusief deze rente diende te worden terugbetaald in 60 maandelijkse termijnen van Afl. 460,24.
2.2
In artikel 6 van de overeenkomst is bepaald dat de schuldenaar, indien een vervallen termijn of een gedeelte daarvan niet wordt betaald binnen vijftien dagen na de vervaltermijn van die afzonderlijke termijn over die termijn dan wel over het niet betaalde deel daarvan een eenmalige boeterente van 5% verschuldigd zal zijn.
2.3
Op 9 januari 2018 heeft [gedaagde] een onderhandse akte ondertekend waarin hij heeft verklaard de openstaande achterstand in 36 maandelijkse termijnen van Afl. 351,76 terug te zullen betalen. In deze akte staat verder opgenomen dat de geldleningsovereenkomst ongewijzigd van toepassing blijft.
2.4 [
gedaagde] is op enig moment tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting tot betaling van de maandelijkse termijnen.
2.5
Bij brief van 26 januari 2021 heeft de gemachtigde van Island Finance [gedaagde] gesommeerd om de openstaande achterstand van Afl. 15.845,49 (te vermeerderen met boetes en kosten) binnen zeven dagen aan haar te betalen.

3.DE VORDERING EN DE BEOORDELING

3.1
IFA vordert dat het gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
- [ gedaagde] veroordeelt om aan IFA tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van Afl. 15.845,49;
- te vermeerderen met de wettelijke rente per jaar vanaf 18 november 2018 tot de dag der voldoening, waarbij na iedere betaling na 18 november 2018 slechts nog rente verschuldigd is over de resterende hoofdsom;
- te vermeerderen met de overeengekomen boeterente van 5% over de niet betaalde termijn dan wel over het niet betaalde deel daarvan indien een vervallen termijn of een gedeelte daarvan niet wordt betaald binnen 15 dagen na de vervaldatum van die afzonderlijke termijn;
- te vermeerderen met de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten begroot op Afl. 1.500,-;
- met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die van het beslag daaronder begrepen.
3.2
Aan haar vordering legt Island Finance ten grondslag dat [gedaagde] niet alle overeengekomen aflossingstermijnen heeft voldaan, zodat de vordering thans in zijn geheel opeisbaar is. Bij de berekening van het verschuldigde is Island Finance op grond van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van 21 april 2020 (ECLI:NL:OGHACMB:2020:84), uitgegaan van een rente van 27% in plaats van de overeengekomen rente van 27,25%.
3.3 [
gedaagde] erkent de vordering van IFA, met uitzondering van de boeterente van 5%. [gedaagde] stelt dat het onredelijk en onbillijk is dat hij die boete moet betalen, mede gelet op het feit dat IFA reeds de maximaal mogelijke rente zal ontvangen. Het gerecht zal de gevorderde boeterente afwijzen. Het gaat hier om een (boete) rente over niet of niet tijdig betaalde termijnen gedurende de looptijd van de geldleningsovereenkomst en leidt er in feite toe dat het door het Gemeenschappelijk Hof in zijn uitspraak van 21 april 2020 (ECLI:NL:OGHACMB:2020:84) bepaalde maximum wordt overschreden.
3.4
De verschuldigdheid van de wettelijke rente is door [gedaagde] niet weersproken en zal worden toegewezen als gevorderd.
3.5
De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten zal, nu IFA voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij zulke kosten heeft gemaakt, worden toegewezen.
3.6
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] de proceskosten van IFA moeten vergoeden. Niet gebleken is dat IFA beslagkosten heeft gemaakt.

4.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
- veroordeelt [gedaagde] om aan IFA tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van Afl. 15.845,49, te vermeerderen met de wettelijke rente per jaar vanaf 18 november 2018 tot de dag der algehele voldoening, waarbij na iedere betaling na 18 november 2018 slechts nog rente is verschuldigd over de resterende hoofdsom;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van Afl. 1.500,-;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure aan de kant van IFA tot op heden begroot op Afl. 750,- aan griffierecht, Afl. 209,45 aan explootkosten en Afl. 1.000,- aan salaris van de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, rechter, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.