ECLI:NL:OGEAA:2022:259

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202200911
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van uitzettingsbevel van Venezolaanse nationaliteit

Op 1 juni 2022 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba uitspraak gedaan in een zaak waarin een Venezolaanse verzoeker, die sinds 17 juni 2018 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, een verzoek indiende tot schorsing van een uitzettingsbevel dat op 13 februari 2022 was gegeven door de Minister van Justitie en Sociale Zaken. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit bevel en stelde dat hij pogingen had ondernomen om een vergunning tot verblijf te verkrijgen, maar dat dit niet was gelukt door tussenpersonen. Het gerecht heeft het verzoek behandeld op 4 mei 2022, waarbij de verzoeker niet verscheen, maar de verweerder wel vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

Het gerecht overwoog dat de verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat er een bezwaarschrift aanhangig was. De kern van het geschil was of de uitvoering van het uitzettingsbevel voor de verzoeker een onevenredig nadeel zou opleveren in verhouding tot het belang van de onmiddellijke uitvoering. Het gerecht concludeerde dat de verzoeker sinds zijn binnenkomst in Aruba illegaal verbleef en dat er geen zicht was op legalisatie van zijn verblijf. De verzoeker had geen lopende vergunningsaanvragen en had geen bewijs geleverd dat hij daadwerkelijk bezig was met het verkrijgen van een verblijfsvergunning.

Uiteindelijk oordeelde het gerecht dat er geen grond was voor het schorsen van het uitzettingsbevel en wees het verzoek af. De beslissing werd genomen door rechter W.C.E. Winfield en uitgesproken ter openbare terechtzitting. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 1 juni 2022
Lar nr. AUA202200911

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

van Venezolaanse nationaliteit,
VERZOEKER,
gemachtigde: ing. A. Stephens,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. C.L. Geerman (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 13 februari 2022 heeft verweerder de uitzetting van verzoeker bevolen (de bestreden beschikking). In dat bevel heeft verweerder een terugkeerverbod opgelegd van 54 maanden.
Hiertegen heeft verzoeker op 28 maart 2022 bezwaar gemaakt.
Op 4 april 2022 heeft verzoeker onderhavig verzoekschrift ingediend.
Het gerecht heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 mei 2022. Verzoeker is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde voornoemd.
Uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Ontvankelijkheid
1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
1.2
Het gerecht constateert dat in deze een bezwaarschrift aanhangig is, zodat aan de formele connexiteit is voldaan. Verzoeker kan dan ook worden ontvangen in zijn verzoek.
Standpunten van partijen
2.1
Het verzoek strekt ertoe het uitzettingsbevel van 13 februari 2022 te schorsen, totdat verweerder op het door verzoekster gemaakte bezwaar van 28 maart 2022 beslist, dan wel aan verzoeker wederom toegang tot Aruba te verschaffen, voor zover hij al uitgezet mocht zijn. Daartoe heeft verzoeker aangevoerd dat hij verschillende pogingen heeft gedaan om een vergunning tot verblijf te kunnen krijgen, maar dat het hem vanwege de door hem ingeschakelde tussenpersonen niet is gelukt. Voorts voert verzoeker aan dat zijn gemachtigde bezig is met de Departamento di Progreso Laboral (DPL) ter verkrijging van een verklaring van geen bezwaar tot toelating tot de Arubaanse arbeidsmarkt.
2.2
Aan de bestreden beschikking is ten grondslag gelegd dat verzoeker sinds 17 juni 2018 zonder een geldige verblijfstitel alhier verblijft, dat zijn illegale verblijf niet behoeft te worden gedoogd en dat er geen grond is om verzoeker nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven.
Het geschil
3.1
Ter beantwoording ligt voor de vraag of de uitvoering van de bestreden beschikking voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
3.2
Bij de beoordeling neemt het gerecht het volgende in aanmerking.
Het wettelijk kader
4.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) wordt niemand behalve de in artikel 1 en 3 vermelde personen in Aruba toegelaten zonder een vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf.
4.2
Ingevolge artikel 7, eerste lid van de Ltu wordt een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend door of namens de minister belast met het vreemdelingen- en integratiebeleid.
4.3
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Ltu kunnen uitgezet worden personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere oorzaak is vervallen. Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten.
De vaststaande feiten
5.1
Verzoeker, op [geboortedatum] 1969 in Colombia geboren en van Venezolaanse nationaliteit, is op 17 mei 2018 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van dertig dagen.
5.2
Verzoeker was op 12 februari 2022 aangehouden door het Korps Politie Aruba (KPA) tijdens een assistentie.
5.3
Op 13 februari 2022 is hij overgedragen aan het Guarda Nos Costa (GNC) ter controle van zijn verblijfsstatus, waarna bij bestreden bevelschrift zijn uitzetting is bevolen.
5.4
Verzoeker heeft op 28 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen het uitzettingsbevel.
5.5
Op 3 april 2022 is verzoeker uitgezet.
Beoordeling
6.1
Het gerecht stelt voorop dat dit oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is in de bodemprocedure.
6.2
In dit geval stelt het gerecht vast dat verzoeker sinds 17 juni 2018 zonder geldige verblijfstitel in Aruba verblijft, zodat verweerder op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d van de Ltu bevoegd is haar uit te zetten.
6.3
Het gerecht begrijpt het standpunt van verzoeker aldus, dat hij betoogt dat concreet zicht bestaat op legalisering van zijn illegaal verblijf, zodat verweerder in redelijkheid van voornoemde bevoegdheid geen gebruik heeft mogen maken. Dit, omdat zijn gemachtigde bezig is met de Departamento di Progreso Laboral (DPL) ter verkrijging van een verklaring van geen bezwaar tot toelating tot de Arubaanse arbeidsmarkt, waarna hij een aanvraag bij de Departamento di Integracion, Maneho y Admision di Stranhero (DIMAS) kan indienen en dat deze aanvraag gelet op deze omstandigheid zal moeten worden toegewezen.
6.4
Nu verzoeker vanaf 17 juni 2018 tot 13 februari 2022 illegaal in Aruba is verbleven en hij op laatstgenoemde datum ook geen vergunningsaanvragen lopende had, heeft verweerder in redelijkheid gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om de uitzetting van verzoeker te bevelen. Naar het oordeel van het Gerecht is er geen uitzicht op legalisatie, nu uit de stukken is gebleken dat verzoeker tot 29 april 2022 geen verzoek bij de DPL heeft ingediend.
7. Dit leidt tot de slotsom dat niet is gebleken dat de onmiddellijke uitvoering van de bestreden beschikking onevenredig nadeel voor verzoeker met zich brengt in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
8. Gelet op het vorenstaande is er geen grond voor het schorsen van de bestreden beschikking of voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.