ECLI:NL:OGEAA:2022:257

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202200974
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van uitzettingsbevel op grond van bijzondere band met Aruba

In deze zaak heeft de verzoekster, verblijvend in Aruba, een verzoek ingediend tot schorsing van een bevelschrift tot uitzetting dat door de Minister van Justitie en Sociale Zaken was uitgevaardigd. De verzoekster, die sinds 2014 in Aruba verblijft, had eerder aanvragen ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf, maar deze waren afgewezen. Op 27 maart 2022 werd zij door de autoriteiten aangehouden en kreeg zij een uitzettingsbevel opgelegd, met een periode van niet-toelating van 96 maanden. De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit bevel en een verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, waarin zij stelde dat er een bijzondere band met Aruba bestaat en dat er zicht is op legalisering van haar verblijf. Tijdens de zitting op 20 april 2022 werd de zaak behandeld, waarbij zowel de verzoekster als de verweerder vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekster niet voldoende had aangetoond dat er objectieve belemmeringen waren voor het uitoefenen van haar familieleven buiten Aruba. De rechter concludeerde dat de Minister in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om de verzoekster uit te zetten, en dat er geen grond was voor schorsing van het bevelschrift. Het verzoek werd afgewezen en de uitspraak werd gedaan op 4 mei 2022.

Uitspraak

Uitspraak van 4 mei 2022
Lar nr. AUA202200974

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

verblijvend in Aruba,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: J.J.C. Odor, LL.M.,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE EN SOCIALE ZAKEN,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. Y.F.M. Kaarsbaan (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij bevelschrift van 27 maart 2022 heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 1 april 2022 bezwaar gemaakt.
Op 6 april 2022 heeft verzoekster tevens bij dit gerecht een verzoekschrift als bedoeld in artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 20 april 2022, alwaar zijn verschenen verzoekster (via videoverbinding) bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Voor zover hier van belang kan, ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, indien krachtens deze landsverordening een bezwaarschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
1.2
Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder sub d van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu) kunnen uitgezet worden personen, die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige andere noodzaak is vervallen.
Ingevolge het tweede lid geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de minister, belast met justitiële aangelegenheden, houdende het bevel Aruba binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten. Het bevelschrift vermeldt de periode waarin aan de betrokkene de toelating tot Aruba zal worden geweigerd; deze periode bedraagt ten hoogste acht jaar.
1.3
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), kan een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, worden geweigerd in verband met de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren.
De feiten
2.1
Verzoekster, geboren op [geboortedatum] 1999, is op 12 oktober 2014 Aruba binnengekomen als toerist met een toegestane verblijfsduur van 30 dagen.
2.2
Ten behoeve van verzoekster is op 25 augustus 2016 een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel gezinshereniging ingediend. Deze aanvraag heef niet geleid tot verlening van de gevraagde vergunning. Op 18 juli 2018 heeft verzoekster heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf ingediend, op welke aanvraag bij beschikking van 22 november 2018 afwijzend is beschikt.
2.3
Verzoekster is op 27 maart 2022 tijdens een controle door de medewerkers van het Bureau Guarda Nos Costa (GNC) staande gehouden en overgebracht naar de afdeling vreemdelingentoezicht ter controle van haar verblijfsstatus.
2.4
Bij de bestreden beschikking heeft verweerder de uitzetting van verzoekster bevolen en haar een periode van niet-toelating van 96 maanden opgelegd.
2.5
Bij bevelschrift van diezelfde datum is ook verzoeksters inbewaringstelling bevolen. Deze inbewaringstelling is door de rechter-commissaris op 28 maart 2022 rechtmatig geacht.
2.6
Verzoekster heeft op 4 april 2022 een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf ingediend vanwege het bestaan van een bijzondere band met Aruba.
De standpunten van partijen
3.1
Aan het bestreden uitzettingsbevel heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster sinds 13 november 2014 zonder een geldige verblijfstitel alhier verblijft, dat haar illegale verblijf niet behoeft te worden gedoogd, en dat er geen grond is om verzoekster nog langer illegaal in Aruba te laten verblijven.
3.2
Het verzoek strekt tot schorsing van het bevel tot uitzetting totdat op het bezwaar is beslist. Hieraan heeft verzoekster -kort samengevat – ten grondslag gelegd dat verweerder niet in redelijkheid tot de uitvaardiging van het bevelschrift heeft kunnen komen, omdat er concreet zicht op legalisering van het verblijf van verzoekster bestaat. Hiertoe wijst verzoekster op de aanvraag die zij op 4 april 2022 heeft ingediend (zie 2.6). Bij deze aanvraag heeft verzoekster, mede in het licht van artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens (EVRM), een beroep op het bestaan van een bijzondere van met Aruba gedaan. Verzoekster betoogt dat haar het recht op verblijf in Aruba toekomt, onder meer gelet op het feit dat zij sinds haar 14e levensjaar in Aruba verblijft en de band die zij met haar familie op Aruba heeft.
De beoordeling
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
5. Vast staat dat verzoekster als toerist in Aruba is toegelaten en in het land is aangetroffen nadat haar toegestane verblijfsduur was verstreken. Verweerder is derhalve bevoegd om verzoekster, met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, van de Ltu, uit te zetten.
6. De enkele omstandigheid dat verzoekster een aanvraag om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf heeft ingediend, waarbij zij een beroep op het beleid inzake het bestaan van een bijzondere band met Aruba en artikel 8 EVRM heeft gedaan, brengt niet met zich dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid verzoekster uit te zetten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet op voorhand duidelijk is dat de minister van Integratie gehouden is de verzochte verblijfsvergunning aan verzoekster te verlenen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat verzoekster aan de vereisten om met toepassing van voornoemd beleid in aanmerking te komen voor de verzochte vergunning tot tijdelijk verblijf voldoet. Evenmin bestaat op voorhand grond voor het oordeel dat de minister van Integratie gehouden is op grond van artikel 8 EVRM de verzochte vergunning tot tijdelijk verblijf te verlenen, nu verzoekster vooralsnog niet dan wel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er objectieve belemmeringen bestaan voor het uitoefenen van haar familieleven buiten Aruba. In dit verband is van belang dat verzoekster van volwassen leeftijd is en gesteld noch gebleken is dat sprake is van een, de normale emotionele banden tussen ouders en meerderjarige kinderen overstijgende, bijzondere afhankelijkheid van haar moeder. Voorts is op voorhand geen grond voor het oordeel dat de uitoefening van het familieleven in het land van haar herkomst tot een 'certain degree of hardship’ zou leiden.
Voor zover verzoekster nog wenst te betogen dat de eerder in 2016 en 2018 ingediende aanvragen om toelating ten onrechte niet zijn ingewilligd, kan haar dit niet baten. Verzoekster heeft nagelaten ter zake enig rechtsmiddel aan te wenden, zodat het er thans voor moet worden gehouden dat haar terecht de gevraagde vergunningen zijn onthouden.
7. Gezien het voorgaande bestaat geen grond voor schorsing van het bestreden bevelschrift. Het verzoek wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.