ECLI:NL:OGEAA:2022:256

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
AUA202200938
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in asielzaak

In deze zaak heeft de verzoeker, een Venezolaanse nationaliteit, op 30 juli 2021 een asielaanvraag ingediend in Aruba. De Minister van Arbeid, Integratie en Energie heeft deze aanvraag op 25 maart 2022 afgewezen. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en op 5 april 2022 een verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, waarin hij verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 20 april 2022.

De verzoeker stelt dat hij bij terugkeer naar Venezuela gevaar loopt voor vervolging en vernederende behandelingen vanwege zijn politieke overtuiging. Hij betoogt dat hij tijdens zijn ophouding niet in staat was om zijn situatie volledig toe te lichten en dat hij niet alle relevante documenten heeft kunnen overleggen. De verweerder, de Minister, heeft het verzoek afgewezen en stelt dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde vrees heeft voor vervolging.

De voorzieningenrechter overweegt dat de veiligheidssituatie in Venezuela zorgelijk is, maar niet zodanig dat vreemdelingen uit dat land automatisch als vluchteling kunnen worden aangemerkt. De verzoeker heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij persoonlijk risico loopt op vervolging of onmenselijke behandelingen. De rechter concludeert dat de bestreden beschikking naar verwachting in bezwaar stand zal houden en wijst het verzoek tot voorlopige voorziening af. Er wordt geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

Uitspraak van 4 mei 2022
Lar nr. AUA202200938

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoeker],

wonend in Aruba,
VERZOEKER,
gemachtigde: drs. M.L. Hassell,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN ARBEID, INTEGRATIE EN ENERGIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: dhr. S. Orman (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 25 maart 2022 (bestreden beschikking) heeft verweerder het asielverzoek van verzoeker van 30 juli 2021 afgewezen.
Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 2 april 2022 bezwaar gemaakt.
Op 5 april 2022 heeft verzoeker bij dit gerecht een verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 20 april 2022, alwaar zijn verschenen verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd, en verweerder bij zijn gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Het wettelijk kader

1.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang. Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van genoemde indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
1.2
Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag), aangepast bij het Protocol van New York, geeft in artikel 1A, aanhef en ten tweede, de volgende definitie van vluchteling: ‘Elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren’.
1.3
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag zal geen der Verdragsluitende Staten, op welke wijze ook, een vluchteling uitzetten of terugleiden naar de grenzen van een grondgebied waar zijn leven of vrijheid bedreigd zou worden op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging.
1.4
Ingevolge artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
De feiten
2.1
Verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1991 in Venezuela en van Venezolaanse nationaliteit, is op 30 april 2019 Aruba clandestien binnengekomen.
2.2
Verzoeker heeft op 30 juli 2021 een asielaanvraag ingediend.
2.3
Bij beschikking van 10 maart 2022 heeft verweerder de ophouding van verzoeker bevolen.
2.4
Bij uitspraak van dit gerecht van 24 maart 2022 (AUA202200789) is de beschikking tot ophouding geschorst.
2.5
Bij de bestreden beschikking is de asielaanvraag van verzoeker afgewezen, met als motivering dat verzoeker niet ten genoegen van het Land aannemelijk heeft kunnen maken dat hij voldoet aan de beoordelingselementen van het vluchtelingenverdrag, en dat bij ambtshalve toetsing niet is gebleken c.q. aannemelijk is gemaakt dat verzoeker bij een eventuele terugkeer risico loopt. In de bestreden beschikking staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“ (…) Uit uw verklaringen heeft u slechts aangegeven dat 2 weken voor uw vertrek naar Aruba u en uw broer geweld hebben gebruikt tegen 3 politiefunctionarisen (…).
U zou door die drie politiefunctionarissen met de dood te zijn bedreigd, een verklaring die u niet nader heeft toegelicht of aannemelijk gemaakt. Het zou bij de stranden van “El Supi” zijn gebeurd maar u kon de exacte datum niet geven. De enige schade die u zou hebben geleden in uw land van herkomst heeft betrekking op die vechtpartij op die dag op die strand. U verklaarde dat u zou kunnen worden vermoord en of in de gevangenis te belanden. U wees de politie aan als de actor alhoewel in uw verklaring u zich heeft beperkt met het noemen van de 3 politiefunctionarissen. Opmerkelijk is dat u wel heeft verklaard dat u aangifte heeft gedaan. Een nader toelichting en of bewijsmateriaal in welk vorm dan ook heeft u niet gevoegd aan uw asielverzoek om uw verhaal aannemelijk te maken.
(…)
(…) Uit uw verklaringen blijkt niet dat uw beroep op bescherming op een beschermingsgrond berust waarnaar het verdrag verwijst. Uit uw verklaringen blijkt niet dat er enige daad van vervolging plaats heeft gevonden c.q. de intentie daartoe aannemelijk is gemaakt.
(…)
Uit het bovenstaande staat vast dat uw gemeende “gegronde vrees tot vervolging” niet gegrond is.
U heeft niet gedetailleerd genoeg verklaard dat u geen bescherming kunt krijgen in eigen Land en ook niet aangegeven de wijze hoe u dat wel zou hebben verzocht (of niet).
(…)
U verklaard de enige schade die u heeft geleden was toen u met de politiefunctionarissen op de vuist ging.
(…)
Gelet op het bovenstaande voldoet U niet aan alle cumulatieve vereisten voor een mogelijke toekenning van uw verzoek (…).
(…)
Uw wisselende verklaringen en het ontbreken van ondersteunende bewijsmateriaal leveren ook als zodanig geloofwaardigheidsbelemmeringen op omtrent uw verhaal.
(…).”.
De standpunten van partijen
3.1
Het verzoek strekt – kort gezegd – ertoe dat de bestreden beschikking wordt geschorst totdat op het daartegen ingediende bezwaarschrift is beslist, en dat wordt bepaald dat verzoeker het bezwaar tegen de afwijzing van zijn asielverzoek in Aruba mag afwachten. Daaraan heeft verzoeker – kort samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker loopt bij terugkeer naar Venezuela gevaar te worden vervolgd en onderworpen aan vernederende behandelingen door de officiële autoriteiten in Venezuela vanwege zijn politieke overtuiging. Echter, doordat hij ten tijde van zijn onrechtmatig geoordeelde ophouding in verband met zijn asielaanvraag is gehoord, heeft hij niet alles over zijn situatie kunnen vertellen en heeft hij niet alle op zijn aanvraag betrekking hebbende documenten kunnen overleggen.
3.2
Verweerder concludeert tot afwijzing van het verzoek en voert – kort samengevat – aan dat de bestreden beschikking op goede gronden is genomen. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij gegronde vrees heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin is gebleken of aannemelijk gemaakt dat verzoeker bij eventuele terugkeer risico loopt onderworpen te worden aan folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen zoals voorgeschreven door het EVRM. Dat verzoeker in de individuele negatieve belangstelling van de Venezolaanse autoriteiten is komen te staan of door zijn politieke overtuiging wordt vervolgd, is niet aannemelijk geworden. Dat verzoeker tijdens zijn ophouding is gehoord, maakt dit niet anders. Er bestaat aldus geen belemmering voor verzoekers terugkeer naar Venezuela, aldus nog steeds verweerder.
De beoordeling
4.1
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
4.2
Voor het schorsen van de bestreden beschikking en/of het treffen van een voorlopige voorziening is aanleiding indien een aanmerkelijke kans bestaat dat de bestreden beschikking in bezwaar geen stand zal houden. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.2
Vooropgesteld moet worden dat de veiligheidssituatie in Venezuela, hoewel zorgelijk, niet zodanig is dat vreemdelingen afkomstig uit dat land in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Verzoeker zal dus aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot hem persoonlijke feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen.
5.3.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker daarin niet is geslaagd en overweegt daartoe als volgt. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat verzoeker inderdaad heeft verklaard dat hij vanwege een vechtpartijen tussen hem, zijn broer en drie politiefunctionarissen wordt bedreigd door de autoriteiten, maar dat van deze bedreiging niet is gebleken. Evenmin is uit de verklaringen van verzoeker gebleken dat hier sprake is van vervolgingsdaden zijdens de Venezolaanse autoriteiten wegens zijn politieke overtuiging. Gelet hierop heeft verzoeker, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, niet aannemelijk gemaakt dat hij na zijn terugkeer in Venezuela vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag zal behoeven te vrezen. Het betoog van verzoeker dat hij opnieuw dient te worden gehoord, daar hij tijdens zijn ophouding niet alles heeft kunnen vertellen aan de functionaris van DIMAS, slaagt niet. Het enkele feit dat verzoeker vast zat, betekent niet dat hij niet alles kon verklaren. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verzoeker ter zitting ook niet heeft aangegeven wat hij in vrijheid anders zou hebben verklaard dan tijdens het verhoor op 15 maart 2022. Verzoeker betoogt voorts – zo begrijpt het gerecht – dat verweerder niet alle bij zijn asielaanvraag betrekking hebbende stukken in overweging heeft genomen, daar hij tijdens zijn ophouding niet alle documenten heeft kunnen overleggen. De voorzieningenrechter overweegt echter dat verzoeker reeds op 24 maart 2022 in vrijheid is gesteld. Verzoeker heeft derhalve sindsdien en ook bij zijn bezwaarschrift van 2 april 2022 deze stukken alsnog kunnen indienen. Uit deze stukken, die ter zitting zijn getoond, blijkt dat verzoeker tot tweekeer toe aangifte bij de autoriteiten in zijn land van herkomst heeft gedaan. Echter, dit acht de voorzieningenrechter onvoldoende om te concluderen dat verzoeker niet de nodige bescherming van de Venezolaanse autoriteiten heeft kunnen verkrijgen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat verzoeker na deze aangifte niet meer bij de autoriteiten is geweest, en dat verzoeker na deze aangifte Venezuela heeft verlaten zonder het resultaat af te wachten. De voorzieningenrechter neemt voorts in aanmerking dat de familie van verzoeker zich vrij kan bewegen in Venezuela, en dat hij pas ruim twee jaar na zijn aankomst in Aruba asiel heeft aangevraagd.
5.4
Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij na terugkeer onderworpen zal worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De veiligheid in Venezuela is niet zodanig dat sprake is van een situatie waarbij een burger louter door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM.
6. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de bestreden beschikking, al dan niet met een aanvullende motivering, naar redelijke verwachting in bezwaar in stand zal blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is dan ook geen grond. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.