In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 14 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de ophouding van een Venezolaanse appellant door de Minister van Arbeid, Integratie en Energie. De appellant, die op 18 januari 2019 als toerist Aruba binnenkwam, diende op 25 september 2020 een asielaanvraag in. Op 2 december 2020 werd hij tijdens een verkeerscontrole aangehouden en vervolgens doorverwezen naar het Bureau Vreemdelingentoezicht. De Minister beval de ophouding van de appellant, waarop deze bezwaar maakte en later beroep instelde tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de bepalingen in de Landsverordening toelating (Ltu) geen uitdrukkelijke grondslag bieden voor het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel bij landsbesluit. Het gerecht oordeelde dat de wettelijke basis voor de ophouding ontbrak, waardoor de bestreden beslissing op het bezwaar van de appellant in strijd met de wet was. Het beroep van de appellant werd gegrond verklaard, de beschikking van 2 december 2020 werd herroepen, en de Minister werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de appellant van Afl. 3.760,- voor de onterecht ondergane ophouding. Daarnaast werd de Minister veroordeeld tot vergoeding van de kosten van rechtskundige bijstand, begroot op Afl. 1.400,-. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke wettelijke basis voor vrijheidsontnemende maatregelen en de bescherming van de persoonlijke vrijheid van individuen.
De uitspraak is gedaan door mr. W.C.E. Winfield en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.