ECLI:NL:OGEAA:2022:203

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
AUA202200726
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwangsom opgelegd aan het Land Aruba voor niet tijdig beslissen over waarnemingstoelage

In deze zaak heeft eiseres, een ambtenaar in dienst van het Land Aruba, een kort geding aangespannen tegen het Land Aruba. Eiseres vordert dat het Land wordt verplicht om binnen zes weken na betekening van het vonnis een reële beslissing te nemen over de toekenning van een waarnemingstoelage over de periode vanaf 2010. Eiseres stelt dat het Land onrechtmatig handelt door geen gevolg te geven aan eerdere uitspraken van de ambtenarenrechter, die het Land heeft opgedragen om binnen een bepaalde termijn te beslissen. Eiseres heeft in het verleden meerdere verzoeken ingediend voor bevordering en toekenning van een waarnemingstoelage, maar deze zijn steeds afgewezen. De ambtenarenrechter heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de Gouverneur bevoegd is om over deze verzoeken te beslissen, maar het Land heeft niet tijdig gereageerd op de uitspraken.

Tijdens de zitting heeft eiseres haar vorderingen toegelicht en het Land heeft verweer gevoerd. Het Gerecht heeft geoordeeld dat het spoedeisend belang van eiseres bij haar vorderingen evident is, gezien de eerdere uitspraken en het uitblijven van een beslissing door het Land. Het Gerecht heeft vastgesteld dat het Land onrechtmatig handelt door geen gevolg te geven aan de eerdere uitspraken en heeft besloten om een dwangsom op te leggen aan het Land voor iedere dag dat zij in gebreke blijft om een beslissing te nemen. Het Gerecht heeft eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om het Land te bevelen om alsnog reëel te beslissen, omdat dit bevel al eerder is gegeven. Het Land is veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Vonnis van 29 april 2022
Behorend bij KG nr. AUA202200726
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[eiseres]
wonende te Aruba,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres],
procederend in persoon,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HET LAND ARUBA,
zetelend in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: het Land,
gemachtigde: mr. [gemachtigde].

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 17 maart 2022;
- de door [eiseres] op 28 en 31 maart 2022 overgelegde producties;
- de door het Land op 31 maart 2022 overgelegde producties;
- de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting van 1 april 2022.
1.2 [
[eiseres] is ter zitting in persoon verschenen, vergezeld van mr. [procesgemachtigde] (hierna: [procesgemachtigde]).
Nadat [eiseres] was meegedeeld dat [procesgemachtigde], als beroeps- of bedrijfsmatig optredende adviseur krachtens bestendig beleid van het Gerecht niet is toegestaan als procesgemachtigde op te treden, heeft [eiseres] meegedeeld deze procedure in persoon te voeren en zelf het woord te voeren. Het Land is verschenen bij zijn gemachtigde voornoemd.
1.3
Partijen hebben in twee termijnen het woord gevoerd – beiden mede aan de hand van een overgelegde en voorgedragen pleitnota – en hebben gereageerd of kunnen reageren op elkaars stellingen. Partijen hebben tevens de aan hen door het Gerecht gestelde vragen beantwoord.
1.4
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1 [
eiseres] was ambtenaar in de zin van artikel 1 van de Landsverordening ambtenarenrechtspraak (hierna: La) in dienst van het Land.
2.2
Bij brieven van 11 september 2012 en 28 mei 2015 heeft [eiseres] het Land verzocht om haar met ingang van 1 juli 2009 te bevorderen naar de functie van bibliothecaresse schaal 9 en vervolgens naar schaal 10 (hierna ook: het verzoek).
2.3
Op 1 december 2016 is het verzoek van [eiseres] afgewezen, omdat de functie van bibliothecaresse op grond van het functie-inventarisatieformulier van 24 april 2013 niet een bevordering naar een hogere schaal rechtvaardigt (hierna: de (eerste) afwijzende beslissing).
2.4
Op 12 december 2016 heeft [eiseres] bezwaar gemaakt tegen de (eerste) afwijzende beslissing.
2.5
Bij uitspraak van 4 september 2017 van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, onder zaaknummer GAZA nr. AUA201600540, heeft de ambtenarenrechter dat bezwaar gegrond verklaard en de (eerste) afwijzende beslissing van het Land vernietigd, omdat alleen de Gouverneur bevoegd is om inhoudelijk te beslissen op verzoeken tot bevordering en de afwijzende beslissing om die reden onbevoegd is genomen.
2.6
Op 24 oktober 2018 hebben het Land en de Gouverneur het verzoek van [eiseres] afgewezen, omdat de functie van bibliothecaresse op grond van het functie-inventarisatieformulier van 24 april 2013 niet een bevordering naar een hogere schaal rechtvaardigt (hierna: de (tweede) afwijzende beslissing).
2.7
Op 8 maart 2019 heeft [eiseres] bezwaar gemaakt tegen de (tweede) afwijzende beslissing.
2.8
Bij uitspraak van 2 december 2019 van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba, onder zaaknummer GAZA nr. AUA201900733, heeft de ambtenarenrechter dat bezwaar gegrond verklaard, de (tweede) afwijzende beslissing vernietigd voor zover het betreft het niet toekennen van een waarnemingstoelage over de periode 2010 en later en bepaald dat de Gouverneur binnen drie maanden een beslissing moet nemen inzake de toekenning van een waarnemingstoelage voor die betreffende periode. Aan deze uitspraak is niet tijdig gevolg gegeven door het Land.
2.9
Nadat [eiseres] vanwege het uitblijven van een beslissing een bezwaarschrift ex artikel 96 La had ingediend, heeft de ambtenarenrechter in het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba bij uitspraak van 7 december 2020 (zaaknummer GAZA nr. AUA202001471) het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
2.1
Tegen deze GAZA-uitspraak heeft [eiseres] op 21 januari 2021 beroep ingesteld onder zaaknummer GAZA nr. AUA2021H00007 (hierna: de beroepsprocedure). In deze procedure is nog niet beslist.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1 [
eiseres] vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. het Land te gebieden om binnen een termijn van zes (6) weken na betekening van dit vonnis alsnog uitvoering te geven aan de uitspraak van 2 december 2019 in de procedure AUA201900733 van het Gerecht in Ambtenarenzaken door alsnog een reële beslissing te nemen inzake de toekenning van een waarnemingstoelage over de periode die in die uitspraak is vastgesteld met inachtneming van hetgeen het Gerecht in Ambtenarenzaken in die uitspraak heeft overwogen, bij gebreke waarvan een dwangsom wordt verbeurd van Afl. 500,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagde hiermee in gebreke blijft, met dien verstande dat het Land Aruba maximaal Afl. 500.000,- aan dwangsommen kan verbeuren;
b. het Land veroordeelt tot een schadevergoeding van Afl. 3.000,- voor de geleden immateriële schade die aan [eiseres] is veroorzaakt;
c. het Land veroordeelt in de kosten van deze procedure voor zowel de deurwaarderskosten als voor de kosten voor het gemachtigdensalaris;
d. het Land veroordeelt in de betekeningskosten begroot op Afl. 250,- van het te geven vonnis aan het Land zelf, ter uitvoering van dit vonnis.
3.2
Het Land voert verweer en verzoekt het Gerecht om zich onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van het verzoek van [eiseres], althans [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren, althans de vordering af te wijzen en [eiseres] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.3
Voor zover van belang voor de uitspraak worden de stellingen van partijen hierna besproken.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van [eiseres] bij haar vorderingen volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.
4.2 [
eiseres] heeft ter onderbouwing van haar hiervoor in 3.1 onder a opgenomen vordering gesteld dat sprake is van een onrechtmatige daad van de zijde van het Land, omdat de rechterlijke uitspraak van 2 december 2019 niet is uitgevoerd en het Land niet tijdig een reële beslissing heeft genomen. Verder heeft [eiseres] gesteld dat het ambtenarenrecht haar niet voldoende rechtsbescherming biedt, omdat aan het Land krachtens het ambtenarenrecht geen dwangsom kan worden opgelegd als dwangmiddel tot nakoming van voornoemde (GAZA)uitspraak. Voor wat betreft de in 3.1 onder b opgenomen vordering heeft [eiseres] aangevoerd dat zij ten gevolge van het onrechtmatige handelen van het Land immateriële schade lijdt, welke schade het land is gehouden te vergoeden.
4.3
Het Land heeft als verweer gevoerd dat [eiseres] in dezen de burgerlijke rechter niet kan adiëren omdat [eiseres] op 21 januari 2021 een beroepschrift met gelijkluidende vorderingen heeft ingediend en omdat volgens vaste rechtspraak voor de burgerlijke rechter in beginsel geen taak is weggelegd in geschillen waarvoor de wet een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengesteld, zoals in dezen de La. Voor het geval het Gerecht zich wel bevoegd acht van het geschil kennis te nemen, geldt volgens het Land dat de redelijke termijn in dezen nog niet is verstreken en dat daarom voor schadevergoeding geen plaats is, te meer nu nog niet reëel op het verzoek van [eiseres] is beslist.
4.4
Krachtens het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van 1 maart 2016 (AR 73963/2015 – H318/15; ECLI:NL:OGHACMB:2016:8) is de burgerlijke rechter bevoegd kennis te nemen van het onderhavige geschil. Dat [eiseres] op 21 januari 2021 beroep ex artikel 96 La heeft ingesteld, doet daar niet aan af. Zoals in dat vonnis is bepaald, kan door de burgerlijke rechter aan het Land bij wijze van aanvullende rechtsbescherming dwangsommen worden opgelegd ter nakoming van de GAZA-uitspraak door het bestuursorgaan, de facto namens het Land. Naar het voorshandse oordeel van het Gerecht bestaat hier ten lande geen wettelijke regeling die met zich brengt dat in dezen anders moet worden geoordeeld. Het Land handelt zonder meer onrechtmatig jegens [eiseres] door geen gevolg te geven aan de GAZA-uitspraak van 2 december 2019. In een bodemprocedure valt dan ook met grote mate van zekerheid te verwachten dat de vordering van [eiseres] ter zake van oplegging van een dwangsom aan het Land zal worden toegewezen. Dat betekent dat de door [eiseres] op dit punt verzochte voorziening zal worden toegewezen op de wijze als hierna te vermelden. Aan het Land zal de in het dictum te noemen termijn worden gegund om alsnog reëel ten aanzien van de toekenning van een waarnemingstoelage voor de periode 2010 en later te beslissen alvorens het Land dwangsommen aan [eiseres] verbeurt. Dat het Land zich thans in de laatste beslissingsfase bevindt, doet aan het voorgaande niet af en is geen reden om af te zien van het opleggen van een dwangsom. Het Land heeft zich niet gehouden aan de in de GAZA-uitspraak gegeven termijn van drie maanden om te beslissen.
4.5
De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna te vermelden.
4.6
Het Land stelt terecht dat [eiseres] niet door het Gerecht kan worden ontvangen in haar vordering om het Land te bevelen om alsnog reëel te beslissen op haar verzoek. Dat bevel is immers al gegeven bij de GAZA-uitspraak en geldt onverkort. In dit deel van de vordering zal [eiseres] niet ontvankelijk worden verklaard.
4.7
Voor wat betreft de gevorderde schadevergoeding geldt tot slot dat een vordering tot schadevergoeding reeds in de eerder ingestelde artikel 96 La procedure aan de orde is, zodat [eiseres] ook in dit deel van haar vordering niet zal worden ontvangen.
4.8
Het Land zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van [eiseres] gevallen. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 450,- aan griffierechten en Afl. 218,64 aan oproepingskosten. De in 3.1 onder d gevorderde betekeningskosten zien, zo begrijpt het Gerecht, op het nasalaris voor gemachtigden. Nu [eiseres] in persoon procedeert, is voor toewijzing van deze vordering geen plaats. Dit deel van het gevorderde zal worden afgewezen.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
5.1
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in het door haar verzochte aan het Land te geven bevel om alsnog reëel te beslissen op het verzoek en in haar verzoek om schadevergoeding;
5.2
bepaalt dat het Land voor het geval dat de Gouverneur van Aruba na betekening van dit vonnis aan het Land niet binnen zes (6) weken alsnog reëel beslist inzake de toekenning van een waarnemingstoelage over de periode vanaf 2010, ten behoeve van [eiseres] een dwangsom verbeurt van Afl. 250,- voor iedere na die periode gelegen dag dat die reële beslissing uitblijft, met dien verstande dat het Land te dezen maximaal van Afl. 50.000,- aan dwangsommen kan verbeuren;
5.3
veroordeelt het Land in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiseres] gevallen, tot aan deze uitspraak begroot op Afl. 450,- aan griffierechten en Afl. 218,64 aan oproepingskosten;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.M. Tijhuis, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.