ECLI:NL:OGEAA:2022:145

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
AUA202103588
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting 2013 en aftrekbaarheid van alimentatiekosten

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2013, waarbij de hoogte van de toegestane aftrek van alimentatie in geschil is. Belanghebbende leefde in 2013 duurzaam gescheiden van zijn echtgenote en heeft een aanslag ontvangen op basis van een belastbaar inkomen van Afl. 298.138. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft geen tijdig uitspraak gedaan. Belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. De Inspecteur heeft later alsnog uitspraak gedaan, maar het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk verklaard.

De kern van het geschil betreft de aftrekbaarheid van de door belanghebbende betaalde alimentatie. Belanghebbende heeft een bedrag van Afl. 110.517 aan alimentatie geclaimd, maar de Inspecteur heeft slechts Afl. 83.668 in aftrek toegelaten. Het Gerecht heeft vastgesteld dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de maandelijkse bankbetalingen volledig als partneralimentatie kunnen worden aangemerkt. De Inspecteur heeft erkend dat de Nederlandse AOW-uitkering van belanghebbende als onderdeel van de alimentatie aan zijn echtgenote werd overgemaakt, waardoor hierover geen geschil meer bestaat.

Echter, de kosten van bank- en deviezenprovisie die verband houden met de alimentatiebetalingen zijn niet aftrekbaar, omdat deze kosten niet onder de persoonlijke lasten vallen zoals bedoeld in de Landsverordening inkomstenbelasting. Uiteindelijk heeft het Gerecht de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van Afl. 272.831 en de Inspecteur opgedragen het griffierecht van Afl. 25 aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 13 juni 2022
BBZ nr. AUA202103588
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 30 september 2019 een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen van Afl. 298.138, resulterend in een teruggave van Afl. 3.236.
1.2
Belanghebbende heeft daartegen op 1 oktober 2019 bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft geen uitspraak op bezwaar gedaan.
1.3
Belanghebbende heeft op 1 december 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar voor het jaar 2013. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 25.
1.4
De Inspecteur heeft met dagtekening 17 februari 2022 een verweerschrift ingediend. Bij het verweerschrift heeft de Inspecteur een uitspraak op bezwaar gevoegd van diezelfde datum. De aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2013 is gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende heeft op 6 april 2022 een conclusie van repliek ingediend, waarin hij heeft gereageerd op het verweerschrift van de Inspecteur.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2022 te Oranjestad. Belanghebbende is verschenen. Namens de Inspecteur is [A] verschenen. Ter zitting is aan belanghebbende verzocht om een verklaring van mevrouw [VB] naar het Gerecht op te sturen.
1.7
Op 23 mei 2022 heeft belanghebbende via de e-mail onder andere bovengenoemde verklaring aan het Gerecht doen toekomen. Het Gerecht heeft de e-mail van belanghebbende doorgestuurd naar de Inspecteur.
1.8
De Inspecteur heeft op 24 mei 2022 gereageerd op de door belanghebbende overgelegde verklaring.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende, geboren op 26 december 1944, leefde in 2013 duurzaam gescheiden van zijn echtgenote, mevrouw [VB].
2.2
Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2013 een belastbaar inkomen van Afl. 271.888 (vóór toepassing ouderenaftrek) aangegeven. De ouderenaftrek bedraagt Afl. 1.451.
2.3
Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag van Afl. 118.290 aan persoonlijke lasten in aftrek gebracht. Dit betreft een bedrag van Afl. 7.160 aan ingehouden werknemersbijdrage AZV en een bedrag van Afl. 110.517 aan alimentatie aan mevrouw [VB]. De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag een bedrag van Afl. 6.308 aan ingehouden werknemersbijdrage AZV en een bedrag van Afl. 83.668 aan alimentatie in aftrek toegelaten. Het verschil tussen de aangegeven en de in aftrek toegestane alimentatie kan als volgt worden gespecificeerd.
(in Afl.)
Aangegeven
Toestaan
(Maandelijkse) Bankbetalingen
86.272
83.668
Nederlandse AOW-uitkering
22.703
-
Bankkosten
420
-
Deviezenprovisie
1.122
-
TOTAAL
110.517
83.668
2.4
De aanslag inkomstenbelasting is, rekening houdende met het voorgaande, opgelegd naar een belastbaar inkomen (ná toepassing van de ouderenaftrek van Afl. 1.451) van Afl. 298.138.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de aanslag voor het jaar 2013 naar het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend. Meer in het bijzonder is in geschil de hoogte van het in aftrek toe te laten bedrag aan alimentatie. De correctie van de werknemersbijdrage AZV is niet langer in geschil.
3.2
Belanghebbende concludeert primair tot een belastbaar inkomen van Afl. 272.740. Subsidiair concludeert belanghebbende tot een belastbaar inkomen van Afl. 274.282.
3.3
De Inspecteur concludeert dat de aanslag Inkomstenbelasting 2013 naar een juist bedrag is opgelegd.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

Vooraf: beroep niet tijdig beslissen

4.1
Het bezwaarschrift tegen de aanslag voor het jaar 2013 is op 1 oktober 2019 door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 18, lid 2, Algemene landsverordening belastingen (ALB) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen één jaar na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 1 oktober 2020, een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 19, lid 3, ALB kan binnen twee jaar na de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar, in dit geval dus uiterlijk op 1 oktober 2022, beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 1 december 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar tegen de aanslag 2013. Dit beroep is tijdig.
4.5
Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 17 februari 2022 alsnog uitspraak gedaan op het bezwaar. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij dit beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Dit beroep is mitsdien niet-ontvankelijk.
4.6
Het door belanghebbende ingestelde beroep van 1 december 2021 wordt ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraak op bezwaar 17 februari 2022 (GEA Curaçao, 17 april 2018, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Ook deze uitspraak is dus onderwerp van onderhavige procedure.
Inhoudelijk
4.7
Het door belanghebbende bedrag van Afl. 110.517 aan geclaimde aftrek aan periodieke vestrekkingen (alimentatie) bestaat uit drie componenten. De maandelijkse bankbetalingen, de Nederlandse AOW-uitkering en de bank- en deviezenkosten. Deze zullen achtereenvolgens aan de orde komen.
Maandelijkse bankbetalingen
4.8
Het eerste punt dat partijen verdeeld houdt is of de maandelijkse bankbetalingen tot een bedrag van Afl. 86.272 aftrekbaar zijn dan wel tot een bedrag van Afl. 83.668, zoals de Inspecteur verdedigt. De Inspecteur stelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het geclaimde bedrag aan maandelijkse bankbetalingen in zijn geheel verschuldigde partneralimentatie betreft. Belanghebbende zou, ondanks het verzoek daartoe van de Inspecteur, geen schriftelijke bewijzen hebben overgelegd ter staving van de door hem verschuldigde partneralimentatie. Volgens de Inspecteur kan het door belanghebbende opgevoerde bedrag ook deels betrekking hebben op kinderalimentatie. Het Gerecht overweegt dat belanghebbende ter zitting geloofwaardig verklaard heeft uit zijn huwelijk met mevrouw [VB] één dochter te hebben, die ouder is dan 26 jaar. Gelet daarop kan van kinderalimentatie geen sprake zijn. Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat de maandelijkse betalingen van in totaal Afl. 86.272 in zijn geheel partneralimentatie betreffen en derhalve voor het gehele bedrag door belanghebbende in aftrek kunnen worden gebracht.
Nederlandse AOW-uitkering
4.9
Aanvankelijk heeft de Inspecteur gesteld dat de Nederlandse AOW-uitkering van belanghebbende op een bankrekening gestort wordt die mede op naam van belanghebbende staat. Daarmee is volgens de Inspecteur niet aangetoond dat de AOW-uitkering van belanghebbende onderdeel uitmaakt van de partneralimentatie. Belanghebbende heeft daar tegen in gebracht voldoende te hebben aangetoond dat zijn Nederlandse AOW, als onderdeel van zijn alimentatieverplichting, in 2013 aan zijn echtgenote werd overgemaakt. Belanghebbende stelt tevergeefs verschillende pogingen gedaan te hebben om zijn naam te laten verwijderen van de bankrekening waarop de Nederlandse AOW-uitkering gestort wordt.
4.9.1
Ter zitting is aan belanghebbende de kans geboden om een verklaring over te leggen aan het Gerecht over de door de echtgenote van belanghebbende in 2013 ontvangen AOW-uitkeringen van belanghebbende. Op 23 mei 2022 heeft belanghebbende de volgende verklaring van [EvB] aan het Gerecht doen toekomen.
‘(…)
Ik verklaar hierbij dat ook in het jaar 2013 de AOW-uitkeringen waartoe de heer [belanghebbende] gerechtigd is, zoals dor hem enkele jaren geleden verzocht, door de SVB te Roermond op ABN-AMRO bankrekeningnummer 40.61.55.119 zijn gestort. Die bankrekening staat nog steeds op naam van de heer [belanghebbende] en op mijn naam maar die rekening wordt feitelijk uitsluitend door mij gebruikt. De daarop van de heer [belanghebbende] ontvangen alimentatie waaronder de van de SVB Roermond ontvangen AOW-uitkering, stonden uitsluitend mij ter beschikking. Het is helaas nog steeds niet gelukt de naam van de heer [belanghebbende] van die rekening verwijderd te krijgen.
(…).’
4.9.2
Op 24 mei 2022 berichtte de Inspecteur het Gerecht als volgt.
‘(…)
Hierbij verklaar ik dat ik de verklaring van mw. [VB] duidelijk vind. Hiermee heeft dhr. [belanghebbende] voldaan aan zijn bewijslast inzake de aftrek van zijn Nederlandse AOW-uitkering als periodieke verstrekking (alimentatie).
(…).’
4.9.3
Nu de Inspecteur stelt dat belanghebbende met het overleggen van de in 4.9.1 genoemde verklaring voldaan heeft aan zijn bewijslast inzake de aftrek van zijn Nederlandse AOW-uitkering als periodieke vestrekking, is op dit punt geen geschil meer tussen partijen.
Bankkosten en deviezenprovisie
4.1
Tenslotte stelt belanghebbende dat de tekst van het eerste lid van artikel 16 van de Landsverordening inkomstenbelasting (hierna: LIB) niet uitsluit dat de kosten van ‘verschuldigde verstrekkingen van levensonderhoud’ onder de in artikel 16, lid 1 LIB genoemde persoonlijke lasten vallen. De betaalde bedragen aan bankkosten (Afl. 420) en aan deviezenprovisie (Afl. 1.122) wegens het maandelijks overmaken van de alimentatiebetalingen aan echtgenote van belanghebbende in Nederland, dienen volgens belanghebbende dan ook in aftrek toegelaten te worden. De Inspecteur stelt dat de kosten die te maken hebben met het betalen van alimentatie fiscaal niet aftrekbaar zijn als periodieke verstrekking. Het Gerecht overweegt als volgt.
4.11
Belanghebbende heeft bank- en provisiekosten gemaakt om alimentatie aan zijn echtgenote te kunnen betalen. Uit de wetsystematiek volgt dat, in het geval er sprake is van een belastbare bron van inkomen, de bijbehorende kosten in beginsel aftrekbaar zijn. De (verplichte) betaling door belanghebbende van verstrekkingen van levensonderhoud aan de duurzaam gescheiden levende echtgenote ligt echter in de sfeer van de inkomensbesteding en niet in de sfeer van de inkomensverwerving. Datzelfde geldt dan voor de kosten die gemaakt worden in het kader van de onderhoudsverplichting (vgl. HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:317). Dat betekent dat de bank- en provisiekosten geen aftrekbare kosten vormen.
4.12
Op grond van artikel 16, lid 1, letter a LIB is de door belanghebbende betaalde alimentatie aftrekbaar als persoonlijke last. Artikel 16 LIB bevat een opsomming van wat voor het overige als persoonlijke lasten in mindering kan worden gebracht. Kosten, zoals bank- en provisiekosten, die verband houden met verstrekkingen van levensonderhoud (alimentatie), zijn niet begrepen in die opsomming. De wettekst biedt derhalve ook geen grond voor aftrek als persoonlijke last van gemaakte kosten van bank- en provisiekosten door de alimentatieplichtige (vgl. HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:317). Het gelijk is op dit punt aan de Inspecteur.
4.13
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient de aanslag te worden verminderd tot naar een belastbaar inkomen van Afl. 298.138 -/- Afl. 2.604 (extra aftrek maandelijkse bankbetalingen) -/- Afl. 22.703 (aftrek Nederlandse AOW-uitkering) = Afl. 272.831.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten, omdat geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van Afl. 25 aan belanghebbende te vergoeden.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep voor het jaar 2013 tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2013 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting voor 2013 tot één naar een belastbaar inkomen van Afl. 272.831 en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 25 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en is uitgesproken op 13 juni 2022, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300