ECLI:NL:HR:2016:317

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
15/02165
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrekbaarheid van advocaatkosten in het kader van echtscheidingsconvenant

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aftrekbaarheid van advocaatkosten in het kader van een echtscheidingsconvenant. De belanghebbende, die in een civiele procedure betrokken was bij een geschil met zijn ex-echtgenote over de verdeling van levensverzekeringen en koopsompolissen, had advocaatkosten gemaakt ter verdediging van zijn belangen. Deze kosten, ter hoogte van € 7265, werden door de belanghebbende in zijn aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) als onderhoudsverplichting in aftrek gebracht. De Inspecteur accepteerde deze aftrek echter niet bij het vaststellen van de aanslagen.

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de advocaatkosten niet als onderhoudsverplichting in de zin van de Wet IB 2001 konden worden aangemerkt en dat er geen mogelijkheid was om deze kosten ter zake van onderhoudsverplichtingen in aftrek te brengen. De Hoge Raad heeft de klacht van de belanghebbende verworpen en het oordeel van het Hof bevestigd. De Hoge Raad concludeerde dat de betalingen aan de ex-echtgenote in het kader van de onderhoudsverplichting niet in de sfeer van de inkomensverwerving liggen, maar in die van de inkomensbesteding. Hierdoor zijn de advocaatkosten niet aftrekbaar.

De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de aftrekbaarheid van kosten in het kader van echtscheidingen en de toepassing van de relevante belastingwetgeving.

Uitspraak

26 februari 2016
nr. 15/02165
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 31 maart 2015, nrs. 14/00623 en 14/00624, tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 12 juni 2014 (nrs. AWB 08/5030 en AWB 10/2488) betreffende aan belanghebbende voor de jaren 2005 en 2006 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 17 december 2015 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de klacht

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Op 8 januari 2004 is het huwelijk tussen belanghebbende en [A] (hierna: de ex-echtgenote) ontbonden. In het echtscheidingsconvenant dat belanghebbende en de ex-echtgenote hebben ondertekend is onder meer opgenomen dat de waarde van de levensverzekeringen en koopsompolissen (hierna tezamen: de polissen) bij helfte wordt verdeeld en dat de koopsompolissen, onder de last van verrekening, aan belanghebbende worden toebedeeld. De ex-echtgenote heeft belanghebbende doen dagvaarden voor de civiele rechter met als eis onmiddellijke verrekening en uitbetaling van de waarde van de polissen.
2.1.2.
Belanghebbende heeft ter verdediging van zijn belangen in de civiele procedure een advocaat ingeschakeld. De advocaat heeft aan belanghebbende voor zijn werkzaamheden facturen verzonden tot een bedrag van in totaal € 7265 (hierna: de advocaatkosten).
2.1.3.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV de advocaatkosten als onderhoudsverplichting in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft de aftrek van deze bedragen bij het vaststellen van de aanslagen niet geaccepteerd.
2.2.1.
Voor het Hof was in geschil of de advocaatkosten in aftrek kunnen worden gebracht op het inkomen uit werk en woning van belanghebbende.
2.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat de advocaatkosten als zodanig niet als onderhoudsverplichting in de zin van artikel 6.3, lid 1, aanhef en letter d, van de Wet IB 2001 zijn aan te merken en afdeling 6.2 van de Wet IB 2001 ook anderszins geen mogelijkheid biedt advocaatkosten ter zake van onderhoudsverplichtingen in aftrek te brengen. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de advocaatkosten niet op de voet van artikel 3.108 van de Wet IB 2001 aftrekbaar zijn aangezien de betalingen van belanghebbende aan de ex‑echtgenote in het kader van de onderhoudsverplichting in de sfeer van de inkomensbesteding liggen en niet in die van de inkomensverwerving. Tegen deze oordelen keert zich de klacht.
2.3.
De klacht faalt op de gronden vermeld in onderdelen 5.9, 5.10 en 5.13 van de conclusie van de Advocaat-Generaal.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2016.