ECLI:NL:OGEAA:2022:135

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
AUA202001208 en AUA202001209
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het bijzonder tarief van 25% op winstafhankelijke prestatiebonussen in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, een algemeen directeur van een stichting, had bezwaar gemaakt tegen aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 en 2015, die waren opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van respectievelijk Afl. 336.751 en Afl. 372.916. De belanghebbende ontving in deze jaren een winstafhankelijke prestatiebonus van Afl. 20.000 en Afl. 52.210,50, waarvoor zij het bijzonder tarief van 25% wilde laten toepassen, zoals vastgesteld door de Departamento di Impuesto (DIMP). De Inspecteur had echter gesteld dat deze beloningen geen winstuitkeringen waren in de zin van de Landsverordening winstbelasting (LWB) en concludeerde tot handhaving van de aanslagen.

Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende in haar bewijslast was geslaagd en dat de aan haar toegekende beloningen gekwalificeerd moesten worden als winstuitkeringen in de zin van artikel 6, lid 2, letter e van de LWB. Het Gerecht stelde vast dat het beleid van de DIMP, dat het bijzonder tarief van 25% toepast op winstuitkeringen aan directieleden van vennootschappen die onderworpen zijn aan winstbelasting, ook van toepassing was op de winstuitkeringen van de stichting waar de belanghebbende werkzaam was. De Inspecteur had ingestemd met de toepassing van dit beleid, waardoor de aanslagen moesten worden verminderd. Het Gerecht verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en verminderde de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 en 2015, met een restitutie voor de belanghebbende van Afl. 7.910 en Afl. 23.657 respectievelijk.

Uitspraak

Uitspraak van 13 mei 2022
BBZ nrs. AUA202001208 en AUA202001209
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende], wonende te Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 31 december 2019 aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 en 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen van respectievelijk Afl. 369.021 en Afl. 408.270 resulterend in een bedrag aan belasting van respectievelijk Afl.148.742 en Afl.170.662. Het te betalen bedrag aan belasting bedroeg rekening houdend met de ingehouden loonbelasting, respectievelijk Afl. 16.152 (2014) en Afl. 12.128 (2015).
1.2
Belanghebbende heeft op 30 december 2019 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 19 maart 2020 de bezwaren toegewezen en de aanslagen verminderd tot een belastbaar inkomen van respectievelijk Afl. 336.751 (2014) en Afl. 372.916 (2015) resulterend in een bedrag aan belasting van respectievelijk Afl. 130.719 en Afl. 151.336. De aanslagen resulteren rekening houdend met de ingehouden loonbelasting, in een restitutie van Afl. 1.871 (2014) en Afl. 7.198 (2015).
1.4
Belanghebbende heeft op 12 mei 2020 beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 25.
1.5
De Inspecteur heeft op 22 maart 2021 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 31 maart 2021 een conclusie van repliek ingediend. Dit stuk is door de griffie niet als nieuw gedingstuk onderkend. Dit stuk is niet in het dossier gevoegd en is ook niet naar de wederpartij gestuurd.
1.7
De Inspecteur heeft op 15 april 2021 (voor de zitting) een pleitnota ingediend. De pleitnota is naar de wederpartij gestuurd.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2021 te Oranjestad. Namens belanghebbende is verschenen [A], verbonden aan [Q]. Namens de Inspecteur is verschenen [B]. Belanghebbende heeft een pleitnota ingebracht. In haar pleitnota heeft ze gereageerd op de eerder op die dag opgestuurde pleitnota van de Inspecteur. De behandeling ter zitting is geschorst.
1.9
Op verzoek van het Gerecht heeft belanghebbende de eerder ingediende conclusie van repliek ingediend. Dit stuk is naar de wederpartij gestuurd. De Inspecteur heeft op 22 april 2021 hierop gereageerd. Belanghebbende heeft vervolgens op 4 mei 2021 een reactie ingediend.
1.1
Partijen hebben aangegeven geen nadere zitting te wensen. De behandeling van de zaak is hierna gesloten.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is algemeen directeur van [stichting].
2.2
APFA houdt zich bezig met het verzekeren van het pensioen van de ambtenaren van Aruba. APFA is subjectief belastingplichtig voor de winstbelasting doch haar winst is vrijgesteld op basis van artikel 2, letter a van de Landsverordening winstbelasting (hierna: LWB).
2.3
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren 2014 en 2015 een ‘winstafhankelijke prestatiebonus’ ontvangen van respectievelijk Afl. 20.000 en Afl. 52.210,50
2.4
De Departamento di Impuesto (hierna: DIMP) hanteert het (niet-gepubliceerd) beleid dat ten aanzien van winstafhankelijke uitkeringen in de zin van artikel 6, lid 2 onderdeel e van de LWB van met winstbelasting belaste vennootschappen aan directieleden, in de inkomstenbelasting, het tarief van 25% (artikel 24, lid 6 van de Landsverordening inkomstenbelasting wordt toegepast (hierna: bijzonder tarief van 25%).
2.5
APFA heeft bij brief van 17 december 2019 een rulingverzoek gedaan voor de toepassing van het bijzonder tarief van 25% op de prestatieafhankelijke uitkeringen aan belanghebbende. In die brief is vermeld dat belanghebbende in 2019 een prestatieafhankelijke uitkering ontvangt welke afhankelijk is van het bedrijfsresultaat uit 2018 en waarbij de hoogte varieert afhankelijk van de behaalde doelstellingen opgenomen in de Performance management Beleidsnota.
2.6
De Inspecteur heeft bij brief van 30 december 2019 op het rulingverzoek gereageerd. In die brief is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(...) Op grond van artikel 6 lid 2 onderdeel e Landsverordening winstbelastingen komen winstuitkeringen aan bestuurders niet in aanmerking voor aftrek. Voor winstuitkeringen die op grond van deze bepaling niet in aftrek komen, staat de Inspecteur toe dat in de inkomstenbelasting het bijzondere tarief van 25% wordt toegepast.
In uw brief lijkt u vage omschrijvingen te hanteren, zoals ‘prestatieafhankelijke uitkering’ en ‘naar haar aard een tantieme’. Ik geef daarom hierbij nogmaals aan dat het moet gaan om een winstuitkering als bedoeld in artikel 6 lid 2 onderdeel e van de Landsverordening winstbelasting. Indien er geen sprake is van een dergelijke uitkering, is het bijzonder tarief niet van toepasssing. Ook niet als de beloning afhankelijk is van de prestaties van [belanghebbende].
Ik ben het met u eens dat het feit dat de werkgever een subjectieve vrijstelling geniet voor de winstbelasting, niet betekent dat een winstuitkering/tantieme voor een werknemer als bedoeld in artikel 6 lid 2 onderdeel e van de landsverordening niet tegen dit bijzonder tarief in de loonbelasting/inkomstenbelasting belast kan worden. Er dient echter wel sprake te zijn van een winstuitkering/tantieme, die niet aftrekbaar zou zijn, als APFA geen subjectieve vrijstelling voor de winstbelasting zou genieten.
Indien en voor zover er derhalve sprake is van een winstuitkering (tantieme) als bedoeld in artikel 6 lid 2 onderdeel e Landsverordening winstbelasting kan op deze winstuitkering ten behoeve van [belanghebbende] het bijzonder tarief van 25% worden toegepast.
Ik merk op dat sprake is en blijft van loon.”
2.7
Belanghebbende heeft vervolgens op 5 mei 2020 een rulingverzoek gedaan voor de toepassing van het bijzonder tarief van 25% voor de jaren 2014 tot en met 2018. In dit verzoek is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“Na goedkeuring van de ruling door de DIMP heeft de Raad van Toezicht als verantwoordelijke orgaan voor de vaststellen en toekenning van het beloningspakket van de directieleden op 27 maart 2020 een verklaring afgegeven waarbij de winstafhankelijke prestatiebonus toegekend in de afgelopen jaren aan [belanghebbende] is vastgelegd. Verwezen wordt naar bijlage 3 voor een kopie van deze verklaring welke als volgt kan worden samengevat:
Bonus toegekend Bonus betaalbaar Bedrag bonus
Jaar Jaar
2013 2014 AWG 20.000,00
2014 2015 AWG 52.210,50
(…)
Beoordeling
De winstafhankelijke vergoeding van de leidinggevende is een tantieme in de zin van artikel 6, lid 2, letter e, LvWB, waarvoor mede wordt verwezen naar de verklaring. Deze tantieme is bij APFA niet aftrekbaar van de winst. Dat de winst, na correctie, alsnog wordt vrijgesteld op basis van artikel 2, letter a, LvWB doet daar niet aan af.
(...)
Verzoek
Vooruitlopend op de formalisatie en publicatie van dit beleid, verzoeken wij u het volgende:
1. De fiscale behandeling van de winstafhankelijke uitkering is onlosmakelijk verbonden aan de fiscale behandeling van de winstafhankelijke uitkering door de werkgever (niet-aftrekbaar van de fiscale winst). (...)
2. De winstafhankelijke uitkeringen uitbetaald in 2014 tot en met 2018 worden bij de werknemer geacht loon te zijn onder toepassing van artikel 24, lid 6, LvIB op deze uitkeringen.
(...)
3. Aangezien de aangiftes inkomstenbelasting tot en met het jaar 2018 reeds zijn ingediend door [belanghebbende] verzoeken wij u om alsnog het bijzonder tarief toe te passen bij het opleggen van de definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2016, 2017 en 2018. Voor de jaren 2014 en 2015 is op 30 maart 2020 uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij met toepassing van het bijzonder tarief over dit onderdeel, van de heffingsgrondslagen nog geen rekening is gehouden. Wij verzoeken u eventueel reeds opgelegde aanslagen ambtshalve te verminderen. (...)”
2.8
Tot de gedingsstukken behoren verklaringen van 27 maart 2020 van de Raad van Toezicht van APFA omtrent de aan belanghebbende toegekende winstafhankelijke prestatiebonus over de jaren 2013 (Afl. 20.000) en 2014 (Afl. 52.210,50) die in respectievelijk 2014 en 2015 betaalbaar zijn gesteld. De verklaringen zijn allebei getekend door [voorzitter] (voorzitter) en [raadslid] (Raadslid/Voorzitter Belonings-en Wervingscommissie. In de verklaringen is – voor zover van belang – het volgende vermeld:

Verklaring winstafhankelijke uitkering directie [stichting]
Vooraf
AFPA heeft een Beloningsbeleid, dat van toepassing is op de directie. Op basis van het Beloningsbeleid heeft de directie recht op een prestatiegerichte beloning welke uit het volgende bestaat:
 Winstafhankelijke uitkering;
 Additionele prestatiegerichte beloning;
 Een merite-loonaanpassing of –toeslag.
Toerekening winstafhankelijke uitkering
De Raad van Toezicht van APFA als verantwoordelijk voor de vaststelling en toekenning van het remuneratiepakket van de directieleden heeft het volgende besloten met betrekking tot de winstafhankelijke uitkering van [S] welke betrekking heeft op het jaar (...) en (...) betaalbaar gesteld;
(...)
 Op basis van het behalen van de financiele doelstellingen, waaronder het behalen van de begroting en het realiseren van het rendement, (...) is de winstafhankelijke prestatiebonus van [S] vastgesteld op (...).”
2.9
De aangifte inkomstenbelasting voor de jaren 2014 en 2015 zijn gedaan op respectievelijk 11 februari 2016 en 15 november 2016.
2.1
Ten tijde van het indienen van het beroepschrift was op het rulingverzoek van 5 mei 2020 nog niet beslist. In zijn pleitnota heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het bijzonder tarief van 25% en dat het rulingverzoek wordt afgewezen.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 en 2015 juist zijn vastgesteld. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of het bijzonder tarief van 25% kan worden toegepast op de aan belanghebbende toegekende winstafhankelijke prestatiebonus van respectievelijk Afl. 20.000 (2014) en Afl. 52.210,50 (2015).
3.2
Over het belastbaar inkomen van respectievelijk Afl. 336.751 (2014) en Afl. 372.916 (2015) bestaat geen geschil.
3.3
Belanghebbende stelt dat op basis van het beleid van de DIMP de aan haar toegekende winstafhankelijke prestatiebonus belast moet worden met het bijzonder tarief van 25%. Dit betekent dat voor deze beloningen ten bedrage van Afl. 20.000 en Afl. 52.210,50 respectievelijk Afl. 5.000 en Afl. 13.053 aan inkomstenbelasting is verschuldigd. Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslagen resulterend in een bedrag aan restitutie van Afl. 7.910 (2014) en Afl. 23.657 (2015).
3.4
De Inspecteur stelt – samengevat – dat de aan belanghebbende uitgekeerde bedragen geen winstuitkeringen zijn in de zin van artikel 6 lid 2, onderdeel e van de LWB. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslagen.

4.BEOORDELING VAN HET BEROEP

4.1
Ingevolge artikel 6, lid 2, letter e van de LWB is geen aftrek toegelaten ter zake van winstuitkeringen, onverschillig onder welke naam en in welke vorm zij worden gedaan en of zij verschuldigd zijn of niet, met uitzondering van uitkeringen aan het Land Aruba anders dan als aandeelhouder en van uitkeringen welke aan anderen dan commissarissen, gecommitteerden, bestuurders of beherende vennoten wegens verrichte arbeid zijn toegekend.
4.2
Het Gerecht begrijpt voormelde bepaling aldus dat geen aftrek op de winst is toegelaten ter zake van winstuitkeringen toegekend aan bestuurders wegens verrichte arbeid. De door de bestuurders genoten en belastbare winstuitkeringen kunnen bij de uitkerende vennootschap niet in aftrek van haar winst worden gebracht (vgl. RvB, 5 april 2003, ECLI:NL:ORBBNAA:2003:BT9005). De winstuitkeringen worden bij de bestuurders in de inkomstenbelasting belast met het normaal tarief terwijl winstuitkeringen aan aandeelhouders tegen het bijzonder tarief van 25% worden belast.
4.3
Het beleid van de DIMP houdt in dat op winstuitkeringen in de zin van voormelde bepaling, van met winstbelasting belaste vennootschappen aan directieleden ook het bijzonder tarief van 25% van de inkomstenbelasting wordt toegepast. Dit beleid is kennelijk ingegeven om de dubbele heffing op deze winstuitkeringen te mitigeren. Tussen partijen is niet in geschil dat dit beleid vanaf het jaar 2015 wordt toegepast.
4.4
APFA is voor haar winsten niet onderhevig aan de winstbelasting. De Inspecteur heeft bij brief van 30 december 2019 (2.6) echter ingestemd met de toepassing van het bijzonder tarief op winstuitkeringen in de zin van voormeld artikel 6 aan directieleden van APFA. De Inspecteur heeft in de brief uitgelegd dat er wel sprake dient te zijn van een winstuitkering/tantième, die niet aftrekbaar zou zijn, als APFA geen vrijstelling voor de winstbelasting zou hebben.
4.5
Aan belanghebbende zijn in de jaren 2014 en 2015 winstafhankelijke prestatiebonussen toegekend. Het Gerecht zal eerst behandelen de vraag of ook voor deze jaren het beleid van toepassing is.
4.5.1
Voorop wordt gesteld dat de aanslagen moeten worden vastgesteld op basis van wet-, en regelgeving. Daartoe behoort ook het beleid betreffende het bijzonder tarief van 25% voor winstuitkeringen aan directieleden. De Inspecteur heeft de behandeling van winstuitkeringen van APFA gelijkgesteld met die van de winstuitkeringen van belaste vennootschappen. Naar het oordeel van het Gerecht brengt dit mee dat ook voor de winstuitkeringen van APFA het beleid vanaf het jaar 2015 dient te gelden. Nu de aanslagen voor de onderhavige jaren in 2015 nog niet onherroepelijk vaststonden, is het Gerecht van oordeel dat de aanslagen met inachtneming van het beleid moeten worden opgelegd. Het Gerecht merkt hierbij op dat gesteld noch gebleken is dat het beleid slechts geldt voor winstuitkeringen die in het jaar 2015 zijn ontvangen.
4.6
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de beloningen van belanghebbende zijn aan te merken als winstuitkeringen in de zin van artikel 6, lid 2, letter e LWB.
4.6.1
Op belanghebbende rust de bewijslast voor toepassing van het bijzonder tarief van 25%. Zij moet aannemelijk maken dat de aan haar toegekende beloningen, winstuitkeringen zijn in de zin van meergenoemde bepaling. Daartoe heeft zij verklaringen van de Raad van Toezicht van de APFA ingebracht. Blijkens die verklaringen is aan belanghebbende in de jaren 2014 en 2015 respectievelijk Afl. 20.000 en Afl. 52.210,50 aan winstuitkeringen toegekend (zie 2.8). Het betoog van de Inspecteur dat de beloningen geen winstuitkering zijn omdat ook in verliesjaren deze beloningen worden toegekend slaagt niet. Belanghebbende heeft in dit verband gewezen op de jaarcijfers van APFA (pleitnota pagina 4). Daaruit blijkt dat in de jaren 2013 en 2014 de commerciële winst van APFA respectievelijk Afl. 1.693 en Afl. 533.959 bedroeg. De zogenoemde genormaliseerde jaarwinst (winsten waarbij de beleggingsresultaten en bijzondere pensioenresultaten zijn afgezonderd) was in deze jaren ook positief. Dat in het jaar 2018, bij een commercieel verlies, doch een positief genormaliseerde jaarwinst, ook een winstafhankelijke uitkering is toegekend heeft geen betekenis voor de kwalificatie van de beloningen in 2014 en 2015.
4.6.2
De Inspecteur heeft in zijn schrijven van 22 april 2021 nog aangevoerd dat niet aannemelijk is geworden dat de beloningen niet als loonkosten in aftrek zijn gebracht van de winst. Hoewel deze stelling in een laat stadium is ingebracht heeft belanghebbende naar het oordeel van het Gerecht adequaat hierop kunnen reageren. Belanghebbende heeft terecht aangevoerd dat de winstuitkeringen voor de fiscale winstbepaling niet aftrekbaar moeten zijn. In de commerciele jaarrekening zijn deze beloningen opgevoerd als loonkosten. Voor de aangifte winstbelasting moet de commerciele winst worden gecorrigeerd met de fiscaal niet-aftrekbare winstuitkeringen. Belanghebbende heeft verder onbetwist aangevoerd dat nu de winsten van APFA van winstbelasting zijn vrijgesteld, zij niet verplicht is om de aangifte winstbelasting volledig in te vullen en de fiscale winstcorrecties separaat aan te geven. Op de ingediende commerciele jaarrekening zijn winstcorrecties in verband met de winstuitkeringen daarom niet zichtbaar. Het Gerecht merkt op dat het betoog over de verwerking van de beloningen in de jaarrekening niet afwijkt van hetgeen belanghebbende hierover op de zitting heeft verklaard.
4.6.3
Het Gerecht oordeelt dat belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd in haar bewijslast is geslaagd dat de aan haar toegekende beloningen gekwalificeerd moeten worden als winstuitkeringen in de zin van artikel 6, lid 2, letter e van de LWB. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.
Bedrag van de aanslag
4.7
De aanslagen inkomstenbelasting dienen als volgt te worden vastgesteld:
2014 2015
Belastbaar inkomen Afl. 336.752 Afl. 372.917
Tegen bijzonder tarief Afl. 20.000 Afl. 52.211
Tegen normaal tarief Afl. 316.752 Afl. 320.706
Inkomstenbelasting aanslag Afl. 119.680 Afl. 121.824
Bijzonder tarief 25% Afl. 5.000 Afl. 13.053
-/- inhouding loonbelasting
Afl. 132.590 Afl. 158.534
Restitutie Afl. 7.910 Afl. 23.657

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Het Gerecht vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
5.3
In artikel 1 van het Landsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op Afl. 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 1).
5.4
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4, LBB, het betaalde griffierecht van Afl. 25 aan belanghebbende te vergoeden.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de aanslagen naar een belastingbedrag, voor verrekening van de voorheffingen, van Afl. 124.680 (2014) en Afl.134.877 (2015);
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Afl. 1.400; en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van Afl. 25 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. D.J. Jansen, rechter, en is uitgesproken op 13 mei 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300