In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een belanghebbende en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende, een algemeen directeur van een stichting, had bezwaar gemaakt tegen aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 en 2015, die waren opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van respectievelijk Afl. 336.751 en Afl. 372.916. De belanghebbende ontving in deze jaren een winstafhankelijke prestatiebonus van Afl. 20.000 en Afl. 52.210,50, waarvoor zij het bijzonder tarief van 25% wilde laten toepassen, zoals vastgesteld door de Departamento di Impuesto (DIMP). De Inspecteur had echter gesteld dat deze beloningen geen winstuitkeringen waren in de zin van de Landsverordening winstbelasting (LWB) en concludeerde tot handhaving van de aanslagen.
Het Gerecht oordeelde dat de belanghebbende in haar bewijslast was geslaagd en dat de aan haar toegekende beloningen gekwalificeerd moesten worden als winstuitkeringen in de zin van artikel 6, lid 2, letter e van de LWB. Het Gerecht stelde vast dat het beleid van de DIMP, dat het bijzonder tarief van 25% toepast op winstuitkeringen aan directieleden van vennootschappen die onderworpen zijn aan winstbelasting, ook van toepassing was op de winstuitkeringen van de stichting waar de belanghebbende werkzaam was. De Inspecteur had ingestemd met de toepassing van dit beleid, waardoor de aanslagen moesten worden verminderd. Het Gerecht verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en verminderde de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2014 en 2015, met een restitutie voor de belanghebbende van Afl. 7.910 en Afl. 23.657 respectievelijk.