ECLI:NL:ORBBNAA:2003:BT9005

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)

Datum uitspraak
5 april 2003
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2002/008
Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. van Gijn
  • J.W. Ilsink
  • C.W.M. van Ballegooijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van rente met negatieve opbrengst woning en aftrek winstuitkeringen bestuurders

In deze zaak gaat het om een geschil over de inkomstenbelasting van appellant over het jaar 1997. Appellant, bestuurder van X N.V., ontving een winstuitkering van Naf. 15.000 voor zijn werkzaamheden. Daarnaast had hij in 1994 zijn woning in Nederland verkocht en de opbrengst op een spaarrekening gestort, die in 1997 een rente opleverde van f. 3.583,22. De Inspecteur legde een aanslag op, waarbij hij afweek van de aangifte van appellant. Appellant diende tijdig bezwaar in, maar de aanslag werd gehandhaafd. De Raad voor de Rechtspraak moest nu oordelen over de mogelijkheid om de in 1997 genoten rente te verrekenen met de negatieve opbrengst van de woning uit 1994 en de toepassing van de reductieregeling van artikel 26 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1940.

De Raad oordeelde dat de opbrengst van de spaarrekening niet verrekend kon worden met de negatieve opbrengst van de woning, omdat er geen rechtsregel is die dit toestaat. Wat betreft de winstuitkering stelde appellant dat hij recht had op een vermindering van de inkomstenbelasting, maar de Inspecteur betwistte dit. De Raad concludeerde dat de winstuitkering niet in aftrek kon worden gebracht op de winst van de vennootschap, maar dat appellant wel recht had op een vermindering van de verschuldigde inkomstenbelasting met Naf. 2.340, op basis van de reductieregeling.

Uiteindelijk vernietigde de Raad de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag met het bedrag van Naf. 2.340, waarmee de Raad de belangen van appellant erkende en de toepassing van de reductieregeling bevestigde.

Uitspraak

Beschikking van 5 april 2003, nr. 2002/008.
DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN
zitting houdende in Curaçao,
1. Loop van het geding
1.1. Aan appellant is een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd over het jaar 1997 met dagtekening 11 augustus 2000. Hij heeft tegen deze aanslag op 13 september 2000, dus tijdig, bezwaar ingediend. De Inspecteur heeft bij beschikking van 14 december 2001 uitspaak op het bezwaar gedaan.
1.2. Namens appellant heeft mr. P daartegen een beroepschrift ingediend bij de Raad op 8 januari 2002, opnieuw tijdig. Daarop is een aanvulling ingezonden door appellant bij brief van 29 januari 2003. De Inspecteur heeft een pleitnota, gedagtekend 21 maart 2003, ter griffie doen inkomen. De pleitnota is door de Inspecteur aangeduid als vertoogschrift.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad op 26 maart 2003, alwaar appellant en de Inspecteur zijn verschenen.
2. Vaststaande feiten
2.1. Appellant is bestuurder van X N.V. Hij ontving van deze vennootschap als beloning voor het verrichten van arbeid in 1997 onder meer een winstuitkering van Naf. 15.000.
2.2. Appellant heeft zijn woonhuis in Nederland in 1994 verkocht. Hij heeft de opbrengst daarvan, na betaling van de resterende hypotheekschuld en bijkomende kosten, op een spaarrekening bij een in Nederland gevestigde instelling gestort. De opbrengst van de spaarrekening bedroeg in 1997 f. 3.583,22 (Naf. 3.220).
2.3. Bij de aanslagregeling is de inspecteur afgeweken van de aangifte van appellant. Het aangegeven zuiver inkomen bedroeg Naf. 148.731 en het vastgestelde zuiver inkomen Naf. 151.951; het verschil betreft de opbrengst van de spaarrekening. Voorts heeft de Inspecteur niet het gehuwdentarief toegepast, waarom was gevraagd, en heeft hij geen toepassing gegeven, zoals verzocht, aan de reductieregeling van artikel 26 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1940. Na bezwaar werd de aanslag gehandhaafd. De Inspecteur heeft de aanslag ambthalve verminderd bij beschikking van 31 mei 2002; alsnog heeft de Inspecteur het gehuwdentarief toegepast.
3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
3.1. Partijen worden verdeeld gehouden door het antwoord op twee vragen; ten eerste: kan de opbrengst van de spaarrekening worden verrekend met de negatieve opbrengst van de woning in 1994 of voorafgaande jaren en ten tweede: dient de reductieregeling van artikel 26 te worden toegepast?
3.2. De Raad verwijst voor de standpunten van partijen naar de gedingstukken.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Appellant vraagt om verrekening van de in 1997 genoten rente met de negatieve opbrengst van zijn woning in Nederland uit 1994 of voorafgaande jaren. De Inspecteur wijst dit verzoek af. De Raad oordeelt dat het gelijk hier aan de Inspecteur is. Geen rechtsregel maakt het mogelijk om de in 1997 in Nederland genoten rente te verrekenen met de in 1994 of eerder gegenereerde negatieve opbrengst van de woning van appellant in Nederland.
4.2. Appellant heeft een winstuitkering van Naf. 15.000 genoten wegens verrichte arbeid als bestuurder van X N.V. Appellant stelt dat hij recht heeft op vermindering van inkomstenbelasting ter grootte van 15,6 percent van Naf. 15.000, dat is Naf 2.340, op de voet van genoemd artikel 26. De Inspecteur betwist deze stelling; volgens haar genoot appellant de winstuitkering niet als aandeelhouder en komt de winstuitkering dus als loon ten laste van de winst van X N.V. (hierna de vennootschap) vóór heffing van de winstbelasting. De Raad begrijpt artikel 6, tweede lid, aanhef en onderdeel e, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 aldus dat geen aftrek op de winst is toegelaten ter zake van winstuitkeringen toegekend aan bestuurders wegens verrichte arbeid. Het gaat hier om een dergelijke winstuitkering. Dit betekent dat de door appellant genoten en bij hem belastbare winstuitkering van Naf. 15.000 door de vennootschap niet in aftrek op haar winst kan worden gebracht. Om deze zogeheten dubbele belastingheffing te beperken voorziet genoemd artikel 26 in een reductieregeling. Niet in geschil is dat aan de overige voorwaarden voor toepassing van deze reductieregeling is voldaan, terwijl het geclaimde bedrag van de vermindering van Naf. 2.340 evenmin is betwist. De Raad komt tot de slotsom dat appellant recht heeft op een vermindering van de verschuldigde inkomstenbelasting met een bedrag van Naf. 2.340.
5. Beslissing
De Raad vernietigt de uitspraak van de Inspecteur en vermindert de aanslag, zoals deze luidt na de vermindering ambtshalve bij beschikking van 31 mei 2002, met Naf. 2.340.
mrs. L. van Gijn, J.W. Ilsink en C.W.M. van Ballegooijen