ECLI:NL:OGEAA:2022:119

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
AUA202001013
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een schuld uit een geldleningsovereenkomst met borgstelling

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vordert Island Finance Aruba N.V. (hierna: IFA) betaling van een bedrag van Afl. 5.391,88, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, van gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De vordering is gebaseerd op een geldleningsovereenkomst die op 28 juli 2016 is gesloten tussen IFA en [gedaagde 1]. [gedaagde 2] is aangesproken als borg voor de verplichtingen van [gedaagde 1]. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 15 april 2020 is ingediend, gevolgd door een akte van vermindering van eis en schriftelijke verweren van de gedaagden.

Het gerecht heeft vastgesteld dat [gedaagde 1] geen verweer heeft gevoerd en dat de vordering tegen haar toewijsbaar is. [gedaagde 2] heeft wel verweer gevoerd, maar het gerecht oordeelt dat haar argumenten niet opwegen tegen de verplichtingen die zij als borg heeft. De vordering van IFA wordt toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten, die niet voldoende zijn onderbouwd. De proceskosten worden toegewezen aan IFA, die als de overwegend in het gelijk gestelde partij wordt beschouwd.

De uitspraak is gedaan op 6 april 2022 door mr. J.A. van Voorthuizen en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het vonnis wijst af wat verder is gevorderd.

Uitspraak

Vonnis van 6 april 2022
Behorend bij A.R. nr. AUA202001013
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
Island Finance Aruba N.V.,
gevestigd te Aruba,
eiseres,
hierna: IFA,
gemachtigden: mr. M.E.D. Brown,
tegen:

1.[gedaagde 1],

2. [gedaagde 2],
beiden wonend te Aruba,
gedaagden,
hierna: [gedaagden],
procederend in persoon.

1.DE PROCEDURE

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- verzoekschrift met producties, ingekomen op 15 april 2020,
- akte vermindering van eis,
- schriftelijk verweer van [gedaagde 2],
- conclusie van repliek,
- schriftelijke reactie van [gedaagde 2].
1.2.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.HET GESCHIL EN DE BEOORDELING DAARVAN

2.1
IFA vordert na vermindering van haar eis -samengevat- dat het gerecht [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van Afl. 5.391,88 vermeerderd met de wettelijke rente over de openstaande hoofdsom per 12 februari 2019 tot de dag van betaling, de buitengerechtelijke incassokosten van Afl. 750,-- en de proceskosten.
2.2.
IFA legt daaraan ten grondslag dat [gedaagde 1] tekort komt in de nakoming van de geldleningsovereenkomst die zij op 28 juli 2016 met IFA heeft gesloten. [gedaagde 2] wordt tot betaling aangesproken omdat zij zich borg heeft gesteld voor de nakoming van de verbintenis tot betaling van [gedaagde 1]. De vermindering van eis van IFA is ingegeven door het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van 21 april 2020 (ECLI:NL:OGHACMB:2020:84), waarin het onder meer heeft overwogen dat in het geval van kredietverlening aan consumenten met een vaste baan voor een looptijd van een jaar of langer waarbij geen of louter persoonlijke zekerheden (zoals borgtocht) zijn bedongen kan worden aangenomen dat een APR hoger dan 27% nietig is wegens strijd met de Arubaanse goede zeden en openbare orde.
2.3. [
gedaagde 1] heeft geen verweer gevoerd. Tegen haar zal de gevorderde hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente worden toegewezen. [gedaagde 2] betwist niet dat [gedaagde 1] haar verplichtingen jegens IFA niet nakomt en realiseert zich dat zij zich als borg heeft verbonden, maar, zo begrijpt het gerecht, zij vindt het niet eerlijk dat zij wordt aangesproken, terwijl [gedaagde 1] wel in staat is haar verantwoordelijkheid te nemen. Voor zover [gedaagde 2] daarmee bedoelt dat zij niet als borg kan worden aangesproken, omdat IFA niet voldoende heeft gedaan om te constateren dat [gedaagde 1] haar verplichtingen niet nakomt, slaagt dat verweer niet. IFA heeft [gedaagde 1] gesommeerd tot betaling, maar dat had kennelijk geen effect. Nu [gedaagde 1] in haar verplichtingen tekort is geschoten mag IFA [gedaagde 2] als borg aanspreken. [gedaagde 2] is gesommeerd tot betaling, zonder dat dat effect had. De vordering van de hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente is daarom ook tegen [gedaagde 2] toewijsbaar.
2.4.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen, nu die niet aannemelijk zijn gemaakt. Een enkele sommatiebrief is daarvoor niet voldoende. De kosten daarvan worden geacht te zijn inbegrepen in de proceskosten.
2.5.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partijen zullen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de proceskosten van IFA moeten vergoeden.

3.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling aan IFA van een bedrag van Afl. Afl. 5.391,88 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2019 tot de dag van betaling;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de kant van IFA begroot op Afl. 1.448,20 + griffiegeld, waarvan Afl. 1.000,-- aan salaris gemachtigde (2 punten, tarief 3);
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, rechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 6 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.