ECLI:NL:OGEAA:2021:679

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
AUA202100888
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bevestiging verklaring verkrijging Nederlanderschap door de Gouverneur van Aruba

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 13 december 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een appellant tegen de weigering van de Gouverneur van Aruba om een verklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap te bevestigen. De appellant, van Guyanese nationaliteit en geboren op Aruba, had op 26 november 2019 een verklaring afgelegd op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De Gouverneur weigerde deze verklaring te bevestigen, omdat de appellant gedurende een periode van meer dan twee jaar in de Verenigde Staten had gestudeerd met een F1-studentenvisum. De Gouverneur stelde dat de appellant zijn hoofdverblijf buiten Aruba had verplaatst, wat in strijd was met de voorwaarden van de RWN. De appellant betoogde dat hij niet de intentie had om zijn hoofdverblijf te verplaatsen en dat zijn situatie als Arubaanse student bijzondere omstandigheden met zich meebracht die niet waren meegewogen door de Gouverneur. Het gerecht oordeelde dat de Gouverneur terecht had geweigerd de verklaring te bevestigen, omdat de appellant feitelijk zijn hoofdverblijf in de Verenigde Staten had en niet voldeed aan de voorwaarden van de RWN. De uitspraak concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Uitspraak van 13 december 2021
Lar nr. AUA202100888

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Appellante],

wonend in Aruba,
APPELLANT,
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
gericht tegen:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. N.J. Abdul Hamid (Kabinet van de Gouverneur).

PROCESVERLOOP

Bij beslissing op bezwaar van 25 februari 2021 (hierna: de bestreden beslissing) heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen de beschikking van 26 mei 2020, waarbij verweerder de bevestiging van een verklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap (optieverklaring) heeft geweigerd, ongegrond verklaard.
Tegen de bestreden beslissing heeft appellant op 1 april 2021 beroep bij het gerecht ingesteld.
Verweerder heeft op 17 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting van 1 november 2021. Appellant is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich heeft laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd
.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

Regelgeving

1.1
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De feiten
2.1
Appellant, van Guyanese nationaliteit, is geboren op Aruba, waar hij tot juli 2017 heeft gewoond.
2.2
Op 16 mei 2017 is aan appellant een zogenoemde F1-studentenvisum voor de Verenigde Staten van Amerika afgegeven, geldig tot 14 mei 2022.
2.3
Gedurende de periode van juli 2017 tot november 2019 heeft appellant in de Verenigde Staten gestudeerd.
2.4
Op 26 november 2019 heeft appellant bij het Kabinet van de Gouverneur een verklaring op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap afgelegd.
De standpunten van partijen
3.1
Aan de weigering heeft verweerder ten grondslag gelegd dat, hoewel appellant sedert zijn geboorte onafgebroken staat ingeschreven in het bevolkingsregister van Aruba, hem is gebleken dat appellant gedurende de periode van l 27 juli 2017 tot en met 11 november 2019, nadat hem daartoe op 16 mei 2017 een studievisum (F1) voor de Verenigde Staten is verstrekt, aldaar een studie heeft gevolgd. Dit heeft verweerder tot de conclusie geleid dat appellant gedurende die periode zijn hoofdverblijf buiten Aruba heeft verplaatst. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:787.
3.2
Appellant kan zich niet verenigen met de bestreden beslissing en betoogt daartoe dat hij niet de wil had zijn hoofdverblijf buiten Aruba te verplaatsen. Hij was echter als Arubaanse student, anders dan een student uit Nederland, genoodzaakt om tijdelijk in de Verenigde Staten te zijn om een studie te volgen. De reden hiervoor is dat, anders dan in Nederland, een student in de regel Aruba dient te verlaten om een studie te kunnen volgen, in het bijzonder indien het een student betreft die niet de Nederlandse nationaliteit betreft. Verweerder heeft deze bijzondere omstandigheid, inherent aan het eilandelijk karakter van Aruba, ten onrechte niet meegewogen. Nu appellant niet de wil had om zijn hoofdverblijf buiten Aruba te verplaatsen, behield hij het centrum van zijn leven in Aruba, waar hij gedurende de vakanties ook steeds naar terugkeerde.
Verder heeft verweerder ten onrechte niet meegewogen dat hij niet heeft gewerkt tijdens zijn verblijf in de Verenigde Staten, en aan hem voor dat land slechts een zogenoemd non-resident visum was verleend, zodat hij geen ingezetene van de Verenigde Staten is geweest, aldus appellant.
De beoordeling
4.1
In dit geval gaat het om de vraag of verweerder terecht heeft geweigerd de verkrijging van het Nederlanderschap door appellant op de voet van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a van de RWN, te bevestigen. Het gerecht stelt hierbij voorop dat verweerder ingevolge artikel 6, derde lid, tweede volzin van de RWN gehouden is om de bevestiging te weigeren als niet is voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN gestelde voorwaarden. De hardheidsclausule opgenomen in artikel 10 van de RWN is, anders dan bij verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie, hier ook niet van toepassing.
4.2
Vast staat dat appellant gedurende de periode van in ieder geval 27 juli 2017 tot en met 11 november 2019 voor studiedoeleinden in de Verenigde Staten heeft verbleven. Onder deze omstandigheden is het gerecht van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant gedurende die periode hoofdverblijf in de Verenigde Staten heeft gehad, omdat hij daar voltijds studeerde en zijn slaapplaats had. Dat appellant niet in de Verenigde Staten heeft gewerkt, zoals hij stelt, geeft geen grond voor een ander oordeel. Voor de beantwoording van de vraag waar betrokkene zijn hoofdverblijf heeft, is onder meer relevant waar hij het centrum van zijn activiteiten heeft, en dat had appellant, als voltijds student, studerend in de Verenigde Staten, nog daargelaten dat appellant niet heeft gesteld dat hij gedurende die periode in Aruba heeft gewerkt. Dat appellant in de Verenigde Staten geen ingezetene is geweest, zoals hij stelt, geeft evenmin grond voor een ander oordeel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het begrip “hoofdverblijf” een strikt feitelijke betekenis heeft, derhalve waar betrokkene feitelijk woont, en niet waar hij als ingezetene is ingeschreven.
Hieruit volgt dat verweerder gehouden was de bevestiging te weigeren. Reeds vanwege het ontbreken van een hardheidsclausule had verweerder geen ruimte om de door appellant gestelde bijzondere omstandigheden, dat hij uit noodzaak is gaan studeren in de Verenigde Staten, bij de beoordeling te betrekken, zodat verweerder daar terecht van heeft afgezien. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet anders kan worden geoordeeld dan dat niet is voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN gestelde voorwaarden. Verweerder heeft de verklaring van appellant ter verkrijging van het Nederlanderschap door optie daarmee terecht geweigerd.
5. Gelet op het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.E.B. de Haseth, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2021, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.
BIJLAGE
Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN)
Artikel 1
In deze Rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
hhoofdverblijf: de plaats waar een persoon zijn feitelijke woonstede heeft.
(…).
Artikel 6
1Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap:
a.
ade toegelaten meerderjarige vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is geboren en aldaar sedert zijn geboorte hoofdverblijf heeft;
(…)
3De autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, beoordeelt aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.
(…)
Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap
Artikel 2
Tot het in ontvangst nemen van optieverklaringen en naturalisatieverzoeken en tot uitreiken van uittreksels van naturalisatiebesluiten zijn bevoegd
(…)
cin Aruba, Curaçao en Sint Maarten: de Gouverneur van Aruba, van Curaçao onderscheidenlijk van Sint Maarten;
(…).
Artikel 72
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit besluit.
Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap
Tenzij in deze regeling anders is bepaald, oefent de uitvoeringsautoriteit de hem in het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, het Besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 en het Besluit bericht omtrent opgedragen werkzaamheden uit in overeenstemming met de Handleiding, alsmede met de nadere instructies terzake die in het betreffende Rijksdeel gelden. (…)
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Aruba
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h
Het begrip ‘hoofdverblijf’ heeft een strikt feitelijke betekenis. Het hoofdverblijf van een persoon is de plaats waar hij kennelijk geregeld vertoeft, daar waar hij het centrum van zijn activiteiten heeft. Te denken valt bijvoorbeeld aan de plaats waar een persoon zijn slaapplaats heeft, waar hij werkelijk woont (met zijn gezin) of waar zijn inboedel zich bevindt. Er moet sprake zijn van een meer duurzame betrekking tussen een persoon en een plaats. Een verblijf van voorbijgaande aard heeft geen betekenis.
De vraag welke plaats als het hoofdverblijf van een persoon moet worden aangemerkt is een feitelijke, die aan de hand van verschillende factoren van feitelijke aard wordt beantwoord. Met de wil van de persoon wordt slechts rekening gehouden, voor zover deze blijkt uit zijn gedragingen.
Hoofdverblijf in Aruba kan worden aangenomen als de vreemdeling is ingeschreven in de PIVA, tenzij er indicaties zijn dat de persoon zijn hoofdverblijf buiten Aruba heeft verplaatst.
Indicaties voor verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Aruba zijn onder meer:
- uitschrijving uit de PIVA;
- de afmelding bij de Belastingdienst wegens vertrek naar het buitenland;
- mededeling aan een Arubaanse overheidsinstantie van vertrek naar het buitenland;
- het nemen van ontslag bij de werkgever, of bedrijfsbeëindiging;
- het opzeggen van een bank- of girorekening;
- het laten overmaken van periodieke uitkeringen naar een adres buiten Aruba;
- de afkoop van pensioenrechten;
- verkoop van de woning of opzegging van de huur;
- de ontruiming van de woning in Aruba en het over de grens brengen van de inboedel; en
- het (onder)verhuren aan derden van de woning in Aruba.
Deze indicaties zijn niet limitatief. Ook op andere feitelijke gronden kan worden geconcludeerd dat een persoon zijn hoofdverblijf heeft verplaatst.
Vestiging van het hoofdverblijf buiten Aruba wordt in ieder geval aangenomen, indien een persoon:
- zich uitgeschreven heeft bij de BBSB en/of zich afgemeld heeft bij de belastingdienst;
- meer dan twaalf achtereenvolgende maanden buiten Aruba heeft verbleven (vergelijk artikel 12, aanhef en sub d LTUV), tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van de periode van twaalf maanden het gevolg is van buiten zijn schuld gelegen omstandigheden (te denken valt aan de situatie waarbij de persoon kan aantonen dat de overschrijding van die termijn te wijten is aan een ziekenhuisopname of een natuurramp); of
- voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Aruba heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat het centrum van zijn activiteiten niet naar het buitenland is verlegd.