ECLI:NL:OGEAA:2021:672
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning voor een Colombiaanse nationaliteit
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 15 december 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een Colombiaanse verzoekster. De verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf om in Aruba te kunnen werken als general manager/investeerder. Deze aanvraag was op 21 oktober 2021 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie afgewezen, omdat de verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor de verblijfstitel, zoals vastgesteld door de Departamento di Impuesto (DIMP). De verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en diende op 10 november 2021 een verzoekschrift in bij het gerecht.
Tijdens de zitting op 1 december 2021 werd het verzoek behandeld, waarbij de verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. J.J.C. Odor, en de verweerder werd vertegenwoordigd door J. Paula van DIMAS. De verzoekster stelde dat de afwijzing onterecht was, omdat haar werkgever een betalingsregeling had getroffen met de belastingdienst voor openstaande belastingschulden. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de verzoekster niet met onmiddellijke uitzetting werd bedreigd, er wel een spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening. Dit was noodzakelijk voor haar bedrijfsvoering, aangezien zij regelmatig naar het buitenland moest reizen.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de vergunning tot tijdelijk verblijf niet voldoende was gemotiveerd en dat er een reële kans bestond dat het bezwaar van de verzoekster zou slagen. Daarom werd de bestreden beschikking geschorst en mocht de verzoekster de beslissing op haar bezwaarschrift in Aruba afwachten. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan de verzoekster zou worden teruggestort. Deze uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield en is definitief, er staat geen rechtsmiddel open.