ECLI:NL:OGEAA:2021:672

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
AUA202103304
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning voor een Colombiaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 15 december 2021 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door een Colombiaanse verzoekster. De verzoekster had eerder een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf om in Aruba te kunnen werken als general manager/investeerder. Deze aanvraag was op 21 oktober 2021 door de Minister van Justitie, Veiligheid en Integratie afgewezen, omdat de verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor de verblijfstitel, zoals vastgesteld door de Departamento di Impuesto (DIMP). De verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en diende op 10 november 2021 een verzoekschrift in bij het gerecht.

Tijdens de zitting op 1 december 2021 werd het verzoek behandeld, waarbij de verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. J.J.C. Odor, en de verweerder werd vertegenwoordigd door J. Paula van DIMAS. De verzoekster stelde dat de afwijzing onterecht was, omdat haar werkgever een betalingsregeling had getroffen met de belastingdienst voor openstaande belastingschulden. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de verzoekster niet met onmiddellijke uitzetting werd bedreigd, er wel een spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening. Dit was noodzakelijk voor haar bedrijfsvoering, aangezien zij regelmatig naar het buitenland moest reizen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de vergunning tot tijdelijk verblijf niet voldoende was gemotiveerd en dat er een reële kans bestond dat het bezwaar van de verzoekster zou slagen. Daarom werd de bestreden beschikking geschorst en mocht de verzoekster de beslissing op haar bezwaarschrift in Aruba afwachten. Tevens werd bepaald dat het griffierecht aan de verzoekster zou worden teruggestort. Deze uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield en is definitief, er staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Uitspraak van 15 december 2021
Lar nr. AUA202103304

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het verzoek in de zin van artikel 54 van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:

[Verzoekster],

van Colombiaanse nationaliteit,
VERZOEKSTER,
gemachtigde: mr. J.J.C. Odor,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN JUSTITIE, VEILIGHEID EN INTEGRATIE,

zetelend in Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: J. Paula (DIMAS).

PROCESVERLOOP

Bij beschikking van 21 oktober 2021 (bestreden beschikking) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster ter verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf om in Aruba werkzaam te zijn, afgewezen.
Hiertegen heeft verzoekster op 2 november 2021 bezwaar gemaakt.
Verzoekster heeft op 10 november 2021 onderhavig verzoekschrift ex artikel 54 van de Lar bij dit gerecht ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 1 december 2021. Verzoekster is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde voornoemd.
De uitspraak is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

De feiten

1.1
Op 13 augustus 2021 heeft verzoekster een (eerste) aanvraag ingediend ter verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf om in Aruba werkzaam te zijn als general manager/investeerder bij [de werkgever] (de werkgever).
1.2
Bij beschikking van 21 oktober 2021 (bestreden beschikking) heeft verweerder de onder 1.1 genoemde aanvraag, afgewezen. In de beschikking staat onder meer:
“(…)
Uit ambtsberichten is gebleken dat u niet (meer) voldoet aan de voorwaarden die gesteld zijn aan deze verblijfstitel.
Conform ambtsberichten DIMP met betrekking tot uw werkgever/bedrijf is deze advies negatief.
(…)”.
1.3
Op 1 november 2021 heeft de werkgever zich tot Departamento di Impuesto (DIMP) gewend om een betalingsregeling te treffen voor belastingschulden.
De standpunten van partijen
2.1
Aan de bestreden beschikking heeft verweerder ten grondslag gelegd dat verzoekster niet aan de gestelde toelatingseisen voor de verzochte verblijfsvergunning voldoet, daar DIMP negatief heeft geadviseerd in verband met een belastingschuld van de werkgever/het bedrijf van verzoekster. Voorts heeft verweerder betoogd dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij onderhavige procedure omdat verzoekster niet met uitzetting bedreigd wordt en dat het verzoek reeds daarom moet worden afgewezen. Ter zitting heeft verweerder een interne “Beleidsinstructie inzake Compliance bedrijven/advies DIMP” overgelegd. Daarop staat vermeld dat deze op 1 december 2021 in werking treedt.
2.2
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder zich bij het afgewezen verzoek ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij niet aan de vereisten om voor toelating in aanmerking te komen voldoet, daar haar werkgever een betalingsregeling is overeengekomen met de belastingdienst voor wat betreft de openstaande belastingschulden en dat die omstandigheid haar daarom niet tegengeworpen kan worden. Andere gronden voor weigering van de gevraagde vergunning zijn niet aanwezig, aldus verzoekster. Het verzoek strekt tot het treffen van een voorlopige voorziening in de zin dat verzoekster de beslissing op het bezwaar in Aruba mag afwachten.
Het wettelijk kader
3.1
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Lar, kan, indien krachtens deze landsverordening een bezwaar- of beroepschrift aanhangig is, de indiener daarvan aan het gerecht verzoeken om de bestreden beschikking onderscheidenlijk beslissing op het bezwaarschrift te schorsen op grond, dat de uitvoering daarvan voor betrokkene een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering daarvan te dienen belang.
Ingevolge het tweede lid kan ter voorkoming van nadeel als bedoeld in het eerste lid, op het verzoek van de indiener ook een voorlopige voorziening worden getroffen.
3.2
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu), kan een verzoek om verlening van een vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de minister, belast met vreemdelingenzaken, worden geweigerd in verband met de openbare orde of het algemeen belang, waartoe ook de bescherming van de volksgezondheid en de arbeidsmarkt wordt gerekend te behoren.
3.3
Het beleid ter uitvoering van de hem in artikel 9 van de Ltu gegeven bevoegdheid heeft verweerder neergelegd in het Toelatingshandboek 2018.
De beoordeling
4.1
Voor zover de toetsing aan het in artikel 54 van de Lar neergelegde criterium meebrengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in de bodemprocedure.
5.1
Hoewel de bestreden beschikking niet zonder meer meebrengt dat verzoekster met onmiddellijke verwijdering wordt bedreigd, is het gerecht niettemin van oordeel dat zij in het onderhavige geval een voldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening nu zij onweersproken ter zitting heeft gesteld dat het voor haar bedrijfsvoering (het inkopen van groente en fruit) noodzakelijk is dat zij regelmatig naar het buitenland reist, hetgeen niet mogelijk is bij een afwijzende beslissing op haar aanvraag.
5.2
Voor het schorsen van de bestreden beschikking en/of het treffen van een voorlopige voorziening is aanleiding indien een redelijke kans bestaat dat de bestreden beschikking in bezwaar geen stand zal houden.
5.3
Vaststaat dat de (enige) grond die heeft geleid tot afwijzing van de vergunning tot tijdelijk verblijf een negatief advies van DIMP is (zie 1.2), dat kennelijk is gebaseerd op de omstandigheid dat het bedrijf waar verzoekster als werknemer/investeerder werkzaamheden zal verrichten, niet (tijdig) aan zijn aangifteplicht heeft voldaan. Het is de voorzieningenrechter echter niet gebleken dat verweerder ter zake van de gehanteerde weigeringsgrond een beleidsregel heeft gepubliceerd. De ter zitting overgelegde beleidsinstructie kan niet als zodanig gelden, nu deze een intern karakter draagt, nog daargelaten dat deze kennelijk pas na de het nemen van de bestreden beschikking in werking is getreden. Daar waar gevoerd beleid niet in een bekendgemaakte beleidsregel is vastgelegd kan een bestuursorgaan voor de motivering van met toepassing van dat beleid genomen beschikking niet enkel naar het bestaan van dat beleid verwijzen, maar dient de beschikking een op het individuele geval toegespitste motivering te bevatten. In het onderhavige geval ontbreekt een dergelijke motivering in de bestreden beschikking. Ook ter zitting kon de vertegenwoordiger niet uitleggen waarom de omstandigheid dat de werkgever/het bedrijf van verzoekster niet (tijdig) aan zijn aangifteplicht had gedaan, een omstandigheid is die, gelet op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu tot weigering van de gevraagde vergunning behoort te leiden. Ook de overgelegde interne beleidsinstructie bevat ter zake overigens geen informatie. Nu verweerder heeft nagelaten een kenbare en draagkrachtige motivering te geven voor zijn afwijzende beslissing, en een andere weigeringsgrond voor de gevraagde vergunning niet is aangedragen, moet worden aangenomen dat het bezwaar van verzoekster tegen de afwijzende beschikking van 21 oktober 2021 een reële kans van slagen heeft. De verzochte voorlopige voorziening zal daarom worden toegewezen.

BESLISSING

De voorzieningenrechter:
schorst de bestreden beschikking van verweerder van 21 oktober 2021,
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat verzoekster de beslissing op haar bezwaarschrift van 2 november 2021 in Aruba mag afwachten,
gelast dat het door verzoekster gestorte griffierecht ten bedrage van Afl. 25,- aan haar wordt teruggestort.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.C.E. Winfield, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.