ECLI:NL:OGEAA:2021:656

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
AUA201901237
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.K. Engelbrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de coöperatieve vereniging Playa Linda Beach Resort, gevestigd in Aruba, beroep ingesteld tegen de Minister van Ruimtelijke Ontwikkeling, Infrastructuur en Integratie. Het beroep betreft een beslissing van de minister die op 16 april 2018 een factuur voor precario voor het jaar 2016 heeft verzonden, alsook een vergunning voor het innemen van domeingrond voor het uitzetten van strandstoelen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze factuur en de beschikking, maar het gerecht heeft geoordeeld dat de beschikking van 16 april 2018 geen heroverweging van een eerdere beschikking betreft. Hierdoor is het gerecht onbevoegd om kennis te nemen van het beroep, aangezien er geen beroep openstaat tegen de beschikking van 16 april 2018. De uitspraak werd gedaan op 18 oktober 2021, waarbij het gerecht de griffier opdraagt het beroepschrift door te zenden naar verweerder ter behandeling als bezwaarschrift. De rechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

Uitspraak

Uitspraak van 18 oktober 2021
AUA201901237 LAR

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA

UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar) van:
de coöperatieve vereniging
PLAYA LINDA BEACH RESORT,
gevestigd in Aruba,
APPELLANTE,
gemachtigde: de advocaat mr. R.A. WIX,
gericht tegen:

DE MINISTER VAN RUIMTELIJKE ONTWIKKELING, INFRASTRUCTUUR EN INTEGRATIE,

zetelend te Aruba,
VERWEERDER,
gemachtigde: mr. M.P. Jansen (DWJZ).

PROCESVERLOOP

Bij brief van 16 april 2018, door appellante ontvangen op 8 juni 2018, heeft verweerder appellante te kennen gegeven als hierna onder 3 is vermeld. Bij die brief heeft verweerder een factuur gevoegd voor precario voor het jaar 2016.
Bij beschikking van 16 april 2018, door appellante ontvangen op 1 april 2019, heeft verweerder aan appellante een vergunning verleend voor het innemen van domeingrond voor het uitzetten en aanbieden van 400 strandstoelen voor het jaar 2016.
Appellante heeft op 21 juni 2018 bezwaar gemaakt tegen de brief van 16 april 2018 en de bijgevoegde factuur.
Tegen de beschikking van 16 april 2018 heeft appellante op 12 april 2019 beroep ingesteld bij dit gerecht.
Het gerecht heeft de zaak behandeld ter zitting op 14 oktober 2019, waar appellante is verschenen, vertegenwoordigd door de advocaat mr. E.R. Zeppenfeldt. Verweerder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De zaak is nadien op verzoek van appellante aangehouden. Nadat appellante te kennen heeft gegeven de zaak te willen voortzetten, heeft het gerecht aan haar ter zitting van 17 mei 2021 te kennen gegeven dat uitspraak zal worden gedaan.

OVERWEGINGEN

1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Lar wordt in deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder beschikking: een op enig rechtsgevolg gericht schriftelijk besluit van een bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, kan degene die rechtsreeks in zijn belang is getroffen door een op een bezwaarschrift genomen beslissing, daartegen beroep instellen bij het gerecht.
2. Het gerecht ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de beschikking van 16 april 2018 een op een bezwaarschrift genomen beslissing als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de Lar behelst en daarmee of daartegen beroep op het gerecht openstaat.
Het gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
3. In de brief van 16 april 2018, met als onderwerp “precarioverlening te Playa Linda Beach Resort” en als kenmerk “MAK Comm-275-2016” heeft verweerder onder meer het volgende te kennen gegeven:
“Hierbij nodig ik u uit zich ten kantore van de Directie Infrastructuur en Planning te vervoegen, teneinde hogergenoemd onderwerp af te handelen.
U gelieve bijgaande facturen een totaalbedrag van Afl. 6019,00, zijnde Afl. 4.00 voor zegelbelasting en Afl. 6015,00 voor precario, bij de Directie Financiën of bij één van de op genoemde factuur vermelde banken te voldoen.
Na betaling van genoemde factuur kunt u uw stukken bij de Directie Infrastructuur en Planning, te Sabana Blanco no. 68 afhalen.”
4. De beschikking van 16 april 2018 behelst geen heroverweging van enige beschikking waarvan bezwaar. Voor zover appellante heeft betoogd dat die beschikking is gegeven op het bezwaar van 21 juni 2018, mist dat betoog feitelijke grondslag, nu dat bezwaar naar zijn bewoordingen uitdrukkelijk is gericht tegen de brief van 16 april 2018 en de bijbehorende factuur. Voorts heeft verweerder bij de brief van 16 april 2018 niet concreet en ondubbelzinnig geweigerd appellante toe te staan openbare grond in te nemen, voordat zij de verschuldigde precario heeft voldaan, nog daargelaten dat de brief van 16 april 2018 en de beschikking van 16 april 2018 van dezelfde datum zijn, zodat ook overigens geen grond bestaat voor het oordeel dat de beschikking van 16 april 2018 is gegeven na heroverweging van de brief van 16 april 2018 (vergelijk de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 5 september 2018, ECLI:NL:OGHACMB:2018:232). Het voorgaande leidt tot de conclusie dat tegen de beschikking van 16 april 2018 geen beroep openstaat, zodat het gerecht onbevoegd is van het daartegen door appellante ingestelde beroep kennis te nemen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De rechter in dit gerecht:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep;
- draagt de griffier op het beroepschrift door te zenden naar verweerder ter behandeling als
bezwaarschrift.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.K. Engelbrecht, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (LAR-zaken).
Het hogerberoepschrift moet worden ingediend bij de griffie van dit Gerecht.
U wordt verzocht bij het indienen van het hogerberoepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het hogerberoepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het hogerberoepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener of de gemachtigde,
b. de dag van ondertekening,
c. waartegen u in hoger beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van Afl. 75 verschuldigd.