ECLI:NL:OGEAA:2021:615

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
AUA202102231
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke onderhoudsverplichting jongmeerderjarige na 21 jaar

In deze zaak, die werd behandeld door het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba, vorderde eiseres, de dochter, dat haar vader, gedaagde, zou worden veroordeeld tot het betalen van haar studiekosten en levensonderhoud. Eiseres, die 21 jaar oud is en studeert aan de Loyola Marymount University in Los Angeles, stelde dat haar vader op grond van artikel 1:395a lid 3 BW verplicht is om in haar kosten te voorzien, aangezien zij nog ongeveer anderhalf jaar nodig heeft om haar studie af te ronden. De vader voerde verweer en stelde dat hij onvoldoende draagkracht had om aan deze verplichtingen te voldoen, mede door de financiële gevolgen van de coronapandemie voor zijn bedrijf.

De procedure begon met een verzoekschrift van eiseres op 3 augustus 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 7 oktober 2021. Eiseres stelde dat haar vader eerder had toegezegd haar studiekosten te betalen, maar dat hij sinds september 2021 in gebreke bleef. De vader betwistte de behoefte van eiseres en voerde aan dat zij voldoende inkomen uit arbeid en een studielening ontving. Het gerecht oordeelde dat de vader onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie, waardoor het gerecht uitging van de draagkracht zoals deze in 2019 was vastgesteld.

Uiteindelijk oordeelde het gerecht dat de vader de studiekosten van $52.310,- per jaar en de huurkosten van $2.000,- per maand moest blijven betalen, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 15 december 2021 door rechter J.M.J. Keltjens.

Uitspraak

Vonnis van 15 december 2021
Behorend bij K.G. nr. AUA202102231
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
[Dochter],
wonende in de Verenigde Staten van Amerika,
eiseres,
hierna ook te noemen: eiseres of de dochter,
gemachtigde: de advocaat mr. S.A. Kock,
tegen:
[Vader],
wonende in Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: gedaagde of de vader,
gemachtigde: de advocaat mr. A.A. Ruiz.

1.DE PROCEDURE

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingediend op 3 augustus 2021;
- de brief met producties zijdens gedaagde, ingediend op 6 oktober 2021;
- de pleitaantekeningen van partijen;
- de mondelinge behandeling op 7 oktober 2021, waarbij zijn verschenen de gemachtigde van de dochter en de vader in persoon bijgestaan door zijn gemachtigde, de dochter zelf is niet verschenen;
- de akte van 17 november 2021 zijdens eiseres, met de mededeling dat partijen de onderhavige zaak niet in der minne hebben geregeld.
1.2
De uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op heden.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1
Eiseres is de dochter van gedaagde. Eiseres is thans eenentwintig (21) jaar oud.
2.2
Eiseres studeert sinds augustus 2019 aan de Loyola Marymount University in Los Angeles, California (hierna: de universiteit). Eiseres zit thans in het derde studiejaar en moet nog ongeveer anderhalf jaar studeren om de opleiding af te ronden.
2.3
Bij garantiebrief van 3 mei 2019 bericht de Caribbean Mercantile Bank N.V. aan de universiteit dat gedaagde welvermogend is en de studiekosten van eiseres kan financieren.
2.4
Op 15 mei 2019 heeft gedaagde het formulier ‘
personal sponsor support form’van de universiteit ondertekend en verklaard dat hij bereid en in staat is om eiseres financieel te ondersteunen om aan de universiteit te studeren.
2.5
Op 11 december 2020 zijn partijen en een verhuurder met ingang van 12 december 2020 en voor de duur van één jaar een lease en/of huurovereenkomst aangegaan met betrekking tot een appartement tegen een bedrag van $2.540,47 per maand (hierna: de huurovereenkomst).
2.6
In een ongedateerd e-mailbericht van de universiteit aan eiseres staat vermeld dat zij achterstallig is met het betalen van de schoolkosten, dat een boete opgelegd is en dat zij gelet hierop geen toegang heeft tot haar colleges en studiegegevens. Verder bericht de universiteit aan eiseres dat indien de universiteit geen betaling ontvangt, de universiteit de vordering aan een incassobureau zullen overdragen en dit voor eiseres extra kosten zal meebrengen.
2.7
Tussen de ouders van eiseres is een echtscheidingsprocedure aanhangig bij het gerecht, waarbij de echtscheiding bij (tussen)beschikking is uitgesproken en de einduitspraak over de verschuldigde partneralimentatie en het gebruik van de echtelijke woning nog moet worden gegeven.
2.8
Vanaf 19 september 2021 zijn de schoolkosten van eiseres niet meer betaald aan de universiteit.

3.DE STANDPUNTEN VAN PARTIJEN

3.1
Eiseres vordert na wijziging van eis dat het gerecht bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
- gedaagde veroordeelt tot nakoming van zijn morele verplichting jegens eiseres en om tegen behoorlijk bewijs van kwijting de studiekosten van eiseres voor de duur van de laatste twee studiejaren te blijven betalen conform de door de universiteit vereiste wijze;
- gedaagde veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting haar levensonderhoud, gelijk aan het bedrag van room & board zijnde US$ 2.000,- per maand en bij wijze van voorschot, te blijven betalen;
- althans enige andere beslissing neemt die het gerecht in goede justitie meent te behoren;
- gedaagde veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2
Eiseres grondt de vordering erop dat zij als student onvoldoende inkomen uit arbeid geniet om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, behoeftig is en gedaagde op grond van het (nieuwe) artikel 1:395a lid 3 BW gehouden is de kosten van levensonderhoud en studie van eiseres door te blijven betalen. Eiseres stelt dat zij als part time barista $300,- tot $500,- per maand verdient en dit gebruikt voor haar levensonderhoud. Verder stelt eiseres dat gedaagde gehouden is de schoolkosten en huurkosten te betalen, nu hij het formulier ‘
personal sponsor support form’en de huurovereenkomst heeft ondertekend. Tot slot stelt eiseres dat gedaagde bij whatsappbericht van 22 september 2020 aan haar heeft toegezegd dat hij haar studiekosten zal blijven betalen, nu hij niet wil dat zij haar studie stopzet. Eiseres betwist dat gedaagde geen draagkracht heeft en stelt dat gedaagde wel degelijke voldoende draagkracht heeft om in haar levensonderhoud te voorzien. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst eiseres naar de bankgarantie van 3 mei 2019. Volgens eiseres speelt gedaagde geen open kaart, omdat gedaagde enkel de financiële stukken van het bedrijf van gedaagde heeft overlegd en niet zijn privé financiële stukken.
3.3
Gedaagde voert verweer en verzoekt het gerecht om de vordering van eiseres af te wijzen en eiseres – uitvoerbaar bij voorraad – te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4
Gedaagde heeft aangevoerd dat gedaagde onvoldoende draagkracht heeft om in het levensonderhoud en studie van eiseres te voorzien en ook dat eiseres niet behoeftig is, omdat eiseres voldoende inkomen uit arbeid geniet en Aruba(studie)lening ontvangt om in haar eigen levensonderhoud en studie te voorzien. Gedaagde stelt dat hij bereid is in het levensonderhoud en studie van eiseres bij te dragen, maar dat het door de coronapandemie financieel slecht gaat met zijn bedrijf en hij daardoor het collegegeld van $52.310,- per jaar en de hoge huurkosten niet meer kan betalen. Volgens gedaagde heeft hij dit in januari 2021 aan eiseres bericht. Verder stelt gedaagde dat hij eiseres heeft verzocht om het appartement gedeeltelijke te onderverhuren en om haar opleiding aan een soortgelijke universiteit in Nederland te volgen om op die manier kosten te besparen. Volgens gedaagde is dit een redelijk verzoek, nu zij aldaar een additionele studielening kan aanvragen en de studiekosten in Nederland goedkoper zijn dan in de Verenigde Staten van Amerika. Gedaagde wijst er ook op dat de schoolprestaties van eiseres niet goed zijn en eiseres
under academic probationis.
Verder stelt gedaagde dat hij zijn ex-echtgenote moet onderhouden, een hypotheek in Nederland moet aflossen, utiliteitskosten moet betalen, de salarissen van de werknemers van zijn bedrijf moet betalen, een andere studerende dochter in Nederland met een bedrag van Afl. 2.000,- per maand ondersteunt en daarnaast ook in zijn eigen levensonderhoud moet voorzien. Van de bankgarantie van 3 mei 2019 kan volgens gedaagde niet meer worden uitgegaan, nu deze is afgegeven toen het vóór de coronapandemie nog financieel goed ging met het bedrijf. Ook de productie en verkoop van de limonchello likeur, waar de bankgarantie mede op gebaseerd was, heeft niet het verwachte resultaat opgeleverd. Verder stelt gedaagde dat hij met het whatsappbericht van 22 september 2020 aan eiseres wilde aangeven dat hij zich enkel zou inspannen zodat eiseres niet een semester zou missen.

4.DE BEOORDELING

4.1
Het spoedeisend belang van eiseres bij haar vordering volgt uit de aard van die vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen.
4.2
Aan de orde is de vraag of in een bodemprocedure de vorderingen van eiseres naar alle waarschijnlijkheid zullen worden toegewezen.
4.3
Op grond van artikel 1:395a lid 3 BW geldt dat, indien aannemelijk is dat een studie die het kind volgt niet voor het bereiken van de leeftijd van eenentwintig jaar kan zijn voltooid, de ouders verplicht zijn te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie totdat de studie redelijkerwijs kan zijn voltooid, maar uiterlijk totdat het kind te leeftijd van vijfentwintig jaar heeft bereikt. Op grond van artikel 1:397 lid 1 BW geldt dat bij de bepaling van het volgens de wet door bloed- en aanverwanten verschuldigde bedrag voor levensonderhoud wordt enerzijds rekening gehouden met de behoeften van de tot onderhoud gerechtigde en anderzijds met de draagkracht van de tot uitkering verplichte persoon.
4.4
Ten aanzien van de behoefte van eiseres geldt het volgende. Volgens gedaagde heeft bedragen de studiekosten van eiseres $52.310,- per jaar ($4.359,17 per maand), zijnde het collegegeld. Eiseres heeft hieromtrent niets aangevoerd, zodat het gerecht de studiekosten als door gedaagde gesteld tot uitgangspunt neemt. Eiseres heeft aangevoerd dat de huur $2.000,- per maand bedraagt en gedaagde heeft gesteld dat de huur $2.490,- tot $2.890,- per maand bedraagt. Nu eiseres, ten opzichte van de stelling van gedaagde, het mindere van $2.000,- vordert, zal het gerecht de huurkosten vaststellen op een bedrag van $2.000,- per maand. Verder heeft eiseres gesteld dat zij $300,- tot $500,- inkomsten uit arbeid geniet en deze bijverdiensten gebruikt om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De man heeft deze stelling niet betwist. Het gerecht zal bij de behoeftebepaling geen rekening houden met het inkomen van eiseres, nu dit bedrag benut wordt voor haar eigen levensonderhoud, zodat dit bedrag niet als behoefteverlagend kan worden beschouwd. Bij de behoeftebepaling zal het gerecht ook geen rekening houden met de door eiseres ontvangen Aruba(studie)lening, nu deze gelet op de terugbetalingsverplichting niet als behoefteverlagend kan worden beschouwd. Dit betekent dat de behoefte van eiseres wordt vastgesteld op ($2.000,- + $4.359,17 =) $6.359,17 per maand.
4.5
Ten aanzien van de draagkracht van gedaagde oordeelt het gerecht dat gedaagde, gelet op de betwisting van eiseres, onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële stukken. Gedaagde heeft enkel de balans van zijn bedrijf gedurende het jaar 2021 overgelgd maar heeft nagelaten een jaarrekening van het bedrijf over het jaar 2020 over te leggen. Daarnaast heeft gedaagde geen enkel inzicht gegeven in zijn privé vermogen bijvoorbeeld door het overleggen van de bankafschriften van zijn persoonlijke bankrekening(en). Daardoor kan de draagkracht niet opnieuw worden vastgesteld en gaat het gerecht uit van de draagkracht van gedaagde in 2019, omdat dit voor rekening en risico van gedaagde komt. Het is daarom voldoende aannemelijk dat gedaagde nog steeds voldoende draagkracht heeft om in het levensonderhoud en de studie van eiseres te voorzien.
4.6
Naar het gerecht begrijpt heeft gedaagde een beroep gedaan op de matigingsbevoegdheid van artikel 1:399 BW, inhoudende dat de rechter een onderhoudsverplichting kan matigen op grond van zodanige gedragingen van de tot onderhoud gerechtigde, dat verstrekking van levensonderhoud naar redelijkheid niet of niet te volle kan worden gevergd. Aan dit verweer heeft gedaagde ten grondslag gelegd dat het financieel niet goed gaat met zijn bedrijf, dat eiseres slechte schoolprestaties heeft en van haar redelijkerwijs verwacht mag worden mee te werken aan het verlagen van de kosten door het appartement gedeeltelijk te onderverhuren en dat zij een vergelijkbare studie kan volgen aan een goedkopere soortgelijke school in Nederland. Dit verweer wordt verworpen. Zoals reeds is hiervoor is overwogen heeft gedaagde naar het voorshandse oordeel van het gerecht onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie hetgeen voor zijn eigen rekening en risico komt en is het naar het voorshandse oordeel van het gerecht niet redelijk dat eiseres thans in haar derde studiejaar naar een ander land verhuisd en van school veranderd. Eiseres heeft onweersproken gesteld dat haar schoolresultaten door de echtscheiding van haar ouders minder goed waren, maar dat haar prestaties thans weer op peil zijn. Ook neemt het gerecht in aanmerking dat ter zitting gebleken is dat het appartement van eiseres een één-slaapkamer appartement betreft en dat het naar het voorshandse oordeel van het gerecht niet redelijk is om van eiseres te verwachten dit appartement gedeeltelijk te onderverhuren.
4.8
Gelet op voorgaande is onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat van gedaagde de onderhoudsverplichting jegens eiseres redelijkerwijs niet gevergd kan worden. De exacte einddatum van de resterende periode van de nominale studieduur van de door eiseres gevolgde studie, welke een belangrijk element is in de onderhoudsafspraak van partijen bij aanvang van de studie, is in dit geding niet komen vast te staan. De vordering van eiseres zal om die reden worden toegewezen, zoals opgenomen in het dictum
4.9
Gelet op de aard van de procedure en de relatie tussen partijen, ziet het gerecht aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.DE UITSPRAAK

Het gerecht:
5.1
bepaalt dat gedaagde de studiekosten, zijnde het collegegeld van $52.310,- per jaar en de huurkosten van $2.000,- per maand, op de gebruikelijke wijze zal blijven betalen gedurende het restant van de periode van de nominale studieduur van de door eiseres gevolgde studie;
5.2
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Keltjens, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag, 15 december 2021 in aanwezigheid van de griffier.