In deze Arubaanse strafzaak vordert eiser, [Eiser], een schadevergoeding van gedaagden, [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2], die zijn nicht en neef zijn. Eiser stelt dat gedaagde 1, die gedurende een bepaalde periode zijn financiën beheerde, zijn bankrekeningen heeft leeggehaald en zichzelf en gedaagde 2 heeft verrijkt. Gedaagden betwisten de ontvankelijkheid van eiser en stellen dat hij niet in staat is om zijn belangen te behartigen, en dat zijn zus achter de procedure zit. Tijdens de comparitie van partijen op 1 juli 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij eiser zijn vordering heeft gemotiveerd en gedaagden hun verweer hebben gepresenteerd.
De rechter heeft in het vonnis van 24 november 2021 geoordeeld dat eiser wel degelijk de procedure zelf wil voeren en dat hij de opdracht heeft gegeven aan zijn gemachtigde. De rechter heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat eiser onder curatele staat of niet wilsbekwaam is, en dat gedaagden niet kunnen aanvoeren dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen. De rechter heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 5 januari 2022 voor conclusie van repliek aan de zijde van eiser, en heeft verdere beslissingen aangehouden. Dit vonnis is gewezen door rechter J.J. Verhoeven en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.