ECLI:NL:OGEAA:2021:574

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
AUA202102875
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een werknemer en Credit Care Aruba N.V. met betrekking tot een ontslagverzoek en billijke vergoeding

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een werknemer, hierna aangeduid als [naam verzoekster], en haar werkgever, Credit Care Aruba N.V. De werknemer had een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, onder andere omdat zij van mening was dat er geen bedrijfseconomische noodzaak was voor haar ontslag. De werknemer had sinds 2004 schoonmaakwerkzaamheden verricht voor Credit Care en ontving haar loon van deze vennootschap. In augustus 2021 had Credit Care haar meegedeeld dat haar functie overbodig was geworden en een ontslagverzoek ingediend bij de Directie Arbeid en Onderzoek. De werknemer voerde verweer tegen dit ontslagverzoek en stelde dat zij in dienst was bij een andere vennootschap van de bestuurder van Credit Care, en dat er geen noodzaak was voor ontslag.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat beide partijen het erover eens waren dat de arbeidsovereenkomst diende te eindigen, en heeft de ontbinding toegewezen. De rechter heeft daarbij overwogen dat de werknemer recht had op een billijke vergoeding, gezien haar lange dienstverband van 17 jaar en haar leeftijd van 62 jaar, wat het vinden van een nieuwe baan bemoeilijkt. De rechter heeft een vergoeding van Afl. 22.500,- toegewezen, met de mogelijkheid voor de werknemer om haar verzoek in te trekken. De uitspraak is gedaan in het kader van de civiele rechtsgebieden, met specifieke aandacht voor het arbeidsrecht.

Uitspraak

Beschikking van 7 december 2021
Behorend bij E.J. nr. AUA202102875
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
BESCHIKKING
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonend in Aruba,
verzoekster,
hierna ook te noemen: [naam verzoekster],
gemachtigde: mr. E.J.M. Lotter Homan,
tegen
de naamloze vennootschap
Credit Care Aruba N.V.,
gevestigd te Aruba,
verweerster,
hierna ook te noemen: Credit Care,
gemachtigde: mw. [X] (directeur).

1.DE PROCEDURE

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties, ingediend ter griffie op 4 oktober 2021;
  • het verweerschrift;
  • de e-mail van 25 oktober 2021 van [naam verzoekster], met producties ten behoeve van de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota’s van beide partijen;
  • de mondelinge behandeling van 28 oktober 2021.
1.2.
Aan partijen is meegedeeld dat vandaag beschikking zal worden gewezen.

2.DE VASTSTAANDE FEITEN

2.1.
Mevrouw [X] is bestuurder van ten minste drie vennootschappen, namelijk Credit Care, Stavast Holding N.V. (Stavast) en Ecury & Partners N.V. (E&P). Deze vennootschappen zijn met elkaar verweven. Zo verrichtten Credit Care en E&P over en weer diensten voor elkaar en huurden Credit Care en E&P kantoorruimte van Stavast.
2.2. [
[naam verzoekster] (62 jaar oud) is op enig moment tussen 2004 en 2006 op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst schoonmaakwerkzaamheden gaan verrichten in opdracht van [X]. Zij verricht deze werkzaamheden 5 dagen per week, 2,5 uur per dag, tegen een brutoloon van Afl. 880,- per maand. Partijen hebben niet vastgelegd welke vennootschap van [X] heeft te gelden als de werkgever van [naam verzoekster].
2.3.
Vanaf 1 mei 2006 ontvangt [naam verzoekster] haar loon en loonstrook maandelijks van Credit Care.
2.4.
Bij brief van 13 augustus 2021 heeft Credit Care aan [naam verzoekster] meegedeeld dat haar functie overbodig wordt. Credit Care heeft voorgesteld om in onderling overleg de arbeidsovereenkomst te beëindigen en heeft daarbij een vergoeding aangeboden van
Afl. 6.994,67, te weten de Cessantia-vergoeding en het loon over de opzegtermijn van vier maanden. [naam verzoekster] heeft niet ingestemd met dit voorstel.
2.5.
Op 27 augustus 2021 heeft Credit Care bij de Directie Arbeid en Onderzoek (DAO) een ontslagverzoek ingediend, zoals bedoeld in de Landsverordening Beëindiging Arbeidsovereenkomsten (LBA).
2.6.
Bij brief van 10 september 2021 aan de Directeur Directie Arbeid en Onderzoek heeft [naam verzoekster] verweer gevoerd tegen de ontslagaanvraag en verzocht om deze af te wijzen, dan wel deze toe te wijzen onder voorwaarde dat een billijkheidsvergoeding zal worden voldaan aan [naam verzoekster]. [naam verzoekster] stelt zich in die procedure primair op het standpunt dat zij in dienst is bij de stille maatschap Ecury & Gravenstijn en dat [X] daarom in privé moet worden aangemerkt als haar werkgeefster. Subsidiair heeft zij betwist dat er sprake is van (bedrijfseconomische) noodzaak voor het ontslag, mede gezien de verwevenheid van Credit Care met de andere vennootschappen van mevrouw Ecury.
2.7.
Bij conclusie van repliek van 16 september 2021 heeft Credit Care gepersisteerd in haar ontslagverzoek bij de DAO.
2.8.
Omdat [naam verzoekster] de onderhavige procedure aanhangig heeft gemaakt heeft de DAO, conform haar vast beleid, de ontslagprocedure tussen partijen geschorst, in afwachting van de uitkomst van deze procedure.

3.HET GESCHIL

3.1. [
[naam verzoekster] verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
aan haar toestemming te verlenen om kosteloos te procederen;
de arbeidsovereenkomst (voor zover die tussen partijen bestaat) te ontbinden met ingang van de eerste dag volgend op de maand van uitspraak, onder toekenning van een billijkheidsvergoeding van Afl. 27.157,86 bruto en Afl. 1.293,30 netto, inclusief Cessantia-uitkering;
[naam verzoekster] in de gelegenheid te stellen, indien aan haar geen of een lagere billijkheidsvergoeding wordt toegekend het verzoek in te trekken binnen 14 dagen na heden;
Credit Care te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden.
3.2.
Aan haar verzoek heeft [naam verzoekster] het volgende ten grondslag gelegd. De arbeidsovereenkomst tussen partijen dient te worden ontbonden, omdat Credit Care de eisen van goed werkgeverschap heeft geschonden. Er is namelijk geen aanleiding voor de bij de DAO aangevraagde ontslagtoestemming. Het gaat immers financieel niet slecht met Credit Care. De financiële situatie zoals gepresenteerd in het ontslagverzoek is slechts een gevolg van de wijze waarop de kosten worden toegerekend aan de verschillende vennootschappen van [X]. De ontslagaanvraag is bovendien onvoldoende onderbouwd, doordat op de balansen posten zijn opgenomen die onjuist, onbetrouwbaar en onverklaarbaar zijn en omdat de (verweven) situatie van E&P en [X] in privé er niet in is meegenomen. In dat onderlinge verband gezien had E&P op grond van de in de ontslagaanvraag bij de DAO aangevoerde economische omstandigheden namelijk de deuren niet hoeven sluiten. Voorts had Credit Care meer herplaatsingsinspanningen moeten verrichten en alternatieven moeten uitproberen voordat zij over was gegaan tot beëindiging van het dienstverband. Ten slotte had zij aan [naam verzoekster] tenminste een ontslagvergoeding moeten aanbieden ter hoogte van de kantonrechtersformule, met factor C = 1. Temeer omdat de financiële gevolgen van ontslag groot zullen zijn voor [naam verzoekster]. Door de voorgaande handelswijze van Credit Care is een verstoorde arbeidsrelatie ontstaan.
3.3.
Credit Care heeft verzocht om [naam verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen, met veroordeling van [naam verzoekster] in de kosten en nakosten van dit geding. Zij voert daartoe het volgende aan. De DAO-procedure die door Credit Care is aangevangen is de aangewezen, met voldoende waarborgen omklede procedure bij ontslag om bedrijfseconomische redenen. [naam verzoekster] dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek. Voor zover zij wel ontvankelijk is, dient het verzoek te worden afgewezen, omdat geen sprake is van gewichtige redenen voor ontbinding. Het indienen van een ontslagaanvraag en het doen van een financieel aanbod kan namelijk niet als zodanig kwalificeren. Het ontslag is bovendien wel degelijk financieel en organisatorisch noodzakelijk. [naam verzoekster] was namelijk formeel in dienst bij Credit Care, maar in de praktijk fulltime werkzaam voor de advocatenpraktijk E&P. Laatstgenoemde beëindigt de praktijk en Credit Care verhuist naar een klein kantoor van 30 m2, waardoor er geen werk meer is voor [naam verzoekster]. Daarnaast zijn bezuinigingen financieel noodzakelijk. Credit Care heeft alternatieven en herplaatsing beproefd, maar ziet hiervoor geen mogelijkheden, zodat ontslag onvermijdelijk is. Het is voor Credit Care niet mogelijk om daarbij een hogere vergoeding te betalen dan het wettelijke minimum, te weten doorbetaling van de opzegtermijn en uitkering van de Cessantia-vergoeding.
3.4.
Op hetgeen partijen verder hebben aangevoerd wordt, voor zover voor de beslissing van belang, hierna onder de beoordeling ingegaan.

4.DE BEOORDELING

kosteloos procederen
4.1.
Uit het door [naam verzoekster] overgelegde bewijs van onvermogen blijkt dat zij de kosten van deze procedure niet kan dragen. Aan haar zal daarom verlof worden verleend tot kosteloos procederen.
ontvankelijkheid
4.2.
Als meest verstrekkende verweer heeft Credit Care aangevoerd dat [naam verzoekster] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat bij de DAO reeds een procedure tussen partijen loopt. Dit verweer wordt verworpen. Uit artikel 7:658 BW volgt immers dat de werknemer ‘te allen tijde’ bevoegd is een ontbindingsverzoek aan de rechter voor te leggen. Uit geen wetsbepaling volgt dat dit anders is indien een ontslagprocedure bij de DAO is aangevangen. In zoverre kan [naam verzoekster] dus ontvangen worden in haar verzoek.
voorwaardelijkheid
4.3.
De rechter overweegt verder het volgende. [naam verzoekster] heeft haar verzoek ingediend als een “voorwaardelijk ontbindingsverzoek”. De voorwaardelijkheid is er (naar de rechter begrijpt) in gelegen dat [naam verzoekster] zich in de procedure bij de DAO op het primaire standpunt heeft gesteld dat sprake is van een dienstverband met [X] in privé en dat slechts indien de DAO daaraan voorbijgaat de onderhavige procedure voor [naam verzoekster] van belang is. De rechter neemt dit standpunt in de DAO-procedure ter kennisgeving aan, maar begrijpt dat [naam verzoekster] zich in deze procedure op het standpunt stelt dat wel sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. [naam verzoekster] heeft haar verzoekschrift weliswaar ingediend met de benaming voorwaardelijk ontbindingsverzoek, maar in feite betreft dit dus een regulier ontbindingsverzoek, nu [naam verzoekster] zich in deze procedure op het standpunt stelt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen en Credit Care dit harerzijds bevestigt. Dit zal daarom dan ook als uitgangspunt worden genomen in deze procedure.
ontbinding
4.4.
Op grond van artikel 7:685 BW is ieder van de partijen te allen tijde bevoegd zich tot de rechter te wenden met het verzoek om de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden. Als gewichtige redenen voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst kunnen worden beschouwd omstandigheden die een dringende reden in de zin van artikel 7:677 lid 1 BW vormen, en veranderingen in de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen (artikel 7:685 lid 2 BW).
4.5.
In dit kader wordt het volgende overwogen. Partijen hebben weliswaar verschillende juridische routes gekozen, maar zij zijn het er over eens dat de arbeidsovereenkomst dient te eindigen. Credit Care heeft immers in het ontslagverzoek dat zij bij de DAO heeft ingediend te kennen gegeven dat zij de arbeidsovereenkomst met [naam verzoekster] wil beëindigen. In de onderhavige procedure stelt [naam verzoekster] zich door de verzochte ontbinding eveneens op het standpunt dat die overeenkomst dient te eindigen. Aangezien beide partijen de arbeidsovereenkomst willen beëindigen, is sprake van een situatie waarin de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve behoort te eindigen, zoals bedoeld in artikel 7:685 BW. De verzochte ontbinding zal daarom worden toegewezen.
ontbindingsvergoeding
4.6.
Op grond van artikel 7:685 lid 8 BW kan de rechter aan een van de partijen een vergoeding toekennen ten laste van de wederpartij, wanneer dat hem met het oog op de omstandigheden van het geval billijk voorkomt. [naam verzoekster] verzoekt om toekenning van zo’n vergoeding. In dat kader wordt het volgende overwogen.
4.7.
Voorop wordt gesteld dat Credit Care in beginsel een grote mate van vrijheid heeft om haar bedrijfsvoering zo vorm te geven als zij zelf wenst, aangezien zij daarvoor als onderneming zelfstandig de verantwoordelijkheid draagt. Credit Care heeft in lijn daarmee ook de vrijheid om te besluiten de onderneming te reorganiseren als daar volgens haar een (bedrijfseconomische) noodzaak voor is. Deze vrijheid is ingeperkt in de LBA, in die zin dat het Credit Care verboden is als gevolg van deze reorganisatie arbeidsovereenkomsten te beëindigen, zonder toestemming van de DAO (artikel 4 LBA). Indien de DAO deze toestemming evenwel verleent heeft Credit Care de vrijheid om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, met inachtneming van de (doorbetaalde) opzegtermijn en opzegverboden.
4.8.
Voor de vraag of er met oog op het voorgaande uitgangspunt bij deze ontbinding een ontbindingsvergoeding dient te worden toegekend, wordt het volgende overwogen.
[naam verzoekster] is in haar verzoek uitgebreid ingegaan op de ondeugdelijkheid van het ontslagverzoek. Zij voert onder meer aan dat de jaarrekeningen niet kloppen, wegens onverklaarbare onderlinge vorderingen van [X] en E&P, een onjuiste inventarislijst en een onverklaarbare toename van balansposten. Verder stelt zij in feite dat de slechte financiële situatie van Credit Care kunstmatig gecreëerd is door de kostenverdeling tussen Credit Care, E&P en Stavast. Ze wijst er verder op dat er geen noodzaak was om E&P te sluiten en dat dit voor de samenhangende incassowerkzaamheden tussen E&P en Credit Care ook van belang is voor de ontslagaanvraag van Credit Care. Ten slotte meent zij dat er nog mogelijkheden zijn voor voortzetting van de werkzaamheden van [naam verzoekster] dan wel haar herplaatsing. Credit Care heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen deze stellingen van [naam verzoekster] en kort gezegd aangevoerd dat sprake is van een deugdelijke ontslagaanvraag.
4.9.
Op dit moment is niet vast te stellen in hoeverre daadwerkelijk sprake is van een bedrijfseconomische noodzaak voor ontslag. Daarvoor is verdergaand onderzoek nodig naar onder meer de aard van de posten in de jaarrekeningen, de onderliggende (financiële) documentatie en de structuur van de samenwerking tussen Credit Care, E&P, Stavast en [X]. Nu in deze procedure de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden uitgesproken, zal op dit punt door de DAO geen verdergaand onderzoek plaatsvinden. De rechter ziet voor dergelijk onderzoek ook geen aanleiding, nog afgezien van de omstandigheid dat een dergelijk onderzoek in deze op snelheid gerichte ontbindingsprocedure niet goed kan worden uitgevoerd. Zelfs als naar aanleiding van dit onderzoek zou kunnen worden geoordeeld dat geen sprake is van een bedrijfseconomische noodzaak voor reorganisatie, dan geeft dit namelijk op zichzelf nog steeds geen blijk van slecht werkgeverschap, zoals door [naam verzoekster] aangevoerd.
4.10.
Echter, afgezien van de vraag of er wel of niet sprake is voor een bedrijfseconomische noodzaak voor het ontslag van [naam verzoekster] geldt, bij een ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, dat Credit Care een billijke ontslagvergoeding verschuldigd kan zijn. In de concrete omstandigheden van dit geval is er naar het oordeel van de rechter aanleiding een vergoeding toe te kennen aan [naam verzoekster]. Daarvoor geldt het volgende.
4.11.
Een groot deel van de financiële situatie waarin Credit Care verkeert, berust op zakelijke keuzes die [X], als bestuurder van Credit Care, maar ook van E&P en Stavast, maakt. Zo heeft [X] ervoor gekozen om Credit Care in 2020 Afl. 4.000,- meer huur dan het jaar daarvoor te laten betalen aan haar andere vennootschap Stavast. Daarnaast wordt de financiële situatie van Credit Care aanzienlijk gedrukt door de (niet onderbouwde) vorderingen die Ecury en E&P hebben op Credit Care, ter hoogte van ongeveer Afl. 37.000. Ook dit betreft een zakelijke afweging van [X]. Hetzelfde geldt voor de sluiting van E&P. [X] heeft namelijk in deze procedure de financiële situatie van E&P niet nader onderbouwd, maar heeft in het algemeen gesteld dat de omzet terugliep en dat zij nu heeft besloten met pensioen te gaan. Gesteld noch gebleken is dat dit de enige resterende optie was, temeer nu [X] in dit verband niet heeft uitgelegd waarom haar twee andere partners in E&P in de door haar gestelde economische moeilijke tijden er toch voor konden kiezen om zelfstandig elders een nieuwe advocatenpraktijk te starten, een derde advocaat veel zaken van haar heeft overgenomen en er thans binnen E&P nog een flink aantal zaken op haar naam staan.
4.12. [
[X] heeft (net als Credit Care, zoals overwogen in r.o. 4.7) een grote mate van vrijheid om de diverse ondernemingen die zij bestuurt zelf vorm te geven zoals zij wenst en een ondernemingsstructuur te creëren die voor haar financieel gunstig is. Echter kan van haar in die situatie wel worden verwacht dat zij niet slechts haar eigen financiële belangen nastreeft, maar ook oog heeft voor de financiële belangen van haar werknemers, die getroffen worden door de zakelijke besluiten die [X] neemt. De zakelijke en financiële afwegingen die [X] maakt, kunnen voor hen immers (zeer) grote gevolgen hebben. Credit Care heeft er in deze procedure onvoldoende blijk van gegeven dat zij daar oog voor heeft. Zij heeft zich immers vanaf het begin bereid getoond om uitsluitend het minimum te bieden aan [naam verzoekster] en niet meer dan dat. Zij heeft ook niet onderbouwd welke inspanningen zij heeft verricht om een beter aanbod te kunnen doen of om ontslag te voorkomen.
4.13.
Verder is het volgende van belang. [naam verzoekster] heeft (tenminste) 17 jaar naar tevredenheid bij Credit Care gewerkt. De rechter is van oordeel dat deze trouwe dienst tot uitdrukking dient te komen in de hoogte van de vergoeding. Bovendien is [naam verzoekster] 62 jaar oud, hetgeen een belemmering kan vormen bij het vinden van een nieuwe baan. Daarnaast heeft [naam verzoekster] onbetwist aangevoerd dat het voor haar moeilijk zal zijn om haar hypotheek, waarvoor E&P destijds een werkgeversverklaring heeft ingevuld, te kunnen blijven betalen, na het wegvallen van dit loon.
4.14.
Gelet op het voorgaande en met inachtneming van de overige omstandigheden, acht de rechter een vergoeding van Afl. 22.500,- rechtvaardig. Hierop strekt een eventueel toe te kennen cessantia-uitkering in mindering
4.15.
Op grond van artikel 7:685 lid 9 BW zal [naam verzoekster] de gelegenheid krijgen om het ontbindingsverzoek in te trekken. Als zij dit doet zal zij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Credit Care, die tot aan deze uitspraak worden vastgesteld op nihil, nu [X] (tevens) verweer heeft gevoerd als directeur van Credit Care, en derhalve niet als een door het Hof toegelaten beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener. Als [naam verzoekster] haar verzoek niet intrekt, zal Credit Care worden veroordeeld in de proceskosten.

5.DE UITSPRAAK

Het Gerecht:
- verleent aan [naam verzoekster] toestemming om kosteloos te procederen;
- stelt partijen ervan in kennis het voornemen te hebben om de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2022 te ontbinden, onder toekenning aan [naam verzoekster] van een vergoeding van Afl. 22.500,-, waarop een eventueel toe te kennen cessantiauitkering in mindering strekt;
- bepaalt dat [naam verzoekster] de gelegenheid heeft om het verzoek in te trekken door middel van een schriftelijke mededeling aan de griffie, die uiterlijk op 21 december 2021 ontvangen dient te zijn, met gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan de wederpartij;
- veroordeelt [naam verzoekster], voor zover zij haar verzoek intrekt, in de proceskosten van Credit Care, tot aan deze uitspraak begroot op nihil;
voor het geval [naam verzoekster] haar verzoek niet intrekt, wordt alvast beslist:
- ontbindt de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen met ingang van 1 januari 2022;
- veroordeelt Credit Care tot betaling aan [naam verzoekster] van een vergoeding van Afl. 22.500,- waarop een eventueel toe te kennen cessantia-uitkering in mindering strekt;
- veroordeelt Credit Care in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [naam verzoekster] worden vastgesteld op Afl. 50,- aan griffierecht, Afl. 214,- aan oproepingskosten, Afl. 2.500,- aan salaris voor de gemachtigde en Afl. 250,- aan nakosten, te verhogen met Afl. 150,- indien daarna betekening van de beschikking plaatsvindt, al deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.J. Keltjens, rechter, en werd in het openbaar uitgesproken op 7 december 2021 in aanwezigheid van de griffier.
Datum uitspraak: 7 december 2021
Instantie: Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Zaaknummer: EJ nr. AUA202102875
Inhoudsindicatie: Ontbinding arbeidsovereenkomst
Formele relaties (optioneel):
Rechtsgebieden: Civiel, arbeidsrecht
Rechter: mr. J.M.J. Keltjens
Bijzondere kenmerken: