Uitspraak
1.DE PROCEDURE
- het verzoekschrift met producties, ingediend ter griffie op 29 september 2021;
- het verweerschrift met producties;
- de e-mail van [verzoekster] van 25 oktober 2021 met producties ten behoeve van de mondelinge behandeling;
- de brief van E&P van 26 oktober 2021 met een productie ten behoeve van de mondelinge behandeling;
- de pleitnota’s van beide partijen, in geval van [verzoekster] voorzien van de eerder toegezonden producties;
- de mondelinge behandeling van 28 oktober 2021.
2.DE VASTSTAANDE FEITEN
3.HET GESCHIL
4.DE BEOORDELING
[Verzoekster] voert in de kern aan dat sluiting van E&P niet noodzakelijk is. E&P betwist dit en stelt dat sluiting wel degelijk de enige resterende optie is. De rechter oordeelt dat E&P dit onvoldoende heeft onderbouwd. E&P heeft slechts gewezen op de jaarrekeningen van de afgelopen drie jaar, die bij het ontslagverzoek aan de DAO zijn gevoegd, en gesteld dat daaruit voldoende blijkt dat sluiting noodzakelijk is. Door [verzoekster] is echter op diverse punten onweersproken betwist dat die noodzaak ontbreekt. [Verzoekster] heeft er ten eerste op gewezen dat er twee versies bestaan van de jaarrekeningen over de jaren 2018 tot en met 2020 en dat de versie die bij de DAO is aangeleverd aanmerkelijk slechtere cijfers bevat dan de versie die eerder is opgesteld. [Bestuurder] heeft hier ter zitting geen verklaring voor gegeven. Daarbij is ook van belang dat onbetwist is dat geen accountantsverklaring is afgegeven voor de jaarrekeningen. Op grond van deze omstandigheden staat de juistheid van die jaarrekeningen niet vast. Een enkele verwijzing naar die jaarrekeningen is dus niet voldoende voor de onderbouwing van de bedrijfseconomische noodzaak. Ten tweede heeft [verzoekster] onbetwist aangevoerd dat [bestuurder] in 2020 ten behoeve van haar eigen pensioen een bedrag van ongeveer Afl. 150.000,- meer heeft overgeschreven naar een naamloze vennootschap, dan het in de jaarrekening gereserveerde bedrag van Afl. 103.421,-. Als dit bedrag wordt meegenomen in de jaarrekeningen is geen sprake meer van een slechte financiële situatie van E&P. Ten derde heeft [verzoekster] onbetwist aangevoerd dat E&P nog een bedrag van Afl. 272.000,- aan rekeningen heeft openstaan en dat aannemelijk is dat hieruit nog een aanzienlijk bedrag geïncasseerd kan worden. Ten vierde heeft [verzoekster] onbetwist aangevoerd dat er geen sprake is van teruglopende opdrachten in de advocatuur, aangezien twee andere partners in E&P er voor konden kiezen om zelfstandig elders een nieuwe advocatenpraktijk te starten en twee andere advocaten veel zaken van E&P hebben overgenomen. Tenslotte heeft E&P niet inzichtelijk gemaakt welke mogelijkheden zij heeft onderzocht om het ontslag te voorkomen, zoals een voortzetting van de onderneming in afgeslankte vorm.