ECLI:NL:OGEAA:2021:567

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
AUA201701720
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de contractuele relatie tussen eiser en DERCOL CONSTRUCTION & SERVICES N.V. met betrekking tot uitzendovereenkomst en overeenkomst van aanneming van werk

In deze zaak, die voor het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba werd behandeld, gaat het om een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. D.G. Kock, en de naamloze vennootschap DERCOL CONSTRUCTION & SERVICES N.V., vertegenwoordigd door mr. R.A. Wix. De zaak betreft de vraag of de eiser contractspartij is bij zowel de uitzendovereenkomst als de overeenkomst van aanneming van werk die met Dercol zijn gesloten. Het gerecht komt terug op een eerder tussenvonnis van 29 april 2020, waarin de eiser de gelegenheid kreeg om bewijs te leveren van zijn stelling dat hij contractspartij was. Tijdens de getuigenverhoren zijn verschillende getuigen gehoord, maar hun verklaringen hebben niet kunnen aantonen dat de eiser daadwerkelijk als contractspartij optrad. De getuigen bevestigen wel dat de eiser werkzaamheden heeft verricht, maar dit is onvoldoende om zijn vorderingen te onderbouwen. Het gerecht concludeert dat de eiser niet is geslaagd in het bewijs dat hij contractspartij was bij de uitzendovereenkomst en de aanneming van werk, waardoor zijn vorderingen tot betaling van de facturen worden afgewezen.

Daarnaast wordt in het vonnis ook de overeenkomst tot het voeren van supervisie besproken. Het gerecht heeft eerder beslist dat de eiser zou worden toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij de schuldeiser is van Dercol op basis van deze overeenkomst. Het gerecht komt tot de conclusie dat de eiser inderdaad de contractspartij was bij de overeenkomst tot supervisie, en dat zijn vordering tot betaling van de facturen op basis van deze overeenkomst toewijsbaar is, tenzij Dercol feiten en omstandigheden kan aanvoeren die dit tegenspreken. De zaak wordt aangehouden voor een comparitie van partijen, waarbij het gerecht ook een minnelijke regeling wil beproeven.

Uitspraak

Vonnis van 27 oktober 2021
Behorend bij AUA201701720
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
VONNIS
in de zaak van:
[naam eiser],
wonende in Aruba,
eiser,
hierna ook te noemen: [eiser],
gemachtigde: de advocaat mr. D.G. Kock,
tegen:
de naamloze vennootschap
DERCOL CONSTRUCTION & SERVICES N.V.,
gevestigd te Aruba,
gedaagde,
hierna ook te noemen: Dercol,
gemachtigde: mr. R.A. Wix.

8.DE VERDERE PROCEDURE

8.1
Dit vonnis is een vervolg op het tussenvonnis van 29 april 2020 (hierna: het tussenvonnis). Het verloop van de procedure tot en met 29 april 2020 blijkt uit het tussenvonnis. Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte d.d. 3 juni 2020 van [eiser];
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 22 september 2020;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 november 2020;
- de conclusie na enquête d.d. 24 februari 2021 van de zijde van [eiser];
- de conclusie na enquête d.d. 21 april 2021 van de zijde van Dercol.
8.2
Vonnis is vervolgens bepaald op heden.

9.DE VERDERE BEOORDELING

De uitzendovereenkomst en overeenkomst van aanneming van werk
9.1
In het tussenvonnis van 29 april 2020 is [eiser] allereerst in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat hij contractspartij is bij zowel de met Dercol gesloten uitzendovereenkomst als de overeenkomst van aanneming van werk. Dit naar aanleiding van het gemotiveerde verweer van Dercol dat niet [eiser] maar Cytana contractspartij is en daarmee dus schuldeiser ten aanzien van de verbintenissen tot betaling van de facturen. Als getuige heeft [eiser] laten horen mevrouw [naam getuige 1], de heer [naam getuige 2], mevrouw [naam getuige 3] en mevrouw [naam getuige 4].
9.2
Door de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] is in het geheel niets verklaard omtrent de contractuele relatie die Dercol al dan niet met [eiser] had. De getuigen verklaren dat zij allen werkzaamheden hebben verricht op het bouwproject Zara in Oranjestad en dat [eiser] daar ook werkzaam was. De getuigen verklaren echter niet omtrent door hen waargenomen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [eiser] ook de contractspartij was van Dercol bij de uitvoering van die werkzaamheden. Dat de werkzaamheden niet door Cytana werden verricht, zoals getuige [naam getuige 1] heeft verklaard, leidt niet noodzakelijkerwijs tot de gevolgtrekking dat Cytana geen contractspartij was van Dercol. De verklaring van getuige [naam getuige 2] dat hij weet dat door Dercol aan [eiser] contracten werden gegeven, is onvoldoende specifiek om te dienen als bewijs dat [eiser] optrad als partij bij de uitzend- en aanneemovereenkomst. Die waarneming sluit immers niet uit dat de contracten aan [eiser] als vertegenwoordiger van Cytana werden gegeven. Ook de verklaring van getuige [getuige 3] dat haar salaris door [eiser] werd uitbetaald, draagt niet bij aan het bewijs dat [eiser] de contractspartij was van Dercol.
9.3
De getuige [getuige 4], eigenares van Cytana, heeft verklaard dat [eiser] aan haar had verklaard dat [eiser] een contract met Dercol kon afsluiten, maar dat hijzelf geen contractspartij kon worden omdat hij geen eigen bedrijf had. Hij heeft toen aan [getuige 4] als eigenaresse van Cytana gevraagd om het contract samen te doen. [getuige 4] ondertekende de door [eiser] opgestelde facturen die voor Dercol waren bestemd en zorgde er ook voor dat deze facturen bij Dercol terecht kwamen, al dan niet via [eiser], zo verklaart getuige [getuige 4]. Met [eiser] was afgesproken dat de betalingen door Dercol aan Cytana moesten worden gedaan, aldus de getuige [getuige 4]. Naar het oordeel van het gerecht draagt deze verklaring van de getuige [getuige 4] niet bij aan het aan [eiser] opgedragen bewijs dat hij contractspartij was van Dercol bij de uitzend- en aanneemovereenkomst. Daarentegen ondersteunt deze verklaring nu juist de stellingen van Dercol dat [eiser] ervoor heeft gekozen om Cytana op te laten treden als contractspartij van Dercol, omdat [eiser] zelf geen bedrijf had dat bij de Kamer van Koophandel stond ingeschreven.
9.4
De slotsom is dan ook dat [eiser] niet is geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat hij contractspartij was bij de uitzendovereenkomst en bij de overeenkomst van aanneming van werk. Dat betekent dat de vorderingen tot betaling van de facturen die op de uitvoering van deze overeenkomsten betrekking hebben, dienen te worden afgewezen. Het gerecht zal bij eindvonnis dienovereenkomstig beslissen.
De overeenkomst tot het voeren van supervisie
9.5
In het tussenvonnis van 29 april 2020 (nummer 6.4) heeft het gerecht beslist dat [eiser] zal worden toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat hij ten aanzien van de vorderingen uit hoofde van de overeenkomst van supervisie nog steeds de schuldeiser is. Het gerecht heeft aldus beslist, omdat tussen partijen vaststaat dat Cytana niet alleen ten aanzien van de uitzend- en aanneemovereenkomst, maar ook met betrekking tot de overeenkomst van supervisie facturen op eigen briefhoofd aan Dercol heeft verzonden.
9.6
Het gerecht ziet aanleiding om terug te komen op deze eindbeslissing. Daartoe overweegt het gerecht als volgt. Volgens [eiser] was hij de contractspartij bij de overeenkomst tot supervisie. In de conclusie van dupliek (pagina 2, 4e alinea) stelt ook Dercol dat de overeenkomst tot het voeren van supervisie (door haar aangeduid als arbeidsovereenkomst) met [eiser] zelf was gesloten en niet met Cytana. Daarmee staat tussen partijen dus vast dat [eiser] op het moment van het sluiten van het contract de contractspartij was bij de overeenkomst tot supervisie. Dat brengt in beginsel mee dat [eiser] de schuldeiser is van Dercol ter zake van de verbintenissen die ten behoeve van [eiser] uit het contract voortvloeien, dat [eiser] bevoegd is om die vorderingen te innen en dat Dercol verplicht is om aan [eiser] te betalen. Dat is alleen anders indien zich na het sluiten van de overeenkomst feiten en omstandigheden hebben voorgedaan, waaruit volgt dat [eiser] in de verhouding met Dercol niet langer bevoegd is om tot inning van de vordering over te gaan en Dercol niet langer bevoegd is om bevrijdend aan [eiser] te betalen. Daarvan zou bijvoorbeeld sprake zijn indien er sprake is geweest van een contractsoverneming door Cytana dan wel een overdracht van de vorderingen aan Cytana in de zin van de artikelen 6:142 e.v. BW. Daaromtrent is door Dercol echter niets gesteld. Dat [eiser] een opdracht tot incasso heeft gegeven aan Cytana, brengt in de verhouding tussen [eiser] en Dercol nog niet mee dat [eiser] niet langer de schuldeiser zou zijn van Dercol ten aanzien van de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen en dat hij niet langer bevoegd zou zijn om in rechte betaling daarvan te vorderen. De eventuele omstandigheid dat Cytana op grond van de opdracht van [eiser] tot incasso van de vorderingen bevoegd was om op eigen naam de vorderingen te innen, maakt dat niet anders.
Nu door Dercol geen feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit volgt dat ofwel [eiser] niet langer de schuldeiser is van de uit de overeenkomst van supervisie voortvloeiende verbintenissen dan wel dat Dercol niet langer bevrijdend kan betalen aan [eiser], heeft Dercol de vordering van [eiser] tot betaling van de facturen op grond van de overeenkomst tot het voeren van supervisie onvoldoende betwist. Voor zover deze facturen nog niet zijn voldaan, is de vordering van [eiser] dan ook toewijsbaar.
9.7
Alvorens terug te komen op de op dit punt gegeven eindbeslissing dienen partijen zich op dit punt te kunnen uitlaten. Het gerecht zal hiertoe gelegenheid geven op de hierna te bepalen comparitie van partijen. Het gerecht wenst de comparitie ook te gebruiken om tussen partijen een minnelijke regeling te beproeven. In verband daarmee is het onderstaande van belang.
9.8 [
eiser] heeft in zijn processtukken niet gespecificeerd welke facturen hij voor zijn werkzaamheden uit hoofde van de overeenkomst tot supervisie heeft verzonden die volgens hem nog niet betaald zijn. Het gerecht begrijpt uit het door [eiser] als productie 3 (laatste pagina) bij het verzoekschrift overgelegd overzicht, dat hij nog een bedrag van Afl. 12.500,00 vordert uit hoofde van de overeenkomst van supervisie over de periode mei, juni en juli 2016. De overige bij productie 3 overgelegde overzichten lijken, gezien de in die overzichten voorkomende specificaties, geen betrekking te hebben op het salaris van [eiser] uit hoofde van de overeenkomst van supervisie. Daarentegen heeft Dercol gesteld (cvd, pag. 9 en prod. 5) dat zij uit hoofde van de overeenkomst van supervisie nog een bedrag van 7.450,00 verschuldigd is. Het geschil op dit punt betreft dus een bedrag van Afl. 5.050,00.
9.9
Tijdens de comparitie krijgen partijen maximaal 10 minuten de tijd om zich uit te laten omtrent het voornemen van het gerecht om terug te komen op de genomen eindbeslissing alsmede omtrent de hoogte van de vordering van [eiser].
9.1
De partij die is verhinderd om op de hierna te bepalen datum en tijdstip ter zitting te verschijnen, dient binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis per brief de rechter om uitstel te verzoeken. Bij het verzoek om uitstel moeten ook de verhinderdata worden opgegeven van alle partijen en hun gemachtigden gedurende de maanden november en december 2021. Indien niet binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis om uitstel is verzocht, zal nog slechts uitstel worden verleend in geval van overmacht. In dat geval dient de partij die wegens overmacht is verhinderd te verschijnen, onmiddellijk na het intreden daarvan per brief de rechter gemotiveerd om uitstel te verzoeken.
9.11
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

10.DE UITSPRAAK

De rechter in dit gerecht:
10.1
gelast een verschijning van partijen voor het geven van inlichtingen en het treffen van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. J.J. Verhoeven, rechter, op dinsdag 23 november 2021 van 15:00 uur tot 16:30 uur in een nader te bepalen zaal van het in Aruba te J.G. Emanstraat nr. 51 gelegen gerechtsgebouw;
10.2
bepaalt dat [eiser] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat Dercol dan vertegenwoordigd aanwezig moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen, desgewenst met gemachtigden;
10.3
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Verhoeven, rechter in dit gerecht, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 27 oktober 2021 in aanwezigheid van de griffier.